AANDACHTSPUNTEN ACTIVERENDE INSTRUCTIE Begin van de les 1. Terugblik Vertel de leerlingen wat er de vorige les is behandeld of laat de leerlingen dit vertellen. Vraag bijvoorbeeld aan een leerling wat er de vorige les behandeld is. Indien je vindt dat de informatie niet volledig is, vraag je een andere leerling om de informatie aan te vullen of commentaar te geven. (Wie kan vertellen waar we het de vorige les over gehad hebben? / Wie kan vertellen wat we de vorige les hebben behandeld?/ Wie kan een aanvulling geven op wat Maartje zojuist verteld heeft?) 2. Vooruitblik Vertel de leerlingen wat er die les gaat gebeuren. Geef hierbij het doel en de relevantie van de les aan. Deze vooruitblik heeft zowel betrekking op de stof die in de les behandeld gaat worden (inhoudelijk) als op de aanpak die je hierbij voor ogen heeft (procedureel). Schrijf de procedure op het bord, zodat de leerlingen gedurende de les kunnen zien wat ze al gedaan hebben en wat ze nog moeten doen. Presentatie/Uitleg van (nieuwe) stof + Inoefening . Deze presentatie kan zowel betrekking hebben op de inhoud van de les (de te leren stof), als op het leerproces. Je legt dan niet de nadruk op wat er geleerd kan/moet worden, maar op hoe er geleerd kan/moet worden. 3. Voorbeelden Geef voorbeelden met betrekking tot de lesinhoud of laat leerlingen voorbeelden geven. Vraag aan een leerling voorbeelden te geven van iets dat op dat moment behandeld wordt of gaat worden. Je kunt aan de andere leerlingen vragen of dit voorbeeld goed was. Dit laatste moet natuurlijk wel functioneel zijn voor de les. (Wie kan er een voorbeeld geven van?) 4. Demonstreren (zie ook 5.) Demonstreer de wijze van aanpak (leer- en oplossingsstrategieën) of laat een leerling demonstreren hoe hij/zij dit zou aanpakken. Laat een leerling hierbij bijvoorbeeld het bord gebruiken. (Wie kan vertellen hoe hij/zij dit zou aanpakken/oplossen?) 5. Probleem oplossen Vraag een leerling om een probleem dat door jou of door een leerling naar voren wordt gebracht, op te lossen. (Wie kan dit probleem oplossen?/Wie begrijpt wat Simone zegt?/Wie weet hier het goede antwoord op?/ .......... Waarom denk je dat het goed c.q. fout is?) 6. Samenvatten Geef zelf een samenvatting, of vraag aan een leerling een samenvatting te geven, van hetgeen behandeld is of wat een andere leerling verteld/gezegd heeft. Als je vindt dat de informatie niet volledig is, vraag een andere leerling om de informatie aan te vullen. (Wie kan een samenvatting geven van wat Anne zojuist verteld heeft?/ Wie kan een samenvatting geven van wat we zojuist hebben besproken?) 7. Vragen stellen Laat leerlingen vragen stellen of bedenken over de leerstof. Vraag aan de klas wie er nog vragen heeft. Indien er nog vragen zijn, vraag dan aan leerlingen of zij het probleem kunnen oplossen (zie 5.) 8. Helpen Laat leerlingen andere leerlingen helpen. Wanneer een leerling een probleem heeft met hetzij een voorbeeld geven, hetzij een probleem oplossen, hetzij een samenvatting geven, of wanneer een leerling een probleem heeft met de stof, laat andere leerlingen dan een oplossing proberen te geven. (Wie helpt Paul even?) Aandachtspunten Activerende Instructie Karin Derksen 1 9. Antwoorden Laat leerlingen elkaars vragen beantwoorden. (Wie weet het antwoord op Willem’s vraag?) Betrek in jouw uitleg ook antwoorden en opmerkingen van leerlingen. 10.Reageren Laat leerlingen op inhoudelijke inbreng van elkaar reageren. Dit punt kan men opvatten in de ruimste zin van het woord. Het moet natuurlijk wel functioneel zijn. (Wat vind jij van wat Anne zegt?/Is het goed wat Judith zegt?/Ontbreekt er iets aan wat Mark zegt?/Wie kan vertellen wat Kees bedoelt met?/Wie kan zijn/haar antwoord toelichten?) 11.Geef korte doe- of denkopdrachten (Schrijf dit eens op/onderstreep eens / Denk eens na over / Probeer eens samen te vatten / Zoek eens op in je boek / Reken dit even uit / Maak hier even een korte aantekening van) Hierbij horen ook opdrachten om het denkproces van de leerlingen zichtbaar te maken. (Ik stel zo meteen een vraag. Schrijf voor jezelf het antwoord op deze vraag op. Vergelijk vervolgens het antwoord met je buur en bediscussieer het. Daarna geef ik iemand de beurt. De vraag luidt…/ (Denk voor jezelf eens even na over de volgende vraag. Daarna zal ik een aantal leerlingen vragen hun antwoord te geven. Iedereen kan dan zijn eigen antwoord daarmee vergelijken. Daarna zal ik een aantal reacties van andere leerlingen vragen. De vraag luidt...) 12.Controle Vraag of de leerlingen begrepen hebben wat je hebt verteld. Laat ze dit ook in eigen woorden weergeven. Onderwijsleergesprek 13.Vragen stellen Stel vragen aan de hele klas. Hiermee laat je alle leerlingen meedenken over de vraag. Dit kunnen zowel inhoudsvragen als procesvragen zijn. (Wie kan mij vertellen.../Wie weet.../Wie heeft een idee over…?) Deze vragen kunnen open of gesloten zijn. Bij een gesloten vraag ligt het antwoord vast: er is maar één antwoord mogelijk. Meestal wordt er gevraagd naar een feit. (Wat is de hoofdstad van Portugal? ). Bij open vragen wordt er niet gevraagd naar een feit, maar kunnen de antwoorden van de leerlingen variëren. (Hoe is de tweede wereldoorlog begonnen...! Wie kan deze tekst samenvatten…?). 14.Beurten geven Geef naast enkelvoudige beurten ook meervoudige beurten. Van enkelvoudige beurten is sprake als je het antwoord op jouw vraag van één leerling wilt weten. (Wie kan mij vertellen…één leerling geeft antwoord… u geeft vervolgens feedback). Van meervoudige beurten is sprake als je het antwoord van jouw vraag bij meerdere leerlingen verzamelt. Leerlingen worden zo gedwongen naar elkaar te luisteren en op elkaar te reageren. (Wie kan mij vertellen.? .......... Dennis geeft antwoord........ Wat denk jij er van Sabine? .......... Sabine geeft antwoord ..........Wie kan het antwoord van Sabine aanvullen? ................... je vat de antwoorden samen of laat een leerling de antwoorden samenvatten, en geeft feedback). 15.Wachten Wacht na het stellen van een vraag. Dit geeft de leerlingen de gelegenheid om over de vraag na te denken. 16.Luisteren Luister naar het antwoord van de leerlingen. Ga na of je het antwoord hebt begrepen. 17.Helpen Help, wanneer de leerling het goede antwoord niet weet, hem/haar op weg om tot het antwoord te komen. (Denk eens aan wat we de vorige les besproken hebben/Zoek het eens in de richting van) Aandachtspunten Activerende Instructie Karin Derksen 2 18.Controleren Vraag hoe de leerlingen aan een antwoord gekomen zijn. (Je zegt nu..., kun je uitleggen hoe je aan dit antwoord gekomen bent?) Ga samen met de leerlingen na of een gegeven antwoord goed of fout is. (Wie vindt dit een goed antwoord?/Waarom wel c.q. niet?/Wie wil reageren op het antwoord van Bas?) 19.Feedback Beloon antwoorden van leerlingen en geef algemene en specifieke feedback. (Dat heb je goed gedaan Janneke/O.k./Prima!Hans, met name dat deel van het antwoord vond ik heel goed/Je denkt in de goede richting, maar je antwoord is nog niet helemaal compleet) Herhaal de antwoorden van de leerlingen niet automatisch. Om het goede antwoord te verkrijgen zullen de leerlingen naar elkaar moeten luisteren. Ook mogelijk is een andere leerling het antwoord te laten herhalen. De overgang van klassikaal naar zelfstandig werken: Instructie op zelfwerkzaamheid Bij de instructie op zelfwerkzaamheid is het belangrijk dat je aangeeft: 20.Doel/Nut/Relevantie Wat het doel is van de opdracht/Wat je met de opdracht bij de leerlingen wilt bereiken (Ik wil de volgende opdracht met jullie gaan doen omdat ik het belangrijk vind dat ................ ) 21.Inhoud Wat je wilt dat de leerlingen gaan doen. (Je maakt opdracht 3,4 en 7 op blz.65) 22.Procedure Hoe je wilt dat de leerlingen de opdracht aanpakken. (Je leest eerst de opdracht goed door, vervolgens) 23.Groepssamenstelling Met hoeveel personen de leerlingen aan de opdracht kunnen/moeten werken (individueel of in kleine groepen). Indien de leerlingen in groepen gaan werken dien je ook aan te geven op welke manier ze dat moeten doen. (Ik wil dat jullie hier met z’n vieren aan werken, probeer eerst alleen het antwoord te vinden en overleg dat met je groepje. Je moet het samen eens worden. Eerst moet je in de groep vaststellen wat er allemaal moet gebeuren en de taken verdelen...) 24.Hulp Aan wie de leerlingen in eerste instantie hulp kunnen vragen als ze vastlopen (Als je er niet uitkomt dan kun je...hoofdstuk vier nog eens bekijken/bij mij aankloppen/in de bibliotheek gaan zoeken...) 25.Tijd Hoeveel tijd de leerlingen voor de opdracht krijgen (Je krijgt hier 20 minuten de tijd voor...) 26. Uitkomst Wat er vervolgens met de uitkomst van de opdracht gebeurt (Straks gaan we vergelijken wat de diverse groepjes er van hebben gemaakt. Ik wil van elke groep een gezamenlijke uitwerking die ik meeneem om na te kijken en zo nodig de volgende keer nog eens te bespreken...) 27. Indien klaar Wat de leerlingen moeten doen indien zij klaar zijn met de opdracht (Wie klaar is kan vast met het huiswerk beginnen/Als je klaar bent is er nog een extra opdracht te vinden op blz.) Aandachtspunten Activerende Instructie Karin Derksen 3 Schrijf de opdracht ook op het bord, zodat de leerlingen tijdens het zelfstandig werken kunnen zien wat ze al gedaan hebben en wat ze vervolgens moeten gaan doen. Het begeleiden van zelfstandig werken (individueel of in groepen) De aandachtspunten 3,4,7,8 en 12 kunnen ook in deze fase expliciet aan de orde komen. Daarnaast zijn de volgende aandachtspunten van belang: 28.Kijken Kijk systematisch rond. Zo kun je alle leerlingen in de gaten houden en opletten of ze hulp nodig hebben, aan het werk blijven of doen wat de bedoeling is. 29.Volgen Loop systematisch rond. Op deze wijze volg je de leerlingen. Wanneer je rondloopt volgens een vast patroon weten de leerlingen dat je ook bij hen langskomt. 30.Helpen Help de leerlingen waar nodig. Geef niet direct zelf het antwoord maar probeer de leerling door middel van denk- en doe-vragen naar de juiste oplossing te leiden. Stimuleer, wanneer de leerlingen in tweetallen of in kleine groepjes mogen werken, de leerlingen hun antwoorden met elkaar te vergelijken en elkaar uitleg te geven. Wanneer de leerlingen er dan ook samen niet uitkomen ga je hen helpen. 31.Inconsequent gedrag Probeer zo min mogelijk het werk proces van de leerlingen te onderbreken. Geef expliciet aan wanneer je klassikaal een toelichting wilt geven over de inhoud of de procedure (Leg allemaal even je pen neer / Kijk allemaal even naar het bord........... ) Afronding van de les 32.Herhalen Herhaal aan het eind van de les de belangrijkste punten die in de les aan de orde zijn geweest 33.Huiswerk Geef het huiswerk op tijd op (aan het begin van de les of uiterlijk 10 minuten voor het eind van de les, afhankelijk waar je op dat moment mee bezig bent) en schrijf het op het bord. Een aantal punten is hierbij van belang: Geef een schatting van de tijd die de leerlingen aan het huiswerk kunnen/moeten besteden Geef aan wat je precies van ze verwacht (leren, lezen, maken) Geef aanwijzingen hoe de leerlingen het huiswerk moeten aanpakken Besteed aandacht aan hoe de leerlingen het huiswerk kunnen plannen Deze elementen keren terug bij het opgeven van een proefwerk. Algemeen 34.Structuur Zorg voor een duidelijke structuur in de les. Geef duidelijke overgangen naar nieuwe onderdelen of onderwerpen. 35.Oefening Zorg dat er voldoende ruimte is voor de leerlingen om het nieuw geleerde tijdens de les te oefenen. Dit zijn een aantal uitgangspunten die je kunt gebruiken bij het plannen en/of evalueren van je les. Belangrijk hierbij is niet alleen wát je doet, maar vooral hoé je het doet. Aandachtspunten Activerende Instructie Karin Derksen 4