Miljoenennota 1998 - Rijksbegroting.nl

advertisement
Vergaderjaar 1997-1998
ND VAN '
Aangeboden 16 september 1997
Tekstgedeelte van de Miljoenennota 1998
P W Ç18
uazs6ue
Plw L'b
ale!aos
p M l ! u i 8 ' 1 0 ~:g661 u! uaspuoj alepos ua y ! ! ~uen uals6uenlug
p.ie!l!w 6'5
:g661 u! uaspuoj alepos u a y!!y uen u a n e 6 y n - o ~ a ~
Uitgaven van het Rijk in 1998: 219,3 miljard
Defensie 13,6 mld
Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer 8,8 mld
Gemeente- en
Provinciefonds 23;9 mld
Verkeer & Waterstaat
en Infrastructuurfoncdc
Sociale Zaken en
Europese Unie 11,1 mld
Buitenlandse Zaken
(incl. IS) 8,2 mld
Financien 5,7 mld
Justitie 6,3 rnld
staatsschuld
30,4 mld
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen 38,8 mld
\
Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij 3,3 mld
' Loon/prijsreserve 3,7 mld
Ontvangsten van het Rijk in 1998: 201,7 miljard
Niet-belastingontvangsten en
overig 18,O rnld
Beleidsrelevant
financieringsteko
stii
Aardgas
Overige belastingen op inkomen,
winst en vermogen 6,7 mld
/
Vennootschapsbelasting 30,5 mld
.2 mld
Er is veel internationale belangstelling voor de relatief gunstige economische ontwil<l<elingin ons land. Voor de toekomst is het van belang deze
ontwikkeling vast te houden. Een ontwil<l<elingdie niet vanzelfsprekend is
en ook niet vanzelf zal blijven.
Het financieringstekort zal in 1998 lager uitkomen dan drie jaar geleden
gedacht. De overheidsschuld vertoont als percentage van het BBP een
dalende trend.
De werkgelegenheid vertoont enige jaren achtereen een forse groei
terwijl het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering daalt. In deze
regeerperiode wordt een omvangrijke lastenverlichting gerealiseerd en
wordt een sterke impuls gegeven aan de verbetering van de economische
structuur en het milieu. Daarmee wordt aan een volgend kabinet een
relatief gunstige uitgangspositie meegegeven.
Naast alle vooruitgang die is geboeld liggen er nog vele uitdagingen. Er
bestaat nog steeds een achterstand in inkomen en arbeidsparticipatie,
gemeten in arbeidsjaren, ten opzichte van omringende landen. Met name
onder ouderen is de arbeidsparticipatie zeer laag: het feit dat slechts 40%
van de mensen tussen 55 en 60 jaar werkt, en slechts 10% van de
leeftijdsgroep 60-65 jaar, is niet iets o m trots op te zijn. Dit probleem
wordt versterkt door het ouder worden van de beroepsbevoll<ing.
Op wat langere termijn leidt de vergrijzing tot een sterke groei van het
aantal AOW-ers en het toenemend beroep op zorgvoorzieningen. Dit stelt
eisen aan het te voeren beleid ten aanzien van de overheidsfinanciën,
sociale zekerheid en zorg. Een herbezinning op ons fiscaal stelsel is
noodzakelijl<. De heffingspercentages zijn nog erg hoog, ook bij lagere
inkomens. De grondslag van belasting- en premieheffing is in de loop der
tijd te zeer versmald.
Voorts is de bereikbaarheid van de economische centra onvoldoende.
Een duurzame ontwikkeling, ook met het oog op het milieu, is nog niet
verzekerd. Kortom nog volop werk aan de winkel.
Niet uit het oog moet worden verloren dat een gunstige conjunctuur geen
eeuwig leven heeft. Belangrijker nog, de verbetering in de structurele
ontwikkeling is de vrucht van een jarenlang proces van structurele
hervormingen, budgettaire discipline en verantwoorde loonvorming. Om
de gunstige economische ontwikkeling te continueren en de toekomstige
uitdagingen aan te kunnen, zullen dit opnieuw basiselementen moeten
zijn voor het beleid.
Gerrit Zalm
lijnen van het beleid
Inleiding
Het begrotingsbeleid
Macro-economisch beleid
Toekomstige ontwikkelingen
Slot
Financieel-economisch
Inleiding
Internationale ontwikkelingen
Het Nederlandse model
De overheidsfinanciën
Monetaire stabiliteit
Arbeidsmarkt en werkgelegenheid
Het socialezekerheidsstelsel en de zorgsector
Het structuurbeleid ten aanzien van goederen- en
dienstenmarkten
Fiscale vernieuwing ter ondersteuning van het Nederlandse model
Milieu en infrastructuur
Inleiding
Beeld 1995-1 998
Een nadere toelichting op de uitgavenontwikkeling ten
opzichte van de vorige Miljoenennota
De microlastenontwikkeling
Het beleidsrelevante tekort, het EMU-tekort en de EMUschuld
Uitgavenontwikkeling 1995-2002
Inleiding
De overheid benut de markt
De overheid simuleert de markt
Ontwikkelingen op het terrein van resultaatgerichte sturing
binnen de rijksoverheid
ruikte termen en
aire kerngegewens
aven en niet-belastingontvan
Uitgaven begrotingen
Niet-belastingontvangsten begrotingen
De Agentschappen
De rijksbegroting in enge zin
Inhoudsopgave
1
41
41
46
5O
53
56
59
59
60
62
64
71
83
84
84
86
88
89
De sociale zekerheid
De zorgsector
De belastingontvangsten
De belastingramingen voor 1997 en 1998
De belastingontvangsten i n 1997
De invloed van maatregelen o p de belastingontvangsten
1998
De belastingontvangsten i n 1998
Meerjarige belastingramingen
Horizontale toelichting 1997-2002
Verticale toelichting 1996-2002
Interdepartementale beleidsonderzoeken
Ontwikkelingen in de financiën van de decentrale overheden
Inkomstenbronnen van provincies en gemeenten
Lokale lasten
De kapitaaluitgaven van de decentrale overheden en de
financiering daarvan
Be financiering van de Europese Unie
Budgetdiscipline o p korte en middellange termijn
De financiële kaders van de Europese Unie
De Nederlandse nettopositie
De Nederlandse afdrachten
Staatsbalans en economische categorieën
Inleiding
Staatsbalans per 31 december l996
Rijksbegroting naar economische categorieën
Collectieve sector naar functie 1989-1998
Uitgaven collectieve sector naar functie
Ontvangsten collectieve sector naar functie
Tenjarenoverzicht 1989-1998
Financieringssaldo
Budgettaire kerngegevens
De collectieve sector 1970-1 9%
Uitgaven van de collectieve sector naar bestedende
organen
Uitgaven van de collectieve sector naar economische categorieën
Collectieve uitgaven, collectieve-lastendruk en
financieringstekort van de collectieve sector
Het convergentieverbop in de EU
Inleiding
Procedures ter bevordering van het convergentieproces
De convergentiecriteria
Trefwoordenregister
Lijst van gebruikte afkortingen
Inhoudsopgave
«Werk, werk, werlo) was het devies waarmee het kabinet in l994 van start
ging. Nu het einde van de kabinetsperiode dichterbij komt, kan de
conclusie getrokken worden dat hieraan invulling is gegeven: de
economische dynamiek heeft zich zodanig ontwikkeld dat er in 1998 bijna
een half miljoen mensen meer aan het werk zullen zijn dan in 1994. Na
tientallen jaren van gedurige stijging van het aantal mensen met een
uitkering is nu sprake van een daling. Even belangrijk is dat er grote
vooruitgang is geboekt bij de gezondmaking van de overheidsfinanciën.
Aanzienlijke bedragen zijn vrijgemaakt voor zowel tekortverlaging als
lastenverlichting. Er is verder een begin gemaakt met de zekerstelling van
toekomstige AOW-uitgaven via stortingen in het nieuwe AOW-spaarfonds
en de structurele voeding van het Fonds Economische Structuurmiljard verhoogd. Het EMU-tekort voor 1998
versterking (FES) is met
wordt geraamd op 1,7% BBP (Bruto Binnenlands Product) en de EMUschuld daalt snel naar de referentiewaarde van 60% BBP. Op grond van de
verbeterde budgettaire situatie heeft de Ecofin, de vergadering van
ministers van Financiën van de EU-lidstaten, het buitensporigetekortoordeel dit jaar opgeheven. Behalve voor tekortreductie en
lastenverlichting voor burgers en bedrijven is er ook meer geld uitgetrokken voor economische structuurversterkende investeringen. Hierdoor is
het innovatieve vermogen en het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie vergroot. De conditie van de Nederlandse economie is
met dit alles sterk verbeterd, maar toekomstverkenningen wijzen uit dat
voortzetting van de beleidsinspanningen noodzakelijk is o m de geboekte
successen een duurzaam karakter te geven.
De regering heeft deze kabinetsperiode een meer op trendmatige leest
geschoeid begrotingsbeleid geïntroduceerd. Dit begrotingsbeleid steunt
op het hanteren van behoedzame uitgangspunten, het handhaven van
reële uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren en een
stroomlijning van het begrotingsproces. In dit begrotingsbeleid wordt niet
meer primair gestuurd op het financieringstekort. Zolang dit tekort een
van tevoren gesteld plafond niet overschrijdt, is er geen reden voor
aanpassing van de begroting. Het trendmatige begrotingsbeleid blijkt een
belangrijke bijdrage te hebben geleverd aan de uitgavenbeheersing en
aan de bevordering van een bestendig en meer op de lange termijn
gericht overheidsbeleid. Dat dit beleid succesvol is, blijkt uit de onderschrijding van het totale uitgavenkader in alle jaren van deze kabinetsperiode. Tegenover de overschrijdingen van de ijklijn zorg staan lagere
uitgaven bij de rijksbegroting in enge zin en bij de sociale zekerheid. De
uitgavendiscipline, een degelijk Regeerakkoord en behoedzame uitgangspunten, die werden overtroffen door de feitelijke ontwikkelingen, hebben
rust i n het begrotingsproces gebracht. De afgelopen drie jaar is steeds één
hoofdmoment van besluitvorming over de uitgaven voldoende gebleken
en konden bezuinigingsrondes die de normale begrotingscyclus doorbreken achterwege blijven.
Hoofdlijnen van het beleid
Rijksbegroting in enge zin
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
147,7
149,3
148,9
152,6
156,l
156,2
162,4
162,7
Verschil
- 1,6
- 3,7
- 0,l
- 0,3
Sociale zekerheid
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
97,3
99,O
101,O
98,7
101,O
102,8
102,5
103,4
48,3
47,3
47,O
46,8
48,6
48,l
51,O
50,4
1O
,
O,3
03
0,6
Zorgsector7
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
Verschil
Collectief gefinancierd deel van het Budgettair Kader Zorg (BI<Z).
De financiële ruimte van het kabinet viel door meevallende economische
groei hoger uit dan verwacht. Terwijl in het Regeerakkoord werd uitgegaan van een economische groei van ruim 2% per jaar, bedraagt de
gemiddelde groei naar het zich nu laat aanzien in de periode 1995-1998
bijna 3%%. De hogere economische groei heeft geleid tot belastingmeevallers. De lasten van burgers en bedrijven zijn in deze kabinetsperiode verlicht met bijna 17 miljard: 8 miljard meer dan afgesproken in
het Regeerakkoord. De beschikbare ruimte is daarnaast gebruikt om het
tekort extra te verlagen. In het Regeerakkoord werd verwacht dat het
tekort van het Rijk zou dalen tot 2,8% BBP: voor 1998 wordt nu een
beleidsrelevant tekort van 2,3% BBP verwacht. Hierdoor ontwikkelt de
EMU-schuldquote zich veel gunstiger. Terwijl ten tijde van het Regeerakkoord nog een stabilisatie op een niveau van circa 80% BBP werd
verwacht, wordt nu een daling verwacht tot 70,4% BBP in 1998. De door
de schulddaling vrijvallende rente-uitgaven zijn voor prioritaire beleidsdoeleinden aangewend. De regering heeft verder besloten tot oprichting
van een AOW-spaarfonds. Het doel daarvan is het opbouwen van een
reserve om de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven zeker te
stellen. In dit fonds wordt in 1997 V4 miljard en vanaf 1998 1% miljard
gestort. Om een vermogen op te bouwen dat werkelijk een substantieel
deel van de vergrijzingspiek kan opvangen, zal de voeding van het
AOW-spaarfonds in de komende jaren groter moeten worden. Mocht op
grond van (voorlopige) realisatiecijfers over 1997 blijken, dat er in 1998
sprake is van een nadere belastingmeevaller, dan zal het structurele deel
ervan worden aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding
van het AOW-spaarfonds. Vanaf 1998 wordt jaarlijks l/2 miljard van de
binnenlandse gasbaten ten gunste van het FES gebracht ten behoeve van
structuurversterking in brede zin.
De regering heeft de ruimte voor nieuw beleid uit kunnen breiden door
4 miljard meer om te buigen dan in het Regeerakkoord was afgesproken
en de lagere rentelast, door een gunstiger ontwikkeling van de staatsschuld, voegde daar nog 2 miljard ruimte aan toe. De regering heeft 7
miljard aan extra intensiveringen doorgevoerd, waardoor inclusief de
intensiveringen uit het Regeerakkoord het totaal op ruim 10 miljard
uitkomt. Belangrijke prioriteiten werden gelegd bij het onderwijs,
open bare orde en veiligheid, het inkomensbeleid, het werkgelegen heidsbeleid, de zorgsector, infrastructuur en milieu.
Hoofdlijnen van het beleid
i n miljarden
289,3
289,3
Reële uitgaven'
Idem i n lopende prijzen
287,3
293,3
4,7
12
5,83
Totaal ombuigingen2
Totaal intensiveringen2
Microlastenverlichting2
283,6
294,s
288,8
305,7
290,s
31 5,9
12,5
3,7
11,l
16,6
7,3
12,9
22,4
10,2
16,8
2,o
2,3
77,2
2,4
2,O
72,7
2,3
1,7
70,4
i n % BBP
Beleidsrelevant tekort
EMU-tekort
EMU-schuld
3,6
3,8
77,9
3,5
4,O
79,l
' Totaal uitgaven budgetsectoren Rijk in enge zin, sociale zekerheid en zorg; in reële guldens
*
1994.
Cumulatief.
Inclusief lastenverlichting waarvan in het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht
dat deze in 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds in 1994 heeft plaatsgevonden.
Het door middel van lastenverlichting ondersteunde beleid van
arbeidskostenmatiging werpt zijn vruchten af. Momenteel groeien de
Nederlandse economie én de werkgelegenheid duidelijk harder dan de
economieën van de ons omringende landen, met name omdat de stijging
van de arbeidskosten i n Nederland nu al vijftien jaar achterblijft bij die van
andere Europese landen. Dit heeft onze concurrentiepositie goedgedaan.
In aanvulling op generieke lastenverlichting zijn er ook diverse maatregelen genomen die specifiek gericht zijn op mensen die langdurig aan de
zijlijn staan, waaronder het scheppen van eenvoudige banen in de
collectieve sector. Dit is belangrijk omdat de kans op het vinden van een
baan sterk afneemt indien inactiviteit lange tijd voortduurt. Om de vraag
naar arbeid te stimuleren hebben sociale partners loonschalen tussen het
minimumloon en de laagste CAO-schaal gecreëerd en heeft de regering
de afdracht van premies en belastingen voor laagbetaalde banen
verlaagd. Het hogere arbeidskostenforfait vergroot het verschil tussen
loon en uitkering, hetgeen werken aantrekkelijker maakt. Mede als gevolg
van deze maatregelen neemt nu ook de werkloosheid onder langdurig
werldozen af.
Een leidende gedachte van het kabinet was een herijking van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en de eigen verantwoordelijkheid. In het socialezekerheidssteIsel zijn nu meer prikkels ingebouwd die
het beroep op uitkeringen terugdringen. De financiële verantwoordelijkheid voor de Ziektewet is neergelegd bij de individuele werkgever. Dit
heeft tot een sterke verlaging van het ziekteverzuim geleid. Vanaf 1998
zullen werkgevers voor een groot gedeelte van de WAO zelf het financiële
risico dragen van de uitstroom naar die regeling (Pemba). Gemeenten
gaan vanaf 1999 de verantwoordelijkheid dragen voor de toeslagen i n de
ABW. Omdat de gemeenten bij de uitvoering van de bijstand op deze
maatregel vooruitlopen, worden nu reeds forse besparingen bereikt.
Om het groeipotentieel van de Nederlandse economie verder uit te
bouwen geeft de regering veel aandacht aan versterking van de economische structuur. Er is meer geld uitgetrokken voor investeringen i n
kennisinfrastructuur en fysieke infrastructuur. Dat was ook nodig omdat
hier in vorige kabinetsperioden onvoldoende geld voor vrijgemaakt kon
worden. Modernisering is nodig omdat de eisen die aan de economische
structuur worden gesteld steeds hoger worden. Nieuwe concurrenten soms uit lagelonenlanden -vinden toegang tot onze markten, waardoor
Hoofdlijnen van het beleid
lidstaten op middellange termijn te streven naar een begroting die vrijwel
in evenwicht is of een overschot vertoont.
De totstandkoming van de EMU zal leiden tot meer beleidsconcurrentie
tussen overheden, als gevolg van de grotere transparantie door het
verdwijnen van verschillende munten. Verschillen in arbeidskosten,
milieukosten, mobiliteit, kwaliteit van de beroepsbevolking, etc. zullen
veel doorzichtiger worden. Overheden zullen zich daarom sneller
gedwongen voelen te concurreren met maatregelen op belasting-,
toezicht- en milieugebied, om eventuele tekortkomingen op andere
gebieden te compenseren. De EU staat voor de uitdaging via harmonisatie
op randvoorwaarden een race to the bottom te vermijden. In plaats van
het najagen van kortetermijnsuccessen kan middels een race to the
optimum de aandacht beter gericht worden op duurzame groei, zodat
Europa ook in de volgende eeuw een aantrekkelijk leefklimaat blijft
bieden.
Net als in de voorafgaande jaren wordt de beschikbare financiële ruimte
in 1998, conform de afspraken uit het Regeerakkoord, verdeeld over
tekortreductie, lastenverlichting en economische structuurversterking. Het
beleidsrelevante tekort komt circa 4 miljard lager uit dan het
Regeerakkoordplafond en het EMU-tekort ligt ruim beneden de 2% BBP.
De vormgeving van de lastenverlichting is zodanig dat de inkomensontwikkeling evenwichtig en de arbeidskostenontwil<keling gematigd kan
zijn. Door een storting van 11/2 miljard in het AOW-spaarfonds wordt een
substantiële bijdrage geleverd aan het zekerstellen van toekomstige
AOW-uitgaven. Verder is afgesproken vanaf 1998 jaarlijks l/2 miljard te
storten in het FES. Samen met stortingen eerder in de kabinetsperiode
leidt dit tot een veel betere financiële positie van dit fonds. Het volgende
kabinet treft een betere uitgangspositie aan dan 3 jaar geleden mocht
worden verwacht. Daardoor zal het in de volgende kabinetsperiode niet
alleen mogelijk zijn het huidige beleid voort te zetten, maar tevens het
beleid verder uit te bouwen.
Hoofdlijnen van het beleid
De Nederlandse economie ontwikkelt zich al enige jaren achtereen
gunstig. Dat dit niet louter het gevolg is van de internationale conjunctuur,
blijkt uit het feit dat de economische groei en in het bijzonder de
werkgelegenheidsgroei gunstig afsteken tegen de Europese ontwiltltelingen. Gemeten over de gehele kabinetsperiode zal de totale
werkgelegenheidscreatie uitkomen op circa 450 000 personen, overeenltomend met circa 400 000 arbeidsjaren. Verder leidt de voortgezette
consolidatie van de overheidsfinanciën ertoe dat - voor het eerst sinds
decennia - een perspectief ontstaat voor het bereiken van een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont.
Na vele jaren van stagnatie is Nederland bezig aan een succesvolle
inhaalrace. Vanaf 1975 bleef de groei van het inkomen per hoofd van de
bevolking in Nederland achter ten opzichte van de omringende landen.
Vanaf eind jaren tachtig is die ontwiltlteling ten goede gekeerd en thans is
de relatieve achteruitgang voor een groot deel tenietgedaan. Daarmee is
de mogelijkheid gecreëerd o m de volgende stap te zetten: na aansluiting
bij de omringende landen in Europa, is het de uitdaging o m de achterstand ongedaan te maken die is gegroeid ten opzichte van het OESOgemiddelde.
Grafiek 2.7 .l BBP per hoofd Nederlianid en wmriwgewde kmden»; koopkrachtpariteiten,
OESO-100
Nederland Omringende landen OESO
-
-
Bron: OESO Economic Outlook 61.
Noot: Tot de omringende landen behoren Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk,
Luxemburg en Denemarken. Overigens is de Duitse voorsprong in welvaart vooral geslonken
door de eenwording.
Financieel-economisch beleid
De Nederlandse economie bevindt zich nog altijd in de opgaande fase van
de conjunctuurcyclus. De particuliere consumptie groeit met 23/4% in 1997
aanzienlijk. Enerzijds hangt dit samen met de toenemende werkgelegenheid, anderzijds hebben stijgende aandelen- en huizenprijzen geleid tot
vermogensstijgingen in de particuliere sector, die deels in consumptie
worden omgezet. Met een verwachte groei van 6% ontwikkelt de export
zich eveneens voorspoedig, onder invloed van de gunstige Nederlandse
concurrentiepositie en de gestegen dollarkoers, en wellicht ook enigszins
de conjuncturele ontwikkeling in de VS. Tegen deze vertrouwenwekkende
achtergrond laten ook de investeringen een beduidende groei zien van
5%. Ook voor l998 zijn de verwachtingen goed. Wordt in 1997 de groei
hoofdzakelijk gedragen door de binnenlandse vraag, in 1998 ligt vooral de
ontwikkeling van de export ten grondslag aan het gunstige beeld. Voor
het volgende jaar wordt de economische groei geraamd op 33/4%. Dit
betekent een lichte verdere stijging ten opzichte van 1997, waarmee de
groei een historisch gezien hoog niveau bereikt. De stijging van de groei
in 1998 hangt samen met de varkenspest, die een neerwaartse invloed
heeft op de groei in 1997.
Grafiek 2.2.1 Volume BBP Nederland, Japan, VS en EU; index 1990 = 100
-
EU-6
Nederland Japan VS
-
."",
-
Bron: CEP 1997
De positieve ontwikkelingen in Nederland spelen zich af tegen de
achtergrond van uiteenlopende internationale conjunctuurbewegingen. In
1997 zal de economische groei in de VS naar verwachting 3% bedragen.
Na een aantal jaren van conjuncturele voorspoed treedt naar voren dat
zich in de economie van de VS wellicht nu ook een meer structurele
verbetering heeft voltrokken: de werkloosheid daalde in 1997 immers tot
een niveau waarbij in het verleden onveranderlijk de inflatie placht op te
lopen. Het feit dat een dergelijke bezetting van de productiefactor arbeid
vooralsnog mogelijk blijkt te zijn zonder inflatoire consequenties, is
wellicht een indicatie dat het groeivermogen van de economie in de VS is
toegenomen.
De Europese conjunctuur laat een wisselend beeld zien. Het herstel
vertoonde in het begin van het jaar nog enige haperingen, maar kreeg in
de loop van 1997 meer vaart. Voor de EU-landen wordt dit jaar een
groeitempo geraamd van gemiddeld 2l/4%. De omstandigheden zijn
gunstig voor een verbetering van de bedrijfsinvesteringen, zoals onder
meer diverse conjunctuurenquêtes aangeven.
Financieel-economisch beleid
M e t een groei van 13/4% blijft de Japanse economische ontwikkeling
enigszins achter. Het exportherstel als gevolg van de dalende yenkoers is
nog niet overgeslagen naar de binnenlandse sectoren van de economie,
waardoor de basis voor de conjuncturele opleving smal blijft.
Naast deze kortetermijnontwikkelingen zijn er langetermijntrends die ons
een beeld geven van de uitdaging waarvoor Nederland, of in een breder
verband Europa, zich gesteld ziet. De bescheiden groeicijfers van de
Europese economieën steken schril af tegen de groeivoeten die i n
Zuidoost-Azië worden gerealiseerd. Ofschoon de ontwikkeling van de
Aziatische economieën ook een inhaaleffect bevatten, zijn de aanblik van
en de economische krachtsverhoudingen binnen de wereld door deze
snelle groei aan ingrijpende veranderingen onderhevig. Er zijn geen
redenen o m aan te nemen dat de relatieve versterking van de positie van
de Aziatische landen, die zich de afgelopen tientallen jaren heeft voorgedaan, zich niet zal kunnen voortzetten i n d e jaren die voor ons liggen.
Grafiek 2.2.2 De wereldeconomie verdeeld in regio's
Azië
11,676
Bron: IMF
Het is dus van het grootste belang o m bij de beoordeling van economische prestaties niet alleen Europa als referentiekader te nemen. Daarnaast
blijkt dat het noodzakelijk is o m te komen tot een structurele verbetering
van niet alleen de groei, maar vooral het groeivermogen van de Europese
economieën.
Ook internationaal trekken de economische ontwikkelingen i n ons land de
aandacht. Centraal i n die aandacht staat de vraag welke elementen van
het Nederlandse sociaal- en financieel-economische beleid de structurele
verbetering hebben teweeggebracht, e n of u i t de Nederlandse ervaringen
lessen kunnen worden getrokken voor het eigen beleid. De positieve
geluiden uit het buitenland vormen een welkome afwisseling: sprak m e n
vroeger over de ((Hollandse ziekte)), n u heeft m e n het - in uiteenlopende
bewoordingen - over het Nederlandse model.
Het Nederlandse model, waarin groei van de werkgelegenheid het
hoofddoel is, kan worden gezien als een combinatie van vijf elkaar
versterkende onderdelen: budgettaire consolidatie, een stabiel monetair
klimaat, arbeidskostenmatiging bevorderd door algemene en gerichte
lastenverlichting, een activerend en zo nodig alternatief werk biedend
Financieel-economisch beleid
stelsel van sociale zekerheid, en een structuurbeleid gericht op flexibilisering en verbeterde werking van markten. Dit alles bij handhaving van
stabiele arbeidsverhoudingen en een evenwichtige inkomensontwikkeling.
Met dit beleid, waarvoor de eerste aanzetten reeds aan het begin van de
jaren tachtig werden gegeven, is Nederland erin geslaagd het tij te keren
van een achterblijvende economische ontwikkeling, oplopende werkloosheid en ontsporende overheidsfinanciën. Het succes van het Nederlandse
model blijkt vooral uit de ontwikkelingen ten aanzien van de centrale
doelstellingen van het economische beleid: economische groei en
werkgelegenheid. De situatie ten aanzien van de werkgelegenheid is
gestaag aan het verbeteren, ook al blijft de benutting van het totale
arbeidspotentieel nog steeds achter bij de mogelijkheden. Gemeten in
personen ligt de Nederlandse participatie weliswaar boven het
EU-gemiddelde, doch gemeten in arbeidsjaren blijft Nederland juist bij dat
gemiddelde achter. In deze kabinetsperiode is het aantal burgers dat een
beroep doet op een uitkering voor het eerst sinds lange tijd aan het dalen.
Daardoor en door de gestage stijging van de werkgelegenheid laat de
zogeheten VA-ratio, de verhouding tussen het werkende en het nietwerkende deel van de bevolking, een gunstige ontwikkeling zien.
Grafiek 2.3.1 Ontwildceling werkgelegenheid, aantal uitkeringen 65- en 65+ en UA-ratio; resp. duizenden personen, duizenden
uitkeringsjaren en %
Werkgelegenheidz 12 uur
Aantal uitkeringen 65-
Aantal uitkeringen65+
!/A-ratio
Bron: MEV 1997
Noot: werkgelegenheid gedefinieerd ais banen van 12 uur per week of meer.
Het feit dat deze ontwikkelingen ten dele ook zijn gerealiseerd in een
periode waarin veel geïndustrialiseerde landen te maken hebben met een
aarzelende conjunctuur, illustreert hoezeer het beleid van structurele
aanpassing zijn vruchten heeft afgeworpen.
De verbeterde situatie op het gebied van arbeidsmarkt en sociale
zekerheid vermindert niet alleen de druk op het overheidsbudget, maar
beïnvloedt ook het inkomen per hoofd. Het BBP per hoofd van de
bevolking kan in twee stappen worden afgeleid van de arbeidsproductiviteit ofwel het BBP per gewerkt uur. Na correctie voor het aantal gewerkte
uren per werkende ontstaat de productie per werkende. Wordt vervolgens
gecorrigeerd voor arbeidsdeelname, dan resulteert het BBP per hoofd. In
een vergelijking met omringende landen blijkt Nederland in termen van
arbeidsproductiviteit een goed figuur te slaan. De achterstand in inkomen
per hoofd van de bevolking, die Nederland sinds de tweede helft van de
jaren zeventig had opgelopen ten opzichte van de omliggende landen,
hing vooral samen met de beperkte benutting van het arbeidspotentieel.
Daarbij was in 1973 met name de in Nederland relatief geringe arbeids-
Financieel-economisch beleid
deelname van belang, maar in 1987 bleek ook het aantal gewerkte uren
per werknemer een duidelijk negatieve invloed te hebben. Voor zover de
beperkte werktijd echter berust op een vrijwillige keuze is daarbij
overigens ook sprake van een positief effect op de welvaart - welvaart is
immers een breder begrip dan het BBP per hoofd van de bevolking. De
betere benutting van de beschikbare arbeid sinds het eind van de jaren
tachtig - tot uiting komend in een betere arbeidsdeelname - vormt een
belangrijk onderdeel van de relatieve verbetering van de positie ten
aanzien van het BBP per hoofd van de bevolking. Lag het BBP per hoofd in
1987 nog 9% onder het gemiddelde van de omringende landen, in 1995
was dat teruggelopen tot 4%. In de genoemde periode steeg de arbeidsdeelname in Nederland jaarlijks met l % , terwijl deze in de omliggende
landen jaarlijks met 0,5% daalde. Door het arbeidsintensieve karakter van
de groei en het stopzetten van de uitstoot van minder productieve
werknemers nam de voorsprong op het gebied van de arbeidsproductiviteit overigens iets af.
ijdrage toenemende partici atie aan welvaart; index NoordwestEuropa=I 00
120
Arbeidsproductiviteit
;;i? Productie per werkende
f33 BBP per hoofd
110
1O0
90
Rn
Bron: De Haan en Van Ark, Enhancing growth through structural reform, Groningen 7996.
Een vooruitblik voor de middellange termijn
Thans zijn nog geen uitgewerkte macro-economische verkenningen van
het CPB voorhanden. Wel is beschikbaar een tentatieve verkenning van de
budgettaire ontwikkelingen voor de periode 1999-2002.1 Deze verkenning
houdt rekening met demografische trends en is intern consistent. Het
gehanteerde uitgangspunt voor de economische groei van 2% is echter
niet meer dan een behoedzame veronderstelling. De contractloonstijging
in de marktsector wordt geschat op 2%%, l/4% hoger dan de prijsontwikkeling van het BBP en de consumptieprijsstijging. Gegeven de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de inflatie, impliceert de loonontwikkeling een constante arbeidsinkomensquote.
In de verkenning neemt de werkgelegenheid met jaarlijks circa 50.000
arbeidsjaren toe, maar dat is niet voldoende om de verwachte groei van
het arbeidsaanbod op te vangen. Daarnaast leidt de vergrijzing - ook
binnen de beroepsbevolking - tot een toenemend aantal uitkeringen. De
Verkenning 1999-2002, Werkdocument 94,1997, Centraal Planbureau.
Financieel-economisch beleid
adequaat, stimulerend technologiebeleid. Bij een kennisintensieve
economie hoort ook permanente scholing, en dus zijn investeringen nodig
ten behoeve van zowel jongeren- als volwassenenonderwijs. Niet alleen
de sociale partners hebben daarbij een verantwoordelijkheid: ook de
overheid zal soms een initiërende, soms een faciliterende rol moeten
spelen.
Voorts zal moeten worden gezocht naar wegen om de milieuschade van
economische groei effectief te verminderen. Ook zijn keuzes nodig ten
aanzien van de beschikbare ruimte in ons land, waarbij bijvoorbeeld
mobiliteitsbeleid een rol speelt. Soms kunnen mobiliteitsbeleid en
milieubeleid in elkaars verlengde liggen. Zo is beheersing van de
automobiliteit nodig voor een betere bereikbaarheid van de Randstad en
voor het milieu. Daarnaast blijft echter ook aandacht nodig voor meer
direct milieubeleid, zoals het beperken van emissies van schadelijke
stoffen. Het versterken van milieuvriendelijke elementen in het fiscale
stelsel kan een ondersteuning zijn voor dit beleid. Het beleid zal moeten
bevorderen dat de economische ontwikkeling niet ten koste gaat van het
milieu.
Daarnaast zijn de mogelijkheden verkend voor een herziening van het
fiscale stelsel. Uitgangspunt daarbij is het streven te komen tot een
belangrijke vereenvoudiging van het stelsel, een verlaging van marginale
belastingtarieven, en een bredere en bestendiger belastinggrondslag.
Stappen in die richting zijn gewenst met het oog op de voortschrijdende
globalisering, maar ook met het oog op participatiebevordering.
De huidige gunstige omstandigheden moeten worden benut om via
verdere hervormingen te komen tot een verdere verbetering van de
Nederlandse economie en de Nederlandse overheidsfinanciën. De
uitdaging voor de nabije toekomst bestaat er uit om het beleid onverkort
voort te zetten op die terreinen waar het succesvol is, maar vooral ook om
adequaat te reageren op die terreinen waar beleidsaanpassing nodig is.
Daarom zullen de hier gepresenteerde pijlers van het Nederlandse model
tegen het licht worden gehouden.
2.4 De overheidsfinanciën
Het budgettaire beleid is in de eerste plaats gericht op consolidatie;
daarmee wordt lastenverlichting mogelijk gemaakt die op haar beurt
bijdraagt aan een gematigde arbeidskostenontwikkeling. Een gematigde
arbeidskostenontwikkeling versterkt de Nederlandse concurrentiepositie
en bevordert tevens de inschakeling van arbeid in het productieproces.
Ook wordt investeren aantrekkelijker. Door deze factoren kan de werkgele
genheid zich gunstig ontwikkelen.
De recente jaren hebben een verdere verbetering te zien gegeven in de
tekort- en schuldpositie van de overheid. Nadat het vorderingentekort van
de overheid volgens de EMU-definitie in 1983 een waarde van circa 7%
BBP had bereikt, is met behulp van omvangrijke ombuigingen een
neerwaartse trend ingezet, met als resultaat dat voor 1998 een EMU-tekort
van 1,7% BBP wordt verwacht.
De combinatie van uitgavendiscipline en economische groei, die hoger
bleek dan waarmee in de behoedzame uitgangspunten rekening was
gehouden, heeft het mogelijk gemaakt om én het tekort verder te verlagen
én de lasten verder te verlichten. Het EMU-tekort voor 1994, het jaar dat
het kabinet aantrad, bedroeg 3,7% BBP. Het voor 1998 voorziene EMUtekort van 1,7% BBP impliceert een daling van 2 procentpunten, hetgeen
overeenkomt met zo'n f 15 miljard. Tegelijkertijd is het mogelijk gebleken
Financieel-economisch beleid
de lasten3 met circa f 163/4 miljard te verlichten. Zeker in vergelijking met
de Europese partners blijkt Nederland op het gebied van budgettaire
consolidatie goed te hebben gepresteerd.
Grafiek 2.4.1 Worderingenteko
Vorderingentekort
eldsscbiwld vanaf 1980; % BBP, beide volgens EMU-definitie
Overheidsschuld
'I
Bron: Financiën
De positieve uitkomsten brengen ons dichter bij de in het Stabiliteitspact
geformuleerde doelstelling van een begroting die vrijwel in evenwicht is
of een overschot kent. Voor begrotingsevenwicht zijn goede argumenten
aan te voeren. Allereerst is er ruimte nodig onder het plafond van 3% BBP,
dat is vastgelegd in het Verdrag. Daarom is i n het Stabiliteitspact
afgesproken o m als middellangetermijndoelstelling te streven naar een
begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont.
Bij een tegenvallende economische ontwikkeling moeten de automatische
stabilisatoren aan de inkomstenkant immers hun werk kunnen doen.
Verder draagt een lager tekort bij aan lagere rentelasten. Daarmee wordt
ruimte geschapen voor andere noodzakelijke uitgaven en voor duurzame
lastenverlichting. Tot slot is er de vergrijzing, die alles bij elkaar kan leiden
tot additionele kosten oplopend tot tussen de 3I/z% en 7% BBP medio
volgende eeuw. Om die kosten te kunnen opvangen, zal van tevoren reeds
financiële ruimte moeten worden gecreëerd. De begroting voor 1998
ontlast de afwegingsproblematiek voor een volgende kabinetsperiode:
niet alleen door de lagere waarde van het tekort dan drie jaar geleden
werd verwacht en de rentevoordelen van een lagere schuld, maar ook
door een duurzame voorziening ten behoeve van toekomstige vergrijzingslasten en een structurele reservering ten behoeve van de uitgaven voor
structuurversterking in brede zin (FES).
Een tweede pijler van het Nederlandse model wordt gevormd door de
stabiele monetaire verhoudingen. Het monetaire beleid van een nauwe
koppeling tussen de gulden en de Duitse mark heeft gezorgd voor een
duurzame situatie van lage inflatie en lage rentestanden. Teneinde ook in
de toekomst monetaire stabiliteit te kunnen waarborgen zullen de
convergentiecriteria voor toetreding tot de derde fase, zoals deze zijn
afgesproken in het Verdrag van Maastricht, strikt moeten worden
Hier wordt verwezen naar het begrip ccmicrolastenn, zie onder meer hoofdstuk 3 tabel 3.4.3.
Financieel-economisch beleid
toegepast. In het voorjaar van 1998 zal o p basis van deze criteria moeten
worden besloten welke landen vanaf de start van d e derde fase van de
EMU zullen deelnemen aan d e muntunie. Een grote economische zone
waarin wisselkoersrisico's zijn weggevallen e n m e t verbeterde mogelijkheden voor internationale handel en investeringen, kan juist voor een
kleine open economie als d e Nederlandse grote voordelen opleveren.
De goede traditie van het Nederlandse monetaire beleid m a g echter niet
i n de waagschaal worden gesteld voor een zwakke muntunie. Het terzijde
schuiven van gemaakte afspraken zou het risico m e t zich meebrengen dat
financiële markten de euro - i n ieder geval bij de start - als zwak zouden
ervaren. Zo'n ((valse start)) m o e t zonder meer worden vermeden. Dit
betekent vooral dat bij d e toepassing van d e convergentiecriteria de
duurzaamheid v a n de convergentie o p monetair en budgettair gebied
voorop dient te staan: naast de uitkomsten over l 9 9 7 is daarom van
belang dat ook het beeld voor i 9 9 8 en daarna voldoende waarborgen
biedt voor stabiliteit. Zo zal o p het gebied v a n de overheidsfinanciën goed
moeten worden bekeken i n hoeverre budgettaire uitkomsten over 1997
worden vertekend door eenmalig optredende posten.
Convergentie
Ook o p het gebied van de budgettaire stabiliteit is voortgang geboekt. Dat
kan worden afgelezen uit het gedaalde niveau van d e gemiddelde
overheidstekorten i n de Unie i n 1996. Volgens de huidige inzichten zal
deze ontwikkeling zich naar verwachting voortzetten i n 1997. Wel past de
kanttekening dat de budgettaire convergentie minder breed wordt
gedragen dan de monetaire convergentie: diverse lidstaten hebben grote
moeite o m het overheidstekort terug t e dringen t o t onder d e i n het
Verdrag genoemde referentiewaarde van 3% BBP.
De meest i n het o o g springende ontwikkeling o p het gebied van de
convergentie is het naar elkaar toegroeien van rente- en inflatiepercentages i n Europa. Deze convergentie vindt niet alleen plaats o p een
laag rente- en inflatieniveau, maar de kring van convergerende landen is
sterk uitgebreid. Uitgezonderd Griekenland voldoen momenteel alle
landen van de Unie aan het rente- en het inflatiecriterium. Deze monetaire
convergentie v o r m t mede de basis voor de grote mate van valutastabiliteit binnen d e Unie over de afgelopen periode. Illustratief hiervoor is
dat i n het najaar van 1996 twee munten, de Finse markka e n de Italiaanse
lire, konden toetreden t o t het wisselkoersarrangement van het Europees
Monetair Stelsel.
Financieel-economisch beleid
Grafiek 2.5.1 Convergentie in de
E118
Inflatie (% mutatie)
Lange rente (%-punt)
30 I
Tekort (%BBP)
Overheidsschuld (%BBP)
I6O
HoogsteILaagste
---- - - EU
1
-Nederland
EMU-Criterium
Bron: EU, European Economy 62 en supplement, Financiën.
Voorbereidingen voor de derde fase van de EMU
Tegen de achtergrond van een voortschrijdende monetaire en budgettaire
convergentie is in het afgelopen jaar voortgang gemaakt met de voorbereidingen voor de derde fase. Met name in het eerste halfjaar van 1997
zijn daarbij onder Nederlands voorzitterschap verschillende onderwerpen
afgerond.
Allereerst heeft de Europese Raad te Amsterdam een resolutie aangenomen over de opvolger van het huidige wisselkoersarrangement, ERM24
genoemd. In het kader van dit nieuwe arrangement kunnen aan de euro
de munten worden gekoppeld van lidstaten die niet vanaf de start
toetreden tot de muntunie.
Een tweede onderwerp waarover een akkoord is bereikt, betreft het
Stabiliteits- en Groeipact. Dit pact ziet toe op de naleving van de in het
ERM staat voor ((Exchange Rate Mechanisrnn, ofwel wisselkoersarrangement.
Financieel-economisch beleid
Verdrag van Maastricht afgesproken budgettaire discipline in de derde
fase van de EMU. Naast het jaarlijks opstellen van meerjarenprogramma's
aan de hand waarvan nauwgezet kan worden gevolgd of een gevaar
dreigt voor een zogeheten ((buitensporig tekort»,5 zijn afspraken gemaakt
over een procedure gericht op correctie van buitensporige tekorten. Deze
procedure kan met zich meebrengen dat een lidstaat een renteloos
strafdeposito moet aanhouden. Als een lidstaat verzuimt het buitensporige tekort te corrigeren, dan kan het strafdeposito uiteindelijk worden
omgezet in een boete. Naast deze thema's zijn ook groei en werkgelegenheid besproken. Tijdens de Europese Top van Amsterdam is een resolutie
aangenomen die aangeeft dat behalve budgettaire discipline ook
werkgelegenheid hoge prioriteit heeft in de Unie. De resolutie over groei
en werkgelegenheid voorziet in nauwere samenwerking met aandacht
voor werkgelegenheid, onder meer via versterkte coördinatie van
economisch beleid.
Tot slot is overeenstemming bereikt over een tweetal verordeningen die
beogen markten, het bedrijfsleven en burgers tijdig duidelijkheid en
volledige rechtszekerheid te bieden bij de invoering van de euro. Cruciaal
hierbij is dat de introductie van de euro de bepalingen in bestaande
contracten, zoals hypotheken en levensverzekeringen, onverlet laat.
Een derde pijler van het Nederlandse model is de gematigde
arbeidskostenontwikkeling, ondersteund door een beleid van lastenverlichting. De handhaving van de uitgavendiscipline heeft ertoe geleid
dat dit kabinet enerzijds circa f 15 miljard heeft kunnen aanwenden voor
tekortreductie en anderzijds naar verwachting bijna f 163/4 miljard aan
lastenverlichting zal weten te realiseren. De lastenverlichting is ongeveer
gelijkelijk verdeeld over burgers en bedrijven. Met beide vormen van
lastenverlichting werd een belangrijke bijdrage geleverd aan de gematigde arbeidskostenontwikkeling, die voortvloeide uit een gezamenlijke
inspanning van werkgevers en werknemers in de marktsector.
Grafiek 2.6.1 Lastenontwikkeling en brutoloon; modale werknemer in de marktsector,
% mutatie per jaar
--r
1980
1985
Lastenontwikkeling
-
1990
1995
Brutoloon
-
Bron: CPB, CEP 1997.
Zie bijlage 13 en art. 104C, VEU.
Financieel-economisch beleid
De gematigde arbeidskostenontwikl<eling heeft er op haar beurt toe
bijgedragen dat de Nederlandse werkgelegenheidsontwikkeling zich in
gunstige zin onderscheidt van die bij de Europese partners. De matiging
heeft ertoe geleid dat de Nederlandse concurrentiepositie geleidelijk is
versterkt ten opzichte van vooral de Europese partners. Deze ontwikkeling
is reeds in 1982 met het Akkoord van Wassenaar ingezet. De arbeidskosten in Nederland waren geleidelijk danig uit de pas gaan lopen, maar de
resultaten van de matiging werden vanaf ongeveer 1985 zichtbaar.
Geleidelijk aan is de negatieve spiraal van hogere arbeidskosten, minder
werkgelegenheid, meer uitkeringen en hogere lasten omgezet in een
positieve spiraal die nu volledig zichtbaar is geworden.
Uit een vergelijking van de ontwikkelingen op dit vlak tussen de VS en
Europa treedt naar voren hoeveel moeite de Europese economieën
hebben met het creëren van arbeidsplaatsen. De Europese
werkgelegenheidsgroei over de periode vanaf 1970 bedraagt cumulatief
nog geen 10%, tegen circa 65% in de VS. Opvallend is dat de verhouding
tussen loongroei en werkgelegenheidstoename in de VS het spiegelbeeld
is van die in Europa. Daarmee wordt nogmaals geïllustreerd dat een
gematigde arbeidskostenontwikkeling de uitstoot van arbeid vermindert,
dan wel de werkgelegenheidsgroei ondersteunt. Nederland volgde
aanvankelijk de Europese ontwikkelingen qua arbeidskosten en werkgelegenheid, maar na het begin van de jaren '80 krijgt de Nederlandse
werkgelegenheidsontwikkeling geleidelijk meer vaart. Na 1985 wijkt de
ontwikkeling i n Nederland daardoor sterk af van die in de rest van Europa.
Grafiek 2.6.2 Relatieve csntwikkelling Ionen en werkgelegenheid; index 1970 = 100
Nederland en EU-6
1970
1975
1980
1985 1990
EU-6
Looninkomen
-
1995
Nederland
Werkgelegenheid
Bron: Econornic Outlook 61.
Werkgelegenheid
Onder invloed van de gunstige conjunctuur en het gevoerde beleid
ontwikkelt de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zich gunstig, De
werkgelegenheid neemt volgens huidige inzichten in de drie jaren van
1995 tot en met 1997 met telkens circa 110 000 personen toe. Voor 1998
wordt een toename met ongeveer 130 000 personen verwacht. De totale
werkgelegenheidsgroei over de huidige kabinetsperiode loopt derhalve op
tot ruim 450 000 personen. Gemeten in arbeidsjaren bedraagt de stijging
Financieel-economisch beleid
ongeveer 400 000; dat is r u i m het dubbele van d e toename m e t 184 000
die ten tijde van het Regeerakkoord w e r d voorzien.6
Ook vanuit een internationaal perspectief zijn deze ontwikkelingen gunstig
te noemen. Het gestandaardiseerde werkloosheidspercentage in 1998 is
m e t 53/4% i n Nederland aanzienlijk lager dan het EU-gemiddelde van 11%.
Gestandaardiseerde werkloosheid
Verenigde Staten
Japan
Duitsland
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Italië
België
Nederland
EU-15
Industrielanden
Bron: CEP 1997
Hoewel het niveau van de gestandaardiseerde werkloosheid in Nederland
i n internationaal opzicht laag is, is een verdere daling van de werkloosheid nog altijd nodig. Mede als gevolg van d e sterke groei van het
arbeidsaanbod - waarbij ook de herkeuringen i n verband m e t de WAO
een rol spelen - is de afname van de werkloosheid t o t n u toe gematigder
geweest dan o p grond van de werkgelegenheidsgroei zou worden
verwacht. In de periode 1995-1997 n a m de werkloze beroepsbevolking i n
aantal af van 533 000 t o t 455 000; een daling van 78 000. Voor l998 w o r d t
een verdere afname verwacht tot 400 000.
Het relatief lage werkloosheidspercentage i n Nederland blijkt samen te
gaan m e t een relatief lage arbeidsparticipatie i n arbeidsjaren. De netto
arbeidsparticipatie in personen, met andere woorden het deel van de
bevolking tussen 15-64 jaar dat een baan heeft, bedraagt i n Nederland i n
1996 66%. Dat is duidelijk boven het EU-gemiddelde van 59%. Echter, door
het grote aantal deeltijdbanen i n Nederland is d e participatie i n arbeidsjaren juist lager dan gemiddeld in de EU, namelijk 53% in Nederland
(1997),tegen 55% i n de EU (1995).7Volgens beide definities ligt d e
participatie in zowel Nederland als de EU aanzienlijk lager dan i n de
Verenigde Staten en Japan.
De achterblijvende arbeidsparticipatie i n Nederland hing lange tijd samen
m e t een lage arbeidsparticipatie van vrouwen, maar de achterstand o p dit
vlak is zeker wat betreft de jongere leeftijdsgroepen inmiddels ingelopen.
Momenteel is het vooral de lage participatie ouderen die i n het o o g
springt. De lage participatie wordt ook weerspiegeld i n het omvangrijke
gebruik van socialezekerheidsregelingen buiten de sfeer van de werkloosheid.
Ondanks de relatief goede ontwikkelingen voor de arbeidsmarkt als
geheel blijven er knelpunten bestaan voor specifieke groepen o p de
arbeidsmarkt. Het gemiddelde werkloosheidspercentage (1996: 7%) werd
De raming van het aantal banen (van 12 uur per week of meer) beliep ten tijde van het Regeerakkoord 275 000. Thans wordt een toename van 458 000 verwacht.
Bron: CPB, OECD Employment Outlook 1997, en Eurostat (1995,1997).
'
Financieel-economisch beleid
in 1996 overtroffen door allochtonen (19%), jongeren tot 24 jaar (g%), en
lager geschoolden (alleen basisonderwijs, MAVO of VBO: 13%). Voor
jongeren is het werkloosheidspercentage volgens de laatste cijfers in 1997
gedaald tot het gemiddelde van de beroepsbevolking. Maar voor
allochtonen en lager geschoolden is er nog steeds sprake van aanzienlijke
problemen - al daalt de werkloosheid onder allochtonen sneller dan het
gemiddelde. Bovendien is de werkloosheid zelf laag, maar een relatief
groot gedeelte van de werklozen in Nederland is langer dan één jaar
werkloos.
Belangrijk is ook dat de demografische vooruitzichten op langere termijn
niet gunstig zijn. Vanaf 2010 loopt de grijze druk, gedefinieerd als de
verhouding tussen het aantal 65-plussers en de (potentiële) beroepsbevolking sterk op.8 Deze druk zal mede moeten worden opgevangen door een
hogere participatie van de potentiële beroepsbevolking. De veroudering
van de beroepsbevolking die voorafgaand aan (en tijdens) de vergrijzingsgolf optreedt, zal deze opgave bemoeilijken - althans, zonder nader
beleid. Oudere werknemers kennen in Nederland een lage participatie,
vooral door de uitwerking die WAO, VUT en WW-regelingen voor deze
groepen hebben. Van de leeftijdsgroep 55 tot en met 59 jaar neemt slechts
40% deel aan het arbeidsproces, en voor 60- tot en met 64-jarigen is dit
zelfs 11%. Door het verouderen van de beroepsbevoll<ing zal een steeds
groter deel van de werkzame bevolking i n deze relatief weinig participerende leeftijdscategorie terechtkomen, zodat de participatiegraad van de
bevolking als geheel een dalende trend dreigt te hernemen. Ook voorafgaand aan de echte vergrijzingsgolf komt de houdbaarheid van socialezekerheidsarrangementen dus al onder druk te staan als gevolg van het
verouderen van de beroepsbevolking. Uitgaand van de huidige
participatiegraden resulteert de relatieve toename van het aantal
55-plussers in een afname van het arbeidsaanbod met circa 500 000
personen in de periode tot 2020. Het is daarom noodzakelijk dat de
participatie van in ieder geval de nieuwe cohorten 55-plussers wordt
verhoogd; een blijvend hoge uittreding van 55-plussers kan Nederland
zich niet veroorloven.
G r a f i e k 2.6.3 Particiipatieopuacad beuoepsbevolking ( m a n n e n ern vrouwen) in Nederland;
1995, i n % van de totale beroepsbevolking per leeftijdsgroep
Bron: CBS.
Zie het rapport van de 10e Studiegroep Begrotingsruimte.
Financieel-economisch beleid
Ondanks de gunstige ontwikkeling van de algehele participatie is de
noodzaak voor verhoging van de arbeidsparticipatie en terugdringing van
de werkloosheid o p bepaalde segmenten van d e arbeidsmarkt dus
onverminderd aanwezig. Uit zowel een internationale als een historische
vergelijking treedt naar voren dat voor verhoging van d e participatiegraad
i n Nederland nog voldoende ruimte
Voorwaarde voor een verdere
verhoging van de arbeidsparticipatie is dat het huidige beleid gericht o p
verbeterde en flexibele werking van de arbeidsmarkt w o r d t voortgezet. De
les u i t het verleden is dat zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt
aandacht vergt. Aan de vraagzijde gebeurt reeds veel (verlaging van
arbeidskosten, verkorting van ontslagprocedures, werkgelegenheidsprogramma's); aan de aanbodkant moet de prikkel o m te werken nog
verder worden versterkt. Voorkomen m o e t worden dat armoedevallen
optreden, als gevolg van de werking van belastingen, inkomensafhankelijke subsidieregelingen en het verliezen van de uitkering. De toepassing
van toegangscriteria t o t werkloosheids- o f arbeidsongeschiktheidsverzekeringen m a g niet verslappen, terwijl uiteraard de positie van echt
kwetsbare groepen moet worden gerespecteerd. Aanvullend beleid zal
nodig zijn o m de arbeidsparticipatie van 55-plussers t e verhogen. Dit
beleid zal werkgevers moeten stimuleren o m oudere werknemers langer
in dienst te houden o f ook i n dienst te nemen. Daarnaast zijn ook voor
werknemers meer mogelijkheden en stimulansen gewenst o m bij- of o m
te scholen en o m langer door te werken.
Werk en inkomen
Tussen welvaart en werkgelegenheid bestaat een nauwe samenhang, ook
o p het individuele niveau. In de gebruikelijke wijze van koopkrachtberekening, de zogenaamde koopkrachtplaatjes, w o r d t de gemiddelde
mutatie van het reëel besteedbaar i nkomen van diverse sociaaleconomische groepen weergegeven. Deze overzichten houden rekening
m e t gemiddelde loon- en prijsstijgingen en m e t belasting- en premiemutaties, en geven dus een indicatie voor de invloed van regering en
sociale partners o p het inkomen. De koopkrachtplaatjes vertellen echter
niet het gehele verhaal.10 Bij het bestuderen van koopkrachtontwikkelingen w o r d t immers geen rekening gehouden m e t persoonlijke
veranderingen, zoals het krijgen van een (andere) baan, het maken van
promotie, o f werkloos worden. Zulke veranderingen hebben vaak
ingrijpende gevolgen voor de inkomensontwikkeling o p huishoudensniveau. Zo ondervinden sociale minima een sterke inkomensvooruitgang
als ze werk vinden. Uit een CBS-analyse blijkt dat uitkeringsgerechtigden
die i n de periode 1989-1993 een baan vonden, er met gemiddeld 42% i n
inkomen o p vooruitgingen.11 Daartegenover kan het werkloos of
arbeidsongeschikt raken een zeer forse achteruitgang teweegbrengen. Het
niet meerekenen van persoonlijke veranderingen vertekent echter wel het
beeld dat uit de klassieke koopkrachtoverzichten naar voren treedt. I n deze
periode van toenemende werkgelegenheid w o r d t de feitelijke verbetering
van d e inkomenspositie van werknemers onderschat d o o r de gebruikelijke
wijze van koopkrachtberekening. Ook wordt i n d e koopkrachtplaatjes geen
rekening gehouden m e t diverse beleids-
De participatie i n arbeidsjaren lag i n Nederland i n 1970 met 60% o p een aanzienlijk hoger
niveau dan nu.
l0 Zie ook de Sociale Nota 1997, 1998.
" CBS, Sociaal-economische maandstatistiek 1995.
Financieel-economisch beleid
2
9tri
8
(d
tri
pag.
Gemaakt op 11-aug-1998,12:20:47
Discussietabel Uitgaven , rapport SCHERMU.LIS
k
-
bt
a
ao c b mutnr
grp
f d s omschrijving
---- - - J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID
J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID
J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID
J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID
2000
2001
2002
----- ----------
----------
1500
20000
6000
16000
O
10000
12000
23000
-----
sum
43500
O
O
13000
25000
2003 v br nt p
O
O
O
O
----------
45000
38000
O
97 98
- --
-- -- -- --
N
N
N
N
M
M
M
M
A
A
A
A
l
l
l
l
M
M
M
M
X
X
X
X
02
02
02
02
i
instrumenten.12 Bovendien wordt alleen gekeken naar specifieke
inkomensgroepen, die maar in beperkte mate representatief zijn voor de
totale populatie. Bij een samenhangende beleidsmatige beoordeling van
het gevoerde inkomensbeleid is het van groot belang o m rekening te
houden met deze elementen.
Grafiek 2.6.4 Statische en dynamische IcoopkrachtontwiIcIceDing; minimuminkomen en modaal inkomen, index 1985=100
Modaal
Minimum
140
Dynamisch
Statisch
Bron: CPB, CBS I<oopkrachtstatistiek, dynamische koopkracht 1996-1998: indicatieve schatting Financiën.
In zogenaamde (idynamische koopkrachtoverzichten)) gebeurt dat.13 Voor
deze berekeningen worden de feitelijke inkomensontwikkelingen gevolgd
die een groep huishoudens gedurende een jaar ondervindt. Uit deze
feitelijke koopkrachtontwikkelingen wordt een cijfer gedestilleerd dat
representatief is voor deze groep. Het gevolg is dat veranderingen als het
krijgen van werk, het volgen van een opleiding of het maken van promotie
dan wel in de cijfers tot uitdrukking komen. In perioden van toenemende
werkgelegenheid blijkt dat de groep met de laagste inkomens gemiddeld
een duidelijk betere koopkrachtontwikkeling ondervindt dan blijkt uit de
statische koopkrachtoverzichten. Over de periode 1985-1 998 loopt dit
verschil naar verwachting op tot cumulatief circa 20%. Gegeven de bodem
van het sociaal minimum i n het inkomensgebouw is het niet verwonderlijk dat er een grotere opwaartse dan neerwaartse dynamiek in de
dynamische cijfers aanwezig is. Ook voor modale inkomens geldt dat de
dynamische ontwikkeling gunstiger verloopt dan de statische. Cumulatief
over de periode 1985-1998 bedraagt het verschil eveneens zo'n 20%.
Overigens moet worden benadrukt dat het ook hier o m gemiddelden gaat.
Uitkeringsgerechtigden die niet aan de slag kwamen, ondervonden de
minder gunstige ontwikkeling van het statische patroon. Jaarlijks blijkt ll
l 2 Zo wordt het huidige armoedebeleid onder meer gevoerd met instrumenten die in de
koopkrachtplaatjes buiten beeld blijven. De recente verruiming van de Wet Individuele Huursubsidie en de voorgenomen uitbreiding van het budget voor bijzondere bijstand zijn hiervan goede
voorbeelden. Aan de andere kant blijft ook de recente I<inderbijslagoperatie in de koopkrachtoverzichten buiten beeld.
l 3 Zie bijvoorbeeld Wannet, Van Koesveld en Van Bergeijk, Trefzekerheid en toepasselijkheid van
koopkrachtplaatjes, Openbare Uitgaven 1997.
Financieel-economisch beleid
a 13% van de mensen zonder werk een baan te vinden.14 Voorts is uit een
studie van het CBS15 is gebleken dat ruwweg de helft van een in 1985
samengestelde groep werklozen na 8 jaar aan het werk was. Voor
huishoudens die naar hun aard weinig of geen dynamische effecten
ondervinden, zoals bijvoorbeeld mensen met een AOW-uitkering, zijn de
statische koopkrachtoverzichten juist meer relevant dan de dynamische.
Ook kunnen dynamische effecten op huishoudniveau negatief blijken,
bijvoorbeeld door verlies aan arbeidsinkomsten. Uiteraard blijft het
belangrijk de inkomensontwikkeling van zulke groepen in het oog te
houden, waarbij het armoedebeleid een nuttig instrument kan zijn.
De hier gepresenteerde dynamische koopkracht is een optelsom van
huishoudens die een positief, een negatief en een gelijkblijvend dynamisch effect ondervinden. Dat de totale dynamische koopkracht voor de
beschouwde groep positief is, is te danken aan het feit dat in het
afgelopen decennium de werkgelegenheid fors is toegenomen en de
economische omstandigheden zijn verbeterd. Daardoor zijn er meer
huishoudens die arbeidsinkomsten hebben gekregen, dan huishoudens
die op een uitkering moesten terugvallen. De hier gepresenteerde cijfers
tonen dus eens te meer aan dat de door de regering gekozen benadering
van ((werk boven inkomen)) ook op het inkomenspolitieke vlak beschouwd
een vruchtbare is, en leidt tot werk én inkomen.
2.7 Het socialezekerheidssteIsel en de zorgsector
Naast de overheidsfinanciën, de monetaire stabiliteit en de combinatie
van lastenverlichting en loonmatiging wordt de vierde pijler van het
Nederlandse model gevormd door aanpassingen in de sociale zekerheid
en de zorgsector.
Voor het eerst sinds 1970 is in deze kabinetsperiode het aantal uitkeringen
in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar gedaald: in vergelijking
met 1994 zijn in totaal 100.000 personen minder aangewezen op een
uitkering.
Grafiek 2.7.1 Ontwikkeling totaal aantal uitkeringen; x 1000 uitkeringsjaren
Bron: CEP 1997.
De belangrijkste maatregelen op het terein van de arbeidsmarktgerelateerde sociale zekerheid betroffen in deze kabinetsperiode tot en
l4
l5
MEV 1998.
CBS, Sociaal-economisch Panel 1985-1 993.
Financieel-economisch beleid
met 1997 de privatering van de ziektewet, de verlenging van de
WW-wachtgeldperiode tot 13 weken, de aanscherping van het sanctiebeleid en de referte-eisen in de WW en de - reeds door het vorige kabinet
besloten - herkeuringen in de WAO. De prikkels voor uitvoeringsinstellingen van sociale zekerheid zijn vergroot en het toezicht is versterkt.
Daarnaast is een begin gemaakt met een grotere financiële verantwoordelijkheid en beleidsvrijheid voor gemeenten in de toekenning van bijstandsuitkeringen.
Voor 1998 is de regering voornemens o m de wachtgeldperiode in de W W
verder te verlengen tot 6 maanden en de kosten van de wachtgeldperiode
volledig voor rekening van werkgevers te brengen. Tevens worden in 1998
premiedifferentiatie en marktwerking in de WAO geïntroduceerd,
waarmee werkgevers een direct financieel belang krijgen o m het beroep
op de WAO verder te beperken. Gezien de dreigende toename van het
aantal WAO-uitkeringen in 1997 zijn deze maatregelen noodzakelijk o m de
ingezette daling van het arbeidsongeschiktheidsvolume vast te houden.
Kern van het beleid i n deze kabinetsperiode is het versterken van prikkels
voor werkgevers en uitvoeringsorganisatie o m het beroep o p sociale
zekerheid te beperken. Voor uitkeringsgerechtigden worden de financiële
prikkels met name vergroot via een stijging van het financiële voordeel bij
het aanvaarden van een betaalde baan dankzij de verhoging van het
arbeidskostenforfait. De hoogte en de duur van arbeidsmarktgerelateerde
uitkeringen zijn daarbij ongewijzigd gebleven.
De sociale zekerheid neemt een aanzienlijk deel van de collectieve
uitgaven voor zijn rekening: circa f 100 miljard per jaar. De opwaartse druk
vanuit de demografische ontwikkeling stelt aanvullende eisen aan de
beheersing van de socialezekerheidsuitgaven in de komende decennia.
Dat geldt temeer daar binnen het totaal van de collectieve uitgaven
nieuwe prioriteiten moeten worden gesteld ten gunste van de infrastructuur in de ruime zin des woords, dus inclusief kennis en milieu. Voortgaan
met beleid volgens het Nederlandse model zal dus nodig zijn o m ruimte te
creëren voor lastenverlichting en nieuw beleid.
De aankomende vergrijzing van de beroepsbevolking leidt tot een
aanzienlijke opwaartse druk op het uitkeringsvolume, ook al in de
komende jaren. Zoals reeds gezegd zal de inactiviteit van ouderen
hierbinnen een belangrijk element zijn. Voor de leeftijdsgroep van 60-65
jaar is de nettoparticipatie teruggelopen tot circa 11%. Het sociaaleconomisch beleid zal toegesneden moeten zijn op het pareren van deze
druk: de verzorgingsstaat dient onder meer via participatiebevorderende
maatregelen «vergrijzingsproof» te worden gemaakt.
Voor de AOW is reeds besloten tot een versterking van de financiële basis.
De regering acht het van belang extra waarborgen te scheppen voor een
duurzame financiering van een welvaartsvaste AOW. Daarom heeft de
regering besloten tot het gedeeltelijk financieren van de AOW uit
rijksbijdragen. Bovendien is een AOW-spaarfonds gecreëerd dat in de
toekomst kan worden aangesproken o m de oploop van de AOW-lasten te
financieren. De regering is voornemens o m in 1997 een bedrag van f 750
miljoen in het fonds te storten, en in 1998 nog eens een bedrag van f 1
miljard. Mocht op grond van (voorlopige) realisatiecijfers over 1997
blijken dat er in 1998 sprake is van een nadere belastingmeevaller, dan zal
het structurele deel ervan worden aangewend voor een duurzame
verhoging van de voeding van het spaarfonds AOW.
Voor de aanvullende oudedagsvoorzieningen streeft de regering naar
meer flexibiliteit onder gelijktijdige modernisering en versobering van het
Financieel-economisch beleid
ambitieniveau van collectief verplicht gestelde pensioenregelingen. Voor
de spaarder voor de oude dag geldt daarbij het uitgangspunt van
evenwicht tussen de collectieve, sociale regeling en individueel maatwerk.
Op aanbieders die concurreren op de markt van individuele oudedagsvoorzieningen is het uitgangspunt van marktconforme behandeling van
toepassing. In dit licht vereist het complex van oudedagsvoorzieningen
een samenhangend beleid op het terrein van fiscaliteit, verplichtstelling,
toezicht en mededinging.
In de gezondheidszorg is gedurende deze kabinetsperiode vooruitgang
geboekt via uitbreiding van financiële prikkels in de zorgsector. Zo is de
risicodragendheid van de ziekenfondsen vergroot door het terugbrengen
van risicoverevening en nacalculatie en zijn prikkels tot omzetvergroting
bij specialisten weggenomen door integratie van hun diensten in de
zorgverlening door ziekenhuizen. De geïntroduceerde eigen bijdragen in
de Ziekenfondswet dragen bij tot een groter kostenbewustzijn van
verzekerden. Momenteel wordt onderzoek voorbereid naar mogelijkheden
voor meer financiële verantwoordelijkheid van verzekeraars in de
particuliere WTZ.
De toekomstige volumegroei in de gezondheidszorg wordt onontkoombaar bepaald door de demografische gevoeligheid van de zorguitgaven.
Waar in deze kabinetsperiode de demografisch bepaalde volumegroei nog
1,3% bedroeg, zal deze in de komende periode teruglopen tot maximaal
1%.16 De volumegroei uit hoofde van de vergrijzing van de bevolking
wordt in grotere mate gecompenseerd door een teruglopende bevolkingsgroei.
Grafiek 2.7.2 Demografische groei gezondheidszorg; % mutatie per jaar
Bron: CPB
De voor demografische ontwikkelingen benodigde groei van de budgetten
verschilt tussen de diverse deelsectoren van de gezondheidszorg. In de
verzorgingssector (care) kan een bovengemiddelde demografische druk
worden verwacht, terwijl in de genezingssector (cure) de demografische
druk juist zal afnemen. Er is echter ook een opwaartse druk uit hoofde van
epidemiologische ontwikkelingen. Daarnaast zijn er de welvaartsontwikkeling en de invloed van nieuwe medische technieken." Deze
Zie onder meer RIVM (1997).
Over de periode 1988-1994 bedroeg de opwaartse druk uit hoofde van deze factoren 1,l a
1,2%.
l6
l7
Financieel-economisch beleid
laatste tendensen zijn echter minder dwingend. Bovendien zijn er ook
kostenbesparende technologische ontwikkelingen en is er ruimte o m de
zorg doelmatiger te organiseren.
t e n aanzien wan
De laatste pijler van het Nederlandse model is het beleid ter verbetering
van het functioneren van goederen- en dienstenmarkten. De marktwerking
in de Nederlandse economie liet in het verleden immers vaak te wensen
over. Doel van het marktwerkingsbeleid is het bewerkstelligen van
sterkere concurrentie met als gevolg lagere prijzen, hogere productie,
minder verspilling en snellere technologische ontwikkeling.
Een beleid ter bevordering van marktwerking zal altijd weerstanden
moeten overwinnen. Belanghebbenden bij afgeschermde posities en
monopoliesituaties zijn zeer sterk gemotiveerd en vaak ook vaak goed
georganiseerd bij het verdedigen van hun belangen. Voorts moet bij de
introductie van marktwerking veelal i n de structuur van een markt worden
ingegrepen. Daarbij gaat de kost ook bij marktwerkingsbeleid vaak voor
de baat uit. Immers, de kortetermijnkosten rond de introductie van
marktwerking zullen eerder zichtbaar zijn dan de efficiencywinsten, die
zich gewoonlijk pas op de wat langere termijn aandienen.
Schade door misgelopen voordeel wordt vaak niet zo sterk gevoeld. Dat
geldt ook voor de soms aanzienlijke kosten van gebrekkige marktwerking.
Daarom is het van belang om goed te kijken naar die situaties waarin het
slechten van marktbelemmeringen heeft geleid tot grote voordelen voor
de consument. Een voorbeeld is de verruiming van de winkeltijden per
1 juni 1996. Gezien de grote mate waarin consumenten van de verruimde
mogelijkheden gebruik maken, kan nu reeds worden gesproken van een
groot succes. Er is dus voldaan aan een duidelijke behoefte die bij de
consument leeft. Een ander voorbeeld is dat met het opheffen van het
monopolie op telefoonapparatuur de productkeuze enorm is toegenomen,
terwijl de prijzen sterk zijn gedaald en de klantgerichtheid op deze markt
flink is verbeterd. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen in de mobiele
telefonie, waar na de introductie van een tweede aanbieder de prijzen
scherp zijn gedaald, terwijl serviceverlening en productkwaliteit duidelijk
zijn toegenomen. Vooral op markten die voorheen door monopolisten
werden bediend, blijken nieuwe toetreders scherp op prijs en dienstverlening te kunnen concurreren, tot grote tevredenheid van afnemers en
consumenten.
Het huidige kabinet heeft veel aandacht besteed aan het verbeteren van
het functioneren van goederen- en dienstenmarkten. Een belangrijk feit is
de nieuwe Wet op de Economische Mededinging, die op 1 januari 1998
van kracht wordt. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) zal
vanaf dat moment gaan toezien op misbruik van economische machtsposities en zal fusies op hun mededingingsaspecten gaan toetsen. Naast de
versoepeling van de vestigingswetgeving is ook de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) van groot belang. In
het kader van de MDW-operatie zijn de winkeltijden verruimd, is gewerkt
aan een vermindering van de administratieve lastendruk en zijn nog
diverse andere wetten aan een kritische beschouwing onderworpen, zoals
de Arbowet en de Wet Milieubeheer. Deze actie o m door middel van de
operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit regelgeving
kritisch te bezien en meer verantwoordelijkheid te leggen bij burgers en
organisaties, blijkt een uiterst waardevol element van het regeringsbeleid.
Financieel-economisch beleid
De scheidslijn tussen de publieke en de private sector
De implementatie van het marktwerkingsbeleid is inmiddels o p gang
gekomen. Langzamerhand begeeft het structuurbeleid zich ook o p het
grensvlak van publieke en private terreinena18
Allereerst is een omvangrijke operatie i n gang gezet waarin organisaties
o p de scheidslijn tussen de private en de publieke sector onder d e loep
worden genomen. Op deze scheidslijn bevinden zich vaak organisaties die
o p de ene markt een publieke taak verrichten en tegelijkertijd o p andere
markten m e t private partijen i n concurrentie treden. Zulke situaties vergen
bijzondere aandacht, want als een onderneming u i t hoofde van zijn
publieke taak exclusieve marktrechten heeft, kan hij o p die manier winsten
genereren waarmee overige activiteiten als het ware worden gesubsidieerd. Gevolg is dat de ((organisatie m e t exclusieve marktrechten)) o p
andere markten een oneigenlijk concurrentievoordeel kan genieten.
Ten behoeve van de operatie Markt & Overheid is een analytisch kader
ontwikkeld waarin diverse mogelijke oplossingen worden beschreven
voor dit soort situaties van ongelijke concurrentievoorwaarden. Wanneer
organisaties m e t exclusieve marktrechten i n concurrentie treden m e t
derden, w o r d t als uitgangspunt gekozen: gelijke monniken, gelijke
kappen. Dit uitgangspunt leidt tot de hoofdregel dat meeconcurreren door
zulke organisaties ongewenst is, omdat gelijke spelregels niet goed tot
stand zijn te brengen. Er zijn echter vier uitzonderingssituaties gedefinieerd, waarin besloten kan worden dat meeconcurreren - onder strikte
gedragsregels - w e l is toegestaan.
Mogelijke oplossingsrichtingen zijn: het onder concurrentie plaatsen van
de publieke taak, het afsplitsen van d e marktactiviteiten i n afzonderlijke
ondernemingen o f het voorschrijven van gedragsregels die kruissubsidiëring moeten tegengaan. Door middel van deze operatie zal het
kader worden vertaald i n spelregels, die indien d e noodzaak zich aandient,
als eindperspectief de v o r m van wettelijke regelgeving zullen krijgen.
Ook is de scheidslijn tussen de private en d e publieke sector o p sommige
terreinen verschoven. Taken die traditioneel t o t d e (quasi-)overheid
werden gerekend, zoals vervoer, telecommunicatie en energievoorziening,
komen bloot t e staan aan concurrentieprikkels. N o g niet lang geleden
werden immers alle nutsactiviteiten verricht door aan d e overheid
gelieerde bedrijven. Inmiddels is niet alleen KPN geprivatiseerd, maar is
ook de markt voor telecommunicatie geliberaliseerd. Behalve i n mobiele
telefonie is er sinds 1 juli 1997 ook concurrentie i n vaste telefonie.
Het stads- en streekvervoer krijgt gedurende de komende vijf jaar
geleidelijk te maken m e t marktwerking. Daartoe w o r d t Nederland
opgedeeld i n concessiegebieden; i n elk gebied m a g slechts één concessiehouder openbaar vervoer aanbieden. De concessies zullen elke zes jaar
worden geveild. Het streven is dat i n 2003 35% van d e concessies
openbaar w o r d t aanbesteed. Vervoersbedrijven zullen daardoor aanmerkelijk sterkere prikkels ondervinden o m een goed vervoersnetwerk te
bieden voor een redelijke prijs. Daarvan zal de reiziger profiteren. Voorts
zullen de gas- en de elektriciteitsmarkt worden geliberaliseerd. In 2007
Een ander thema is dat wordt gekeken naar het functioneren van de overheid zelf, naar de
mogelijkheden om bij het uitvoeren van publieke taken de markt te benutten dan wei te simuleren. Een uitgebreide bespreking hiervan volgt i n hoofdstuk 4.
Financieel-economisch beleid
zullen zowel de gas- als de elektriciteitsmarkt volledig vrij zijn. Vanaf dat
jaar zullen alle afnemers in Nederland keuzevrijheid hebben op het gebied
van hun energie-inkoop.
In de verkenning ((Belastingen in de 21" eeuw)) zullen mogelijkheden in
kaart worden gebracht om het belastingstelsel aan te passen aan recente
en verwachte toekomstige ontwikkelingen in economie en maatschappij,
en om het stelsel ook in de toekomst te doen bijdragen aan een duurzame
groei van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In dit verband
kan worden gewezen op de toenemende vergrijzing, de steeds verdergaande internationalisering van de economie en het wegvallen van de
Europese binnengrenzen. Uitgangspunt is te laten zien dat er binnen de
randvoorwaarden die worden gesteld door een evenwichtig inkomensbeleid goede aanknopingspunten zijn voor een fiscaal beleid gericht op
een - ook vanuit internationaal perspectief aansprekende - verlaging van
de gemiddelde en marginale druk van premies en belastingen. Daartoe
worden mogelijkheden geschetst voor een verschuiving van directe naar
indirecte belastingen, een verbreding van de heffingsgrondslag voor de
loon- en inkomstenbelasting, mede op het terrein van de inkomsten uit
vermogen, en een verdergaande inzet van het belastingstelsel voor de
bescherming van het milieu. Aldus wordt invulling gegeven aan de
uitgangspunten die in de Miljoenennota 1997 werden geformuleerd.
Milieubeleid
In het Regeerakkoord is verwoord dat economie en ecologie moeten
samengaan. In de recentelijk verschenen nota «Milieu en economie))
wordt het perspectief geschetst hoe de economie kan groeien in een
andere, zowel in economisch als ecologisch perspectief meer duurzame
richting. Bij het realiseren van deze ambitie speelt de milieutechnologische ontwikkeling een zeer grote rol. De nota geeft daarom aan
welke technologische vernieuwingen moeten worden ingezet en
gestimuleerd. Daarnaast worden ideeën aangedragen over de mogelijkheden om het fiscale stelsel verder in dienst te stellen van het milieu, zowel
in belonende als in belastende zin.
In afgelopen jaren is een sterke toename van het energiegebruik opgetreden bij consumenten, verkeer en industrie. Ook wordt in Nederland meer
afval geproduceerd dan in andere landen. Daar staat tegenover dat een
groter deel van het afval voor hergebruik wordt ingezameld. Al met al is
de druk op het milieu in Nederland in vergelijking met andere landen
echter relatief hoog. De hoge milieudruk in Nederland hangt nauw samen
met de structuur van de economie en met de hoge bevolkingsdichtheid
van Nederland.
Financieel-economisch beleid
Nederland
Denemarken
Duitsland
België
Verenigd
Koninkrijk
1O0
1O0
1O0
1O0
29
37
25
34
55
64
60
61
78
81
87
73
57
46
59
68
1O0
62
78
106
102
Bevolkingsdichtheid
BBP
Personenauto's
Voertuigkilometers
Energiegebruik (per
eenheid BBP)
Bron: Milieubalans 96,RIVM
De hoge bevolkingsdichtheid van Nederland weerspiegelt zich ook in het
hoogste BBP per km2 ten opzichte van andere landen. Voorts is de
milieudruk door verkeer en vervoer internationaal vergeleken vrij hoog.
Binnen de grote groep vergeleken landen is er geen ander land waar
zoveel personenauto's per km2 rondrijden en waar (op België na) zoveel
wegen zijn aangelegd. In vergelijking met het buitenland is het energiegebruik per eenheid BBP in de periode 1980-1994 in Nederland gedaald,
maar het behoort nog altijd (samen met België en het Verenigd Koninkrijk)
tot de hoogste van de ons omringende landen.
Op verschillende terreinen van het milieubeleid zijn goede resultaten
geboekt, zoals op het terrein van de verzuring en het gescheiden
inzamelen van afval. Moeizamer verloopt het beleid gericht op beperking
van het energiegebruik en de CO,-uitstoot. Tegenover de introductie van
schonere en zuinigere technologie, waardoor in de afgelopen jaren in
toenemende mate emissiereducties werden gerealiseerd, stond een
volumegroei van het energiegebruik, de consumptie en de automobiliteit.
Ten opzichte van de in het Nationaal Milieubeleidsplan geformuleerde
doelstellingen zal in de nabije toekomst de verwachte milieudruk
voorshands hoog blijven.
Een strenger milieubeleid in Nederland alleen kan echter leiden tot
verplaatsing van sectoren naar het buitenland. Het milieubeleid ten
aanzien van grensoverschrijdende milieuproblemen dient dan ook zoveel
mogelijk tot stand te komen in Europees verband; dat geldt vooral het
beleid op energiegebied en bij de reductie van broeikasgassen. Gelet op
de hoge milieudruk in vergelijking met andere landen zal Nederland
echter ook bij uitblijven van Europese afspraken over milieubeleid moeten
zoeken naar manieren om met het beperkte instrumentarium de milieudoelstellingen naderbij te brengen.
Door milieutechnologische ontwikkelingen kan de milieubelasting per
eenheid activiteit afnemen, maar dit lijkt niet voldoende om de extra
milieubelasting als gevolg van toegenomen economische activiteit te
compenseren. Structurele veranderingen in het productie- en consumptiepatroon zijn daarom noodzakelijk. Het milieubeleid dient sterker te worden
geënt op het uitgangspunt dat de kosten van milieubelastende activiteiten
voor rekening moeten komen van de veroorzaker. Op deze manier kan het
milieubeleid proberen bij te dragen aan het tot stand brengen van de
structurele veranderingen in productie en consumptie. Ook verhandelbare
emissierechten en het verhogen van de milieubelastingen in de belastingmix passen in een dergelijk milieubeleid.
Het zal in de komende jaren geen gemakkelijke taak worden om de groei
van de bevolking en de economie, de versterking van de concurrentiekracht en de toename van de werkgelegenheid te combineren met een
Financieel-economisch beleid
absolute daling van de milieubelasting. Juist deze taak zal - mede gezien
de noodzakelijke versterking van de fysieke infrastructuur - veel aandacht
vergen.
Infrastructuur
Het financieel-economische beleid zal zich in de nabije toekomst steeds
sterker richten op het realiseren van aanzienlijke economische groeiprestaties. Daarbij zullen investeringen in de economische structuur van
Nederland, in infrastructuur, technologie en onderwijs een belangrijke rol
spelen. Dit komt de economische groei van Nederland ten goede en
versterkt het draagvlak voor de collectieve sector. De huidige ruimtelijkeconomische problemen - en dan met name de gebrekkige bereikbaarheid van de randstad - die voortvloeien uit een sterk toenemende
mobiliteit, een steeds intensiever gebruik van de bestaande oppervlakte
van Nederland en de sociale en economische ontwikkeling van de grote
steden, vragen o m een effectieve inzet van overheidsmiddelen.
De regering hecht aan een hoge prioriteit voor investeringen in de
ruimtelijk-economische structuur. Dit heeft zich geuit in een forse toename
van de overheidsinvesteringen in de afgelopen jaren. Beslissingen zijn
genomen over nationale projecten als de Betuweroute, de uitbreiding van
Schiphol en de HSL, maar ook heeft de regering vorig jaar circa f 2 miljard
extra uitgetrokken voor de bereikbaarheid van ons land. Ten slotte doet de
regering in de begroting voor 1998 voorstellen ter verbetering van de
ruimtelijk-economische structuur van Nederland. De betrokken projecten,
die naast mobiliteit en bereikbaarheid ook betrekking hebben op het
grotestedenbeleid, milieu, natuur en kennis, lopen door tot ver na 1998; i n
totaal is hiermee een bedrag gemoeid van circa f 9 miljard. Daarnaast ligt
in de huidige begroting het voorstel besloten om met ingang van 1998
jaarlijks f
miljard extra van de aardgasbaten te bestemmen voor het
Fonds Economische Structuurversterking. Uitgaande van een planningshorizon tot 2010 is daarmee een reservering van f 6 miljard voorhanden
ten behoeve van economische-structuurversterking in de brede zin des
woords.
In navolging op de vorig jaar door de regering gepresenteerde missiebrief
heeft de regering in het afgelopen jaar onderzocht aan welke ruimtelijke
en infrastructurele voorwaarden moet zijn voldaan opdat Nederland met
succes de uitdagingen tegemoet kan treden die voortvloeien uit een zich
wijzigende economische structuur van Nederland. Dit moet uitmonden in
scenario's voor de middellange termijn die zowel recht doen aan de
verschillende beleidsvisies omtrent de toekomstige economische
structuur van Nederland als concrete oplossingen bieden voor de aan die
toekomstbeelden verbonden problematiek. De ambitieuze doelen van de
regering ten aanzien van economische groei en werkgelegenheid vragen
om intelligente oplossingen voor de groeiende ruimte- en mobiliteitsbehoefte en de daarmee gepaard gaande milieubelasting.
De regering hecht bij het zoeken naar oplossingen hiervoor aan een
integrale benadering. Een evenwichtige combinatie van realistische
milieu-, woon- en bereil<baarheidsdoelstellingen met een toenemende
aandacht voor de kennisinfrastructuur in ons land, moet het voor
Nederland mogelijk maken o m de toenemende economische groei en
werkgelegenheid te blijven realiseren. Daarbij is het van belang ook een
evenwichtige keuze van instrumenten te maken; dit impliceert dat
voorstellen voor uitbreiding van de bestaande fysieke infrastructuur
nauwkeurig op hun merites moeten worden beoordeeld.
Financieel-economisch beleid
De gewenste integraliteit maakt een beleid noodzakelijk waarbij een
significante verschuiving i n d e collectieve uitgaven gepaard gaat m e t het
invoeren van prijsbeleid, m e t aanpassingen i n regels en procedures en
m e t maatregelen die leiden t o t een betere benutting van bestaande
infrastructuur. Daarnaast is de regering aan het onderzoeken wat d e
mogelijkheden zijn om de private betrokkenheid bij de vormgeving van de
ruimtelijke economische structuur te vergroten. Redenen hiervoor zijn
primair gelegen i n de meerwaarde - i n de v o r m van efficiëntere opiossingen o p basis van specifieke kennis van private partijen - die een samenwerking tussen overheid en private partijen m e t zich mee kan brengen.
Financieel-economisch beleid
De afgelopen kabinetsperiode heeft bewezen dat een degelijk Regeerakkoord en behoedzame uitgangspunten kunnen leiden tot rust in het
begrotingsproces. De afgelopen drie jaren is steeds één hoofdmoment
van besluitvorming over de uitgaven voldoende gebleken en konden
bezuinigingsrondes die de normale begrotingscyclus doorbreken
achterwege blijven. Door de meevallende economische groei viel de
lastenverlichting hoger uit dan in het Regeerakkoord was voorzien en
konden het tekort en de schuld bovendien extra worden verlaagd. De
hierdoor vrijvallende rente-uitgaven ter grootte van 2 miljard zijn voor
meer zinvolle doeleinden aangewend.
Niet elke vierjaarsperiode zal echter een dergelijke meevallende groei te
zien geven. De nu voor de komende kabinetsperiode voorziene beperkte
ruimte voor tekortreductie en lastenverlichting is vergelijkbaar met de
ruimte die werd berekend aan het begin van de huidige kabinetsperiode.
Uiteindelijk is de budgettaire ruimte in deze kabinetsperiode aanzienlijk
vergroot, niet in de laatste plaats door het gevoerde beleid. Daarom zijn
voortzetting van het trendmatige begrotingsbeleid, het hanteren van
behoedzame ramingen en een degelijk Regeerakkoord van belang om ook
in een volgende kabinetsperiode rust in het begrotingsproces te bewerkstelligen.
De regering is er deze kabinetsperiode in geslaagd o m de collectieve
uitgaven in reële termen nagenoeg te stabiliseren. In historisch opzicht is
dit een opmerkelijke prestatie, die mogelijk is geworden doordat bij
aanvang van deze kabinetsperiode een ombuigingsprogramma van ruim
18 miljard gulden was overeengekomen. Sindsdien heeft de regering
enige beperkte extra ombuigingen doorgevoerd o m nieuwe uitgavenprioriteiten te kunnen honoreren. Het totaalpakket aan ombuigingen en
herschikkingen is hiermee opgelopen tot 22% miljard (zie tabel 3.2.1).
Het budgettaire beleid in 1995-1998
Collectieve uitgavenquote
(bruto; % BBP)
Reële netto-uitgaven1
Idem i n lopende prijzen
1994
1995
1996
1997
1998
57,6
55,8
54,O
52,s
50,9
289,3
289,3
287,3
293,3
283,6
294,9
288,8
305,7
290,s
315,9
Totaal ombuigingen2
waarvan Regeerakkoord
Totaal intensiveringen2
waarvan Regeerakkoord
Microlastenverlichting2
waarvan Regeerakkoord
Beleidsrelevant tekort
EMU-tekort
EMU-schuld
Totaal netto-uitgaven budgetsectoren Rijk i n enge zin (Rbg-eng), sociale zekerheid (SZ) en zorg;
in reële guldens 1994.
Cumulatief.
Inclusief lastenverlichting waarvan in het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht
dat deze in 1995 zou worden gerealisserd, maar die reeds in 1994 heeft plaatsgevonden.
Bij het Regeerakkoord was besloten om bij realisatie van de voorgenomen
uitgavenbeperkingen middelen aan te wenden voor nieuwe uitgaven ad 3
miljard. Deze middelen waren gereserveerd in zogenaamde clustergelden.
Sindsdien hebben nieuwe prioriteiten geleid tot extra uitgaven. In totaal
heeft de regering deze kabinetsperiode voor ruim 10 miljard gulden aan
intensiveringen doorgevoerd.
De regering is bij het Regeerakkoord uitgegaan van het behoedzame
uitgangspunt dat de economische groei ruim 2% per jaar zou bedragen.
De Nederlandse economie blijkt aanzienlijk beter te hebben gepresteerd in
deze kabinetsperiode. Naar verwachting zal de gemiddelde groei 31/4% per
jaar bedragen. De hierdoor ontstane extra budgettaire ruimte is aangewend zowel voor een vermindering van de lastendruk voor burgers en
bedrijven, als voor een verdere reductie van het tekort. Bij aanvang van
deze kabinetsperiode was 9 miljard gulden lastenverlichting voorzien.
Voor de gehele periode blijken nu de lasten met bijna 17 miljard te zijn
teruggedrongen (zie paragraaf 3.4).
Het beleidsrelevante tekort, dat vlak na het aantreden van het kabinet nog
werd geraamd op 4,1% BBP voor 1994, loopt terug naar 2,3% BBP in 1998.
Het voornemen van de regering was om het beleidsrelevante tekort ten
hoogste 2,8% BBP te laten zijn. Het tekort is dus met bijna 4 miljard extra
gereduceerd. Daarnaast heeft de regering besloten om middelen te
reserveren voor toekomstige AOW-uitgaven in het AOW-spaarfonds. In
1997 en 1998 is hiervoor 3% miljard respectievelijk 1Y2 miljard uitgetrokken.
Bovendien heeft de regering het vermogenstekort van het AOW- en
ANW-fonds nagenoeg opgelost door in 1997 3 miljard aan extra Rijksbijdragen te verstrekken aan deze fondsen.
Het EMU-tekort loopt terug van 3,7% BBP in 1994 naar 1,7% BBP in
1998, terwijl de schuldquote met ruim 7%-punten daalt tot 70,4% BBP. De
EMU-schuldquote liep in de jaren tachtig fors op tot een niveau van 80%
en heeft zich bijna 10 jaar lang hardnekkig op dit niveau gehandhaafd. De
in deze kabinetsperiode bereikte daling krijgt daardoor extra gewicht.
Door de extra daling van de staatsschuld ten opzichte van de verwachtingen aan het begin van deze kabinetsperiode zijn ook de rente-uitgaven
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
lager uitgevallen. De lagere rente-uitgaven hebben in 1998 voor 2 miljard
ruimte onder de uitgavenijklijn gecreëerd. Het betaalde rentepercentage,
de gemiddelde couponrente, wijkt over de afgelopen jaren nauwelijks af
van de ramingen aan het begin van deze kabinetsperiode. De lagere
rente-uitgaven worden dus vrijwel geheel veroorzaakt door de lagere
schuld. Tezamen met extra ombuigingen hebben deze lagere renteuitgaven geld vrijgemaakt voor intensiveringen.
Intensiveringen 1995- 1998
In tabel 3.2.2 wordt aangegeven op welke beleidsterreinen intensiveringen
zijn doorgevoerd.
Onderwijs
Openbare ordelveiligheid
Koppeling (WKA)
Overig inkomensbeleid
Zorg
Werkgelegenheid
Infrastructuur
Grote steden
Milieu
Internationale samenwerking
Totaal
12
3,7
7,3
10,2
De middelen voor het onderwijs zijn en worden gebruikt voor kwaliteitsbevordering van leraren en o m de eerste stap van de klassenverkleining in
het basisonderwijs te financieren. Daarnaast wordt een impuls gegeven
aan de informatietechnologie op scholen. De veiligheid is de afgelopen
jaren bevorderd door uitbreiding van het aantal agenten, door extra
celcapaciteit, maar ook door begeleiding bij taakstraffen en uitbreiding
van elektronisch toezicht.
Het beleid van de regering is de afgelopen jaren gericht geweest op
evenwichtige inkomensverhoudingen. Waar in het Regeerakkoord nog
uitgegaan werd van een gemiddeld genomen halve koppeling, zijn vanaf
1996 het wettelijk minimumloon en de uitkeringen volledig gekoppeld aan
de contractloonontwikkeling. Deze prioriteit kon worden gefinancierd uit
meevallers die bij de sociale zekerheid optraden. Met de volledige
koppeling is 23/4 miljard gemoeid.
Zeer belangrijk zijn ook de inspanningen gericht op het creëren van
eenvoudige banen ten behoeve van laaggeschoolde en langdurige
werklozen. Structureel heeft de regering 1,6 miljard uitgetrokken voor
banen in het openbaar toezicht, onderwijs, kinderopvang en de zorg
(1,4 miljard in 1998).
Demografische ontwikkelingen leiden tot een grotere vraag naar zorg.
Mede hierom is de zorgsector deze kabinetsperiode een volumegroei van
1,3% per jaar toegestaan. Aan extra intensiveringen, inclusief het
aanvaarden van besparingsverliezen, is 0,8 miljard ter beschikking
gesteld. Hierdoor is het mogelijk onder meer extra aandacht te besteden
aan het terugdringen van wachtlijsten en aan ((meer handen aan het bed))
in verpleeghuizen en bejaardenoorden.
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
Intensiveringen en ombuigingen
In tabel 3.2.3 wordt voor de verschillende budgetdisciplinesectoren een
vergelijking gemaakt tussen de uitgavenramingen aan het begin van deze
kabinetsperiode en bij Miljoenennota 1998. Hieruit blijkt dat bij de
Rijksbegroting in enge zin intensiveringen, nagenoeg, zijn gedekt door
ombuigingen. Bij de sociale zekerheid heeft met name de volledige
koppeling van het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen aan de
contractloonontwikkeling geleid tot extra uitgaven. Deze zijn gefinancierd
uit meevallers elders. Bij de zorg waren ombuigingen noodzakelijk om de
tegenvallers te compenseren.
1998
Rbg-eng
SZ
Per saldo uitgavenmeevallers
Besparingsverliezen
Extra uitgaven
Extra ombuigingen
- 0,6
- 4,7
2,1
0,4
3,4
0,O
02
019
0,6
- 2,l
64
- 4,2
Totaal
Oeflatoreffect
- 0,l
- 0,8
- 0,l
03
- 0,2
- 0,l
- 0,l
- 0,4
Onderschrijding uitgavenkader 1998
- 0,3
- 0,9
0,6
- 0,6
O13
24
- 2,l
Zorg2
Totaal
- 3,2
Voor de vergelijking is uitgegaan van de Voorjaarsnota 1995 in plaats van de Miljoenennota
1995, omdat in de Voorjaarsnota 1995 voor het eerst de uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren worden toegelicht.
Collectief gefinancierd gedeelte.
De regering heeft besloten tot oprichting van een AOW-spaarfonds. Doel
van het AOW-spaarfonds is het opbouwen van een reserve om de
financiering van de toekomstige AOW-uitgaven, in het licht van de
toenemende vergrijzing, zeker te stellen. Voor een evenwichtige spreiding
van de stortingen in de tijd is het noodzakelijk dat reeds vroegtijdig met
de voeding van het fonds wordt aangevangen. De regering heeft daarom
besloten in 1997 reeds 3/4 miljard en in 1998 1l/2 miljard in het fonds te
storten. Om een vermogen op te bouwen dat daadwerkelijk een substantieel deel van de vergrijzingspiek kan opvangen zal de voeding ook in de
komende jaren groter moeten worden. Zou na verloop van tijd blijken, dat
de belastingopbrengst 1998 structureel hoger uitvalt, dan is de regering
voornemens met deze hogere opbrengst het niveau van de voeding van
het AOW-spaarfonds duurzaam te verhogen.
Om de financiële middelen zeker te stellen, is het noodzakelijk dat het
fonds een wettelijke status krijgt. Besloten is het fonds vorm te geven als
een begrotingsfonds. Hiermee komt tot uitdrukking dat het de verantwoordelijkheid van het Rijk is, over een lange periode gelden te reserveren om
de financiering van de AOW zeker te stellen. De wet, waarin ook de
minimumomvang van de jaarlijkse voeding en het vroegste tijdstip van
uitname uit het fonds zal worden vastgelegd, wordt naar verwachting nog
dit jaar ingediend bij de Staten-Generaal. Gelijktijdig met deze wet worden
de begrotingswetsvoorstellen 1997 en 1998 ingediend.
Het budgettaire beleid in 1995-l 998
Fonds Economische Structuurversterking (FES)
Zoals eerder gememoreerd geeft de regering de versterking van de
economische structuur een hoge prioriteit. De komende jaren zijn
aanzienlijke overheidsbedragen nodig om de infrastructuur op het
gewenste peil te brengen.
Bij de vorige Miljoenennota heeft de regering al besloten om een bedrag
van 23/4 miljard toe te voegen aan het FES. Met de begroting 1998 heeft de
regering een stap verder gezet door voor de periode tot en met 2010 een
bedrag van circa 9 miljard te reserveren voor investeringen in mobiliteit,
bereikbaarheid en milieu. Voorts heeft de regering besloten om met
ingang van 1998 een groter gedeelte van de gasontvangsten toe te
voegen aan het FES. Het betreft hier een structureel bedrag van 0,5 miljard. Uitgaande van de planningshorizon tot 2010 komt dat neer op een
additionele storting van 6 miljard.
Budgetbeheersing
De regering heeft, gebruikmakend van de aanbevelingen uit het negende
rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte «Naar een trendmatig
begrotingsbeleid)), deze kabinetperiode een meer op trendmatige leest
geschoeid begrotingsbeleid geïntroduceerd. Dit begrotingsbeleid steunt
op het hanteren van behoedzame uitgangspunten, het handhaven van
reële uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren en een
stroomlijning van het begrotingsproces. In dit begrotingsbeleid wordt niet
meer primair gestuurd op het financieringstekort. Zolang dit tekort een
van tevoren gesteld plafond niet overschrijdt, komen fluctuaties in de
belastingontvangsten tot uitdrukking in het tekort.
Het trendmatige begrotingsbeleid blijkt een belangrijke bijdrage te hebben
geleverd aan de uitgavenbeheersing en aan de bevordering van een
bestendig en meer op de lange termijn gericht overheidsbeleid. Dat dit
beleid succesvol is blijkt uit de onderschrijding van het totale uitgavenkader i n alle jaren van deze kabinetsperiode. Tegenover de overschrijdingen van de ijklijn zorg staan lagere uitgaven bij de Rijksbegroting in enge
zin en bij de sociale zekerheid. Bedacht zij, dat uitsluitend de cijfers voor
1995 en 1996 realisaties zijn en dat deze daarmee anders van karakter zijn
dan de ramingen voor 1997 en 1998.
Rijksbegroting in enge zin
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
Verschil
Sociale zekerheid
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
Verschil
Zorgsector7
Stand Miljoenennota 1998
Uitgavenkader
Verschil
48,3
47,3
47,O
46,8
1,O
0,3
Collectief gefinancierd deel van het Budgettair I<ader Zorg (BKZ).
Het budgettaire beleid in 1995-1998
De positieve ervaringen van de afgelopen jaren met het huidige
begrotingsbeleid pleiten voor voortzetting van dit beleid in de toekomst.
Aanbevelingen uit het tiende rapport van de Studiegroep Begrotingsbeleid «Op weg naar begrotingsevenwicht)) kunnen behulpzaam zijn bij
het aanbrengen van verbeteringen.
ting cap de uitgavenontwiItl<eling ten
te van de vorige Milljoenennsta
Deze paragraaf geeft een nadere toelichting op de uitgavenontwikkeling
ten opzichte van de Miljoenennota 1997 in de drie budgetdisciplinesectoren. Tevens worden de huidige uitgavenramingen afgezet tegen het
uitgavenkader voor de betreffende sector.
A. De Rijksbegroting in enge zin
Tabel 3.3.1 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven
Rijksbegroting in enge zin, ten opzichte van de Miljoenennota 1997.
Netto-uitgaven Miljoenennota 1997
Mee- en tegenvallers
a. nominale mutaties
b. overige macromutaties
c. overige mee- en tegenvallers
Totaal
Uitgavenbeperkingen
Uitgavenprioriteiten
Technische mutaties/overboekingen
Netto-uitgaven Miljoenennota 1998
Uitgavenkader in lopende prijzen
Verschil
De uitgaven in 1997 komen op grond van de bijgestelde macroeconomische inzichten 1,2 miljard lager uit. Deze verlaging is geconcentreerd bij de afdrachten aan de Europese Unie (EU) en bij de buitenlandse
gasbaten. De omvangrijke onderuitputting van de EU-begroting 1996 leidt
tot een 0,4 miljard lagere afdracht in 1997. Hier staat echter een hogere
afdracht als gevolg van hogere BTW-opbrengsten 1996 tegenover. De
buitenlandse gasbaten zijn met name toegenomen als gevolg van de
hogere dollarkoers. De varkenspest heeft geleid tot een tegenvaller van
1,8 miljard. Deze kosten vloeien voort uit de opkoopregeling, bestrijdingsmaatregelen en uitvoeringskosten.
Naast de 0,3 miljard lagere uitgaven heeft per saldo ook voor 1,O miljard
aan intensiveringen plaatsgevonden. Ten opzichte van de Miljoenennota
1997 hebben er in 1997 beleidsmatige intensiveringen plaatsgevonden op
het gebied van het onderwijs, het grotestedenbeleid en de infrastructuur
(Vierde Nota Waterhuishouding). Deze zijn in de Voorjaarsnota 1997 reeds
uiteengezet.
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
Het beeld voor 1998 wordt in belangrijke mate beïnvloed door macroeconomische ontwikkelingen. Meevallers zijn er bij de aardgasbaten
buitenland (niet-FES) en bij de rente-uitgaven. In 1998 komt 0,5 miljard
meer binnen aan aardgasbaten buitenland. Doordat het Rijk in 1997 tegen
een lager dan verwachte rente kon lenen en ook het tekort zelf lager
uitkomt, vallen de rente-uitgaven in 1998 0,6 miljard lager uit dan eerder
voorzien. Ook de raming van de afdracht aan de Europese Unie is met 0,4
miljard neerwaarts bijgesteld. De neerwaartse bijstelling van de
EU-afdrachten 1998 wordt met name veroorzaakt door de aanname dat de
EU-uitgaven met niet meer dan 3% stijgen, conform het voorstel van de
Europese Commissie. Overigens staat de Nederlandse regering op het
standpunt dat de uitgaven bij voorkeur met minder dan 3% moeten
stijgen. Net als in 1997 zal ook voor i998 gestreefd worden naar een reële
groei van de EU-uitgaven zo dicht mogelijk bij 0%. De Begrotingsraad
heeft voorgesteld de groei van de betalingskredieten te beperken tot 0,7%.
De uiteindelijke uitkomst is afhankelijk van het Europees Parlement, dat
het laatste woord heeft voor zover het de niet-verplichte uitgaven betreft.
Tegenover deze lagere uitgaven staan hogere afdrachten aan het
Gemeente- en Provinciefonds (0,2 miljard) en aan internationale samenwerking (0,4 miljard door hogere economische groei). Per saldo leiden
macro-economische ontwikkelingen tot 1,l miljard lagere uitgaven.
Overige tegenvallende ontwikkelingen doen zich met name voor bij de
uitgaven voor asielzoekers.
De regering heeft in deze begroting voor 1998, bovenop de intensiveringsgelden uit het Regeerakkoord en intensiveringen die zijn afgesproken bij
eerdere begrotingsvoorbereidingen, opnieuw extra geld vrijgemaakt voor
nieuw beleid. Om dit mogelijk te maken is tevens een aantal uitgavenbeperkende maatregelen getroffen. De uitgavenbeperkingen hebben
mede de ruimte geschapen voor beleidsmatige intensiveringen. Zo
worden net als in 1997 extra middelen gereserveerd voor het grotestedenbeleid (94 miljoen). Op het terrein van het onderwijs wordt wederom een
impuls gegeven aan de informatietechnologie en worden de klassen in
het basisonderwijs verkleind (0,4 miljard). Daarnaast wordt geld vrijgemaakt o m oudere leraren langer in het onderwijs te laten functioneren.
Met deze begroting heeft de regering besloten om, naast een extra
storting van V 2 miljard in het FES, gelden te reserveren voor investeringen, oplopend van l/2 miljard in 1998 tot een cumulatief bedrag van 9
miljard in 2010. Om de arbeidsparticipatie verder te bevorderen wordt 60
miljoen beschikbaar gesteld voor de buitenschooltijdse opvang.
De prijsontwikkeling van het BBP is ten opzichte van de Miljoenennota
1997 verhoogd voor 1996, 1997 en 1998. Conform de huidige begrotingssystematiek leidt dit voor 1996 niet meer tot wijzigingen van het uitgavenkader in lopende prijzen. Het kader voor 1997 en 1998 stijgt als gevolg van
deze wijzigingen.1
B. De sociale zekerheid
Tabel 3.3.2 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven
in de sociale zekerheid, ten opzichte van de Miljoenennota 1997.
' Prijsmutaties over 1996 en 1997 na het besluitvormingsmoment i n het voorjaar, worden verwerkt i n de prijs BBP 1998.
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
Netto-uitgaven Miljoenennota 1997
98,4
100,l
100,4
Mee- en tegenvallers
a. nominale mutaties
b. overige macromutaties
c. overige mee- en tegenvallers
OIO
0,8
- 0,3
0,O
0,5
03
03
02
- 0,2
Technische mutaties/overboekingen
- 0,2
OIO
0,7
Netto-uitgaven Miljoenennota 1998
99,O
1O 1 ,O
102,5
Uitgavenkader in lopende prijzen
101,O
102,8
103,4
Verschil
- 2,O
- 1,8
- 0,9
Uitgavenbeperkingen
Uitgavenprioriteiten
Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 nemen in 1997 de gemiddelde
arbeidsongeschiktheidsuitkering, de vangnetuitkering en de voormalige
ziektewetuitkering minder toe dan de algemene indexering. De gemiddelde prijs van de werkloosheidsuitkering steeg. In totaal leidt dit tot een
uitgavendaling van 0,5 miljard. Volumetegenvallers, die in belangrijke
mate zijn geconcentreerd bij de WW-uitkeringen, leiden tot een uitgavenstijging van 1,O miljard.
Per saldo ontwikkelen de uitgaven zich in 1997 0,8 miljard ongunstiger
dan bij Miljoenennota 1997 werd aangenomen.
Voor het jaar 1997 hebben zich geen besparingsverliezen voorgedaan. Wel
heeft de regering binnen het uitgavenkader voor de sociale zekerheid
ruimte vrijgemaakt voor een aantal uitgavenprioriteiten. Zo is voor 1997
besloten tot een eenmalige koopkrachtverbetering voor minima jonger
dan 65 jaar, die vormgegeven zal worden via de individuele huursubsidie.
De extra uitgaven hiervoor bedragen 51 miljoen. Daarnaast wordt 84
miljoen uitgetrokken voor de invoering van de nieuwe Wet Sociale
Werkvoorziening.
Ook in 1998 leidt een volumetegenvaller bij de werkloosheidsuitkeringen
tot een uitgavenstijging, en wel van 0,7 miljard. Deze tegenvaller in het
aantal werkloosheidsuitkeringen treedt op ondanks de huidige gunstige
economische ontwikkelingen. De daling van het aantal werkloosheidsuitkeringen blijft de laatste jaren echter opvallend achter bij de daling van de
werkloze beroepsbevolking. Ten dele wordt dit waarschijnlijk veroorzaakt
door het vrijstellen van sollicitatieplicht van werklozen van 57% jaar en
ouder. Ook kan het zijn dat werklozen zonder uitkering, bijvoorbeeld
herintreders, meer profiteren van de werkgelegenheidsgroei dan
werklozen met een uitkering. Daarnaast kan het aantal personen zijn
toegenomen dat een werkloosheidsuitkering ontvangt maar niet actief
zoekt naar een baan. Om tot een sluitende verklaring te komen vindt nog
nadere analyse plaats. Lagere prijsontwikkelingen leiden bij de sociale
zekerheid per saldo tot 0,5 miljard lagere uitgaven.
In 1998 zijn de uitkeringen evenals de voorgaande twee jaren volledig
aan de loonontwikkeling gekoppeld. De extra uitgaven hiervoor bedragen
777 miljoen. In het kader van de Wet op de Reïntegratie heeft de regering
113 miljoen beschikbaar gesteld om de positie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de arbeidsmarkt te versierken. Daarnaast heeft de regering
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
extra middelen ter beschikking gesteld voor ouders met thuiswonende
gehandicapte kinderen (naar aanleiding van de motie-Giskes) en ter
verhoging van de kinderbijslag in het algemeen.
Tot slot is de tijdelijke specifieke uitkering aan gemeenten, die daarmee
de vervoersvoorziening in het kader van de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG) in stand kunnen houden, met een jaar verlengd en heeft de
regering besloten de laatste cohorten van arbeidsongeschikten niet meer
opnieuw te beoordelen in het kader van de TBA-wetgeving. De twee
laatstgenoemde maatregelen hebben in 1998 een extra uitgavenbeslag
van 66 miljoen.
C. De zorgsector
Tabel 3.3.3 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven
in de zorgsector, ten opzichte van de Miljoenennota 1997.
Netto-uitgaven Miljoenennota 1997
55,O
56,O
58,4
Mee- en tegenvallers
a. nominale mutaties
b. overige macromutaties
c. overige mee- en tegenvallers
0,O
0,O
- 0,2
02
0,O
- 0,l
O,1
0,O
0,o
Totaal
Uitgavenbeperkingen
Uitgavenprioriteiten
Technische mutaties/overboekingen
Netto-uitgaven Miljoenennota 1998
Waarvan collectief gefinancierd deel
IJklijn i n lopende prijzen
Verschil
De wijzigingen die in de netto-uitgaven in de zorgsector hebben plaatsgevonden sinds de Miljoenennota 1997, hebben een aantal oorzaken.
Ten eerste nemen de zorguitgaven per saldo toe als gevolg van de
meerjarige doorwerking van enkele tegenvallers in 1996. De belangrijl<ste
tegenvallers doen zich voor bij de uitgaven voor medicijnen en als gevolg
van de nominale ontwikkeling. De benodigde reserveringen voor
nominale uitgaven, met name voor de loonontwikkeling van verplegend
en verzorgend personeel, nemen meer toe.
Ten tweede is besloten tot diverse beleidsintensiveringen. De belangrijkste intensiveringen zijn het terugbrengen van de gebitsprothesen in de
Ziekenfondsverzekering met ingang van 1997 (145 miljoen structureel),
het met ingang van 1998 verminderen van wachtlijsten in de AWBZsectoren geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en thuiszorg
(235 miljoen), en het treffen van maatregelen gericht op ((meer handen
aan het bed» in verpleeghuizen, bejaardenoorden en bij de
gehandicaptenzorg (190 miljoen).
Om een deel van de overschrijding van het uitgavenkader te compenseren
zijn diverse maatregelen getroffen. De belangrijkste maatregelen betreffen
het harmoniseren van de eigen bijdragen binnen de AWBZ en een
verlaging van de vergoeding van apothekers.
Het budgettaire beleid in 1995-1998
In 1998 wordt een lastenverlichting voorzien van 3,9 miljard. De cumulatief in deze kabinetsperiode verwachte lastenverlichting bedraagt daarmee
bijna 17 miljard. Met deze aanzienlijke lastenverlichting is een belangrijke
impuls gegeven aan de omvangrijke werkgelegenheidsgroei in deze
kabinetsperiode. De totale lastenverlichting is een resultante van een
lastenverzwaring vanuit het Rijk van 2,O miljard, een lastenverlichting van
0,8 miljard vanuit de Overige Publiekrechtelijke Lichamen (OPL) en een
lastenverlichting vanuit de premies van 5,2 miljard. Bezien vanuit het
oogpunt van financiering is er vanuit het Rijk een lastenverlichting van
3,2 miljard, een stabilisatie van lasten vanuit de OPL, en vanuit de premies
een lastenverlichting van 0,7 miljard. Deze financieringsverschuivingen
hangen met name samen met de Rijksbijdrage ten behoeve van de
AOW-premiemaximering en de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen.
Het totale tarief eerste schijf wordt in 1998 verlaagd met 0,95%-punt. Dit is
een resultante van een stijging van het belastingtarief eerste schijf met
3,8%-punt en een verlaging van het premietarief met 4,75%-punt. Deze
wijzigingen in de verschillende tarieven hangen grotendeels samen met
de wijziging in de arbeidsongeschiktheidsregelingen.
Verhoging arbeidskostenforfait
Verlenging eerste en tweede schijf
Verhoging overdraagbare heffingsvrije
voet
3e tranche REB en terugsluis
Verlaging lokale lasten gezinnen
Verlaging lokale lasten bedrijven
Verhoging tabaksaccijns
Verhoging loonkostenfaciliteit lage
lonen
Fiscale structuurversterking/scholing
Fiscale milieuversterking
Overige fiscale maatregelen
AOW-premiemaximering
Nabetalingen
Invoering PEMBA
Afschaffen perceptiekostenvergoeding
Wijziging vermogensvorming sociale
fondsen
Endogeen sociale fondsen
- 2,8
2,5
1,o
- 2,5
- 0,5
- 0,s
-
Totaal
2,5
0,5
2,O
- 0,8
- 0,3"
0,11
0,o
0,O
3,5
3,5
- 3,9
- 3,9
- 5,2
- 3,9
Belastingen Rijk gemeten op kasbasis en premies op transactiebasis; op transactiebasis
gemeten is het saldo nul.
Het maximum arbeidskostenforfait wordt in 1998 verhoogd met 460
gulden en het percentage met 2%-punt. Hiermee wordt de financiële
aantrekkelijkheid van deelname aan het arbeidsproces vergroot. Met deze
maatregel is een bedrag van 0,6 miljard gemoeid.
De eerste schijf en tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting
worden beide verlengd. De lengte van de eerste schijf wordt met 350
gulden opgetrokken. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de
vergroting van de grondslag van de premies volksverzekeringen. Tevens
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
wordt de tweede schijf verlengd met 4 150 gulden. Dit resulteert tezamen
in een lastenverlichting van 0,4 miljard.
Een onderdeel van de inkomensmaatregelen voor 1998 betreft een
additionele verhoging van de overdraagbare heffingsvrije voet met 195
gulden. Deze komt bovenop de verhoging van de heffingsvrije voeten in
verband met de invoering van de Pemba.
De in 1996 geïntroduceerde regulerende energiebelasting (REB) is gericht
op het verminderen van energieverbruik. In 1998 treedt de derde tranche
in werking. De opbrengst (0,5 miljard in 1998) wordt evenals in de twee
voorgaande jaren volledig als lastenverlichting teruggegeven aan burgers
en bedrijven. Belangrijkste element van de teruggave is een verlaging van
het belastingtarief eerste schijf met O,15%-punt.
De lokale lasten voor de burgers worden met 100 gulden per huishouden
verlaagd. Hiertoe geeft het Rijk een structurele bijdrage van 0,7 miljard
aan de gemeenten. Voor bedrijven worden de lokale lasten met 0,l miljard
verlaagd door middel van het afschaffen van milieuieges. Dit sluit aan bij
de nota ((Lokale lastendruk)) uit 1996, waarin de regering het belang van
een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten heeft benadrukt.
De tabaksaccijns wordt overeenkomstig eerdere voornemens in drie
gelijke stappen verhoogd. Na de eerste stap in 1997 volgt in 1998 de
tweede stap. De accijns op zowel sigaretten ais op shag zal met 15 cent
worden verhoogd.
De loonkostenfaciliteit lage lonen wordt in 1998 opnieuw verhoogd en
meer toegesneden op de doelgroep door de fictie van de volledige
werkweek o p 36 uur te stellen in plaats van de huidige 32 uur. De reguliere
faciliteit wordt verdubbeld tot 3 660 gulden. De doorstroomfaciliteit wordt
eveneens verdubbeld en gaat 1 830 gulden bedragen. Met deze maatregelen wordt de arbeidsmarktpositie van lager betaalden verbeterd.
Met het oog op een verbetering van de economische structuur, waaronder
de kennisinfrastructuur, wordt een pakket van maatregelen getroffen
waarmee in 1998 0,4 miljard is gemoeid. Technologische ontwikkelingen
vergroten de aan werknemers gestelde opleidingseisen. Ter stimulering
van deze scholing worden fiscale faciliteiten voor bedrijven gecreëerd.
Een onderdeel hiervan vormen additionele faciliteiten voor scholing van
werknemers, met een accent op oudere werknemers.
Het fiscale beleid kan, zoals ooi< aangegeven in de nota ((Milieu en
economie)), een ondersteunende bijdrage leveren aan het milieubeleid.
Financiële prikkels stimuleren burgers en bedrijven tot een gedragsverandering met positieve effecten op het milieu. Daarom wordt met
ingang van 1998 een aantal bestaande fiscale faciliteiten verruimd
(waaronder de VAMIL-regeling) en worden nieuwe maatregelen getroffen
met gunstige effecten op het milieu (bijvoorbeeld de verlaging van de
BPM op zeer zuinige auto's). In 1998 is hier 0,l miljard mee gemoeid, met
een oploop in de volgende jaren.
Tenslotte leiden andere fiscale maatregelen per saldo tot een lastenverlichting van 0,5 miljard. Deze hebben onder meer betrekking op de
doorwerking van een aantal lastenverlichtende maatregelen in 1997.
Tevens is een verlaging van de vermogensbelasting voorzien. Deze
bestaat uit een verlaging van het tarief met O,l%-punt en een verhoging
van de algemene belastingvrije som met 12%. Hiermee geeft de regering
uitvoering aan de wens van de Tweede Kamer o m de meeropbrengsten
bij de dividendbelasting uit hoofde van het herziene aanmerkelijk-
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
belangregime terug te geven via de vermogensbelasting. Deze verlaging
(200 miljoen op kasbasis, 250 miljoen structureel) wordt dan ook gedekt
uit de eerder genoemde meeropbrengsten en is voor de MLO neutraal
verwerkt.
Per 1 januari zullen in het kader van de Telecommunicatiewet alle kabels
ten dienste van telecommunicatie vrijgesteld worden voor de precariobelasting. De Regering heeft besloten dat gemeenten hiervoor gericht en
reëel gecompenseerd zullen worden.
De AOW-premiemaximering resulteert in 1998 in een rijksbijdrage aan het
AOW-fonds van 3,2 miljard. In 1997 is uit hoofde van de premiemaximering een Rijksbijdrage van 0,3 miljard verstrekt. Door deze maatregel
wordt de basis voor financiering van de AOW verbreed. Per saldo
resulteert uit dien hoofde in 1998 een lastenverlichting in de premiesfeer
van 2,8 miljard.
Nabetalingen leiden in 1998 tot een financieringsverschuiving tussen
belastingen en premies ter grootte van 1 miljard. Deze nabetalingen
betreffen een nadere verdeling van de loon- en inkomstenheffing
(inclusief premies volksverzekeringen) over het verleden (1993-1 996). De
perceptiekostenvergoeding die de fondsen volksverzekeringen betalen
aan het Rijk ter inning van de volksverzekeringspremies wordt met ingang
van 1998 opgeheven. Dit betekent een financieringsverschuiving van 0,5
miljard ten gunste van de fondsen.
De wijziging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (invoering Pemba)
heeft een neutrale uitwerking op de lastenontwikkeling van bedrijven en
burgers. Een omvangrijk pakket om koopkrachtnadelen te repareren
maakt hiervan deel uit. Zo wordt de overdraagbare heffingsvrije voet
verhoogd met 775 gulden en wordt een niet-overdraagbare heffingsvrije
voet van 410 gulden ingevoerd. Tevens wordt structureel een rijksbijdrage
verstrekt ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds Vroeggehandicapten en het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen.
In de premiesfeer is in 1998 sprake van een aanzienlijk opwaarts effect op
de premies uit hoofde van de ongunstige vermogenspositie van de
sociale fondsen. Ondanks additionele eenmalige rijksbijdragen in 1997 ter
grootte van 3 miljard beschikken de centrale sociale fondsen ultimo 1997
over een vermogen dat 8,5 miljard beneden de norm ligt. Samen met de
ontwikkeling van vermogens vanuit de decentrale fondsen heeft dit een
opwaarts effect op de premies van 3,5 miljard. Tegenover het opwaartse
effect staat een verlaging van de sociale premies ter grootte van 3,9
miljard uit hoofde van de gunstige uitgavenontwikkeling in de sociale
zekerheid en de aanzienlijke groei van de premiegrondslag samenhangend met de gunstige economische ontwikkeling.
Tabel 3.4.2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de microlasten
over de gehele kabinetsperiode, afgezet tegen de doelstellingen ten tijde
van het Regeerakkoord.
Het budgettaire beleid in 1995-l 998
1995'
1996
1997
1998
cum
95-982
Rijk
Premies
OPL
Totaal
- 2,8
- 1,5
Regeerakkoord
- 4,3
2,5
O,1
2,o
- 5,2
- 0,8
- 8,3
- 8,9
0,4
- 8,6
03
- 3,2
- 2,s
03
- 4,03
-53
- 1,8
-33
- 16,8
- 8,9
- 0,6
03
Inclusief spaarloon, waarvan derving en compensatie in samenhang zijn beschouwd.
Sociale premies inclusief lastenverlichting waarvan i n het Regeerakkoord en Miljoenennota
1995 werd verwacht dat deze i n 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds i n 1994 heeft
plaatsgevonden (Ziektewet).
Inclusief de lastenverlichting vermeld i n voetnoot 2 is dit bedrag cumulatief - 5,8 miljard.
Het Regeerakkoord bevat als kader voor de lastenverlichting een ruimte
van circa 9 miljard. Het merendeel van deze lastenverlichting was in de
premiesfeer beoogd. Uiteindelijk wordt voor deze kabinetsperiode een
totale microlastenverlichting van bijna 17 miljard verwacht. Deze
lastenverlichting is, afgezien van de vrij aanzienlijke financierings- .
verschuivingen ten gunste van de premies, uiteindelijk gelijk verdeeld
over belastingen en premies.
Tabel 3.4.3 geeft de neerslag weer van de lastenverlichting bij gezinnen,
bedrijven en overheid. Voor 1998 wordt een evenwichtige verdeling van
de lastenverlichting over burgers en bedrijven voorzien. Over de gehele
kabinetsperiode is de lastenverlichting gelijk verdeeld. Ten opzichte van
de berekeningen ten behoeve van het Regeerakkoord betekent dit dat
aanzienlijk meer lastenverlichting naar gezinnen is gegaan, zonder dat dit
overigens ten koste is gegaan van de bij Regeerakkoord berekende
lastenverlichting voor bedrijven. Ook deze komt hoger uit. De veel
gunstiger ontwikkeling van lasten voor gezinnen en bedrijven is mogelijk
gemaakt door de goede economische prestaties en de beheerste
uitgavenontwikkeling.
1995'
1 996
1997
1 998
cum
95-98'
Burgers
Bedrijven
Overheid
- 4,8
- 0,4
03
02
- 4,2
- 0,7
Totaal
- 4,03
- 5,3
- 0,l
- 1,4
- 8,O
Regeerakkoord
- 0,2
- 2,7
- 1,s
0,7
- 8,8
- 0,l
- 0,2
- 7,9
- 0,8
- 1,8
- 3,9
- 16,8
- 8,9
' Inclusief spaarloon, waarvan derving en compensatie in samenhang zijn beschouwd.
Inclusief lastenverlichting waarvan i n het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht
dat deze i n 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds i n 1994 heeft plaatsgevonden
(Ziektewet).
Inclusief de lastenverlichting vermeld in voetnoot 2 is dit bedrag cumulatief - 5,8 miljard.
De onderstaande tabel geeft de opbouw weer van het beleidsrelevante
financieringstekort o p basis van de uitgaven van de drie budgetdisciplinesectoren o p de Rijksbegroting en de overige uitgaven en ontvangsten die
relevant zijn voor dit tekort.
Het budgettaire beleid in '1995-1 998
1997
1998
Netto-uitgaven beleidsrelevante tekort
Netto-uitgaven Rbg i n enge zin
- Netto-uitgaven SZ (begrotingsdeel)
Netto-uitgaven Zorg (begrotingsdeel)
- Overige netto-uitgaven'
-
156,l
22,2
ll0
9,8
162,4
24,7
1,3
10,5
Totaal
189,l
1 98,9
-
Belastingen
Overige beleidsrelevante ontvangsten2
Beleidsrelevant tekort
Idem, in % BBP
Plafondwaarde
' Deze post omvat de rijksbijdragen aan de sociale fondsen en stortingen aan het AOWspaarfonds.
Deze post omvat onder meer het binnenlands deel van de niet-belastingontvangsten aan
aardgas, de milieuheffingen en de heffings- en invorderingsrente.
Op basis van de huidige inzichten zal het beleidsrelevante tekort in 1997
uitkomen op 2,4% BBP en in 1998 op 2,3% BBP. Voor beide jaren bevindt
het tekort zich daarmee onder de plafondwaarde van 3,0%, respectievelijk
2,8%. Het beleidsrelevante tekort is zowel in 1997 als 1998 opwaarts
beïnvloed door stortingen in het AOW-spaarfonds van respectievelijk 3/4
miljard in 1997 en 11/2 miljard in 1998, terwijl in 1998 ook I/z miljard extra
wordt gestort in het Fonds Economische Structuurversterking.
Daling schuldquote per jaar:
(waarvan vorderingentekort
OPL)
- daling o.b.v. groei en tekort
- financiële transacties
- 1,l
Totale daling schuldquote
- 1,s
- 0,8
- 2,3
- 2,2
- 4,5
- 2,7
o13
- 2,3
Het EMU-tekort voor 1996 komt 0,3%-punt lager uit dan een jaar geleden
was voorzien. Tegenover een fors lager vorderingentekort bij het Rijk in
1996, staat een fors hoger tekort bij de sociale fondsen. Het exploitatietekort voor l996 bedraagt circa 6 miljard. In l997 is er een exploitatieoverschot van slechts circa 2 miljard, ondanks een extra rijksbijdrage in
1997 van 3 miljard. Een belangrijke verklaring is de eerder al genoemde
volume-tegenvaller in de WW-uitkeringen en tegenvallende premies over
een reeks van jaren. Het vermogen van de centrale fondsen komt hierdoor
ultimo 1997 zo'n 7 miljard lager uit dan een jaar geleden werd verondersteld.
In 1997 komt het EMU-tekort uit op 2,0% BBP, in 1998 op 1,7% BBP. De
oploop van het vorderingentekort Rijk van l996 op 1998 wordt bijna
geheel veroorzaakt door rijksbijdragen aan het AOW-fonds als gevolg van
de premiefixatie.
Het budgettaire beleid in l995-l998
In tabel 3.5.2 is het verloop van de EMU-schuldquote uitgesplitst naar de
effecten van de nominale groei van het BBP, het EMU-vorderingentekort
en financiële transacties.
Het noemereffect betreft de daling van de schuld als gevolg van de
volume- en prijsontwikkeling (nominale groei) van de economie. De
nominale groei wordt geraamd op 53/4% voor 1997 en 6Y2% voor 1998.
De EMU-schuld is in 1996 uitgekomen op 77,2%. Dit is per saldo 1,6%punt lager dan in de Miljoenennota 1997 werd verwacht. Zonder de
BBP-harmonisatie zou de daling ten opzichte van de Miljoenennota 1997
zelfs 2,2%-punt bedragen. In 1997 daalt de EMU-schuld met bijna
5%-punten. Voor 1998 wordt een EMU-schuld van 70,4% BBP voorzien.
Nadat de schuld zich jarenlang hardnekkig op een niveau rond de 80%
BBP bevond en er op grond van de Regeerakkoordberekeningen nog
weinig verbetering mocht worden verwacht, is deze kabinetsperiode een
substantiële en duurzame daling ingezet.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de financiële transacties. In
1997 dragen deze transacties fors bij aan de daling van de schuld. In 1998
wordt de schuld licht opwaarts beinvloed.
Totaal financiële transacties
- sociale fondsen
-
OPL
- Rijk
waarvan
schatkistsaldo
. kredietverleningen/deelnemingen
. kas/transactieverschillen
. regeling oude schulden Amsterdam
.
De posten sociale fondsen en de overige publiekrechtelijke lichamen
(OPL) hebben betrekking op het verschil tussen het vorderingensaldo en
de mutatie van de (bruto)schuld van deze sectoren. Door financiële
transacties als balansverlenging of -verkorting, kan de schuldmutatie bij
de OPL en de sociale fondsen in een bepaald jaar afwijken van het
vorderingensaldo. De post financiële transacties OPL wordt in 1997 voor
het grootste deel verklaard door de regeling oude schulden Amsterdam.
Het Rijk heeft in 1997 namelijk voor 3,3 miljard aan schulden van de
gemeente Amsterdam overgenomen, waarvan de rentelasten tot dan toe
door het Rijk werden vergoed. De schuldregeling leidt ertoe, dat de schuld
van de OPL in 1997 met ruim 3 miljard afneemt, terwijl de schuld van het
Rijk met hetzelfde bedrag toeneemt. Amsterdam krijgt geen vergoeding
meer voor de rentelasten. Voor de EMU-schuld is deze schuldregeling
neutraal. Op den duur is er een voordeel voor de Rijksfinanciën, omdat
het Rijk goedkoper (her-)financiert dan de gemeente Amsterdam.
De grootste invloed in 1997 gaat uit van de intering op het schatkistsaldo.
Het schatkistsaldo is, teruggebracht van 14% miljard ultimo 1996 naar 50
miljoen begin 1997. Dit met het oog op de aanpassing van het instrumentarium van De Nederlandsche Bank aan de verwachte vormgeving van het
monetair beleid door de toekomstige Europese Centrale Bank (ECB) in de
derde fase van de EMU.
De post nettokredietverlening en aan- en verkoop deelnemingen van het
Rijk draagt in 1997 bij aan de daling van de schuld, onder meer door de
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
verkoop van deelnemingen in DAF en KLM. De toename in 1998 wordt
veroorzaakt door een oploop van de studieleningen en storting van
aandelenkapitaal ten behoeve van de vaste oververbinding Westerschelde. Tevens is voor 1998 een beperkte verkoop deelnemingen
geraamd.
Via de post kasltransactieverschillen wordt gecorrigeerd voor het feit dat
het EMU-tekort in transactietermen wordt bepaald (uitgaven en ontvangsten worden gemeten op het moment dat de economische handeling die
leidt tot de uitgaven of ontvangst, plaatsvindt), terwijl voor de EMUschuld de feitelijke kasuitgaven en -ontvangsten bepalend zijn.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft ten behoeve van de Studiegroep
Begrotingsruimte een berekening van de budgettaire ruimte voor
uitgaven, tekortreductie en lastenverlichting voor de jaren 1999-2002
opgesteld bij een veronderstelde economische groei van 2% (zie ook
hoofdstuk 2). Bij de door het CPB gehanteerde behoedzame uitgangspunten ontstaat voor deze periode een budgettaire ruimte van 25Ih miljard,
die aan te wenden is voor tekortreductie, verlaging van belastingen en
premies en groei van de reële collectieve uitgaven. Het beslag van de
netto collectieve uitgaven komt, uitgaand van de CPB-veronderstellingen,
bij ongewijzigd beleid uit op 19% miljard. Er resteert derhalve 5% miljard
voor lastenverlichting, uitgavenverhoging en tekortreductie.
Wat betreft de collectieve uitgaven zijn de meerjarencijfers verwerkt. Dit
betekent dat uitgavenstijgingen vanwege demografische ontwikkelingen
gehonoreerd zijn (AOW, zorg, onderwijs); voor de zorg is gerekend met
een volumegroei die hoger is dan de demografische ontwikkeling (1,3%
per jaar versus 1,O% per jaar). Als gevolg van de veronderstelde economische ontwikkeling zullen werkloosheidsuitgaven en uitgaven die gekoppeld zijn aan het Bruto Nationaal Product (Homogene Groep Internationale Samenwerking en EU-afdrachten) oplopen. De combinatie van de
koppeling van inkomens in de collectieve sector aan die in de marktsector,
het abstraheren van mogelijke arbeidsproductiviteitsstijging in de
collectieve sector en een hoger incidenteel in de collectieve sector dan in
de marktsector, leidt ook tot een reëel beslag op de ruimte.
In deze ruimteberekeningen wordt een zogenaamde reële benadering
toegepast, waarbij alleen gekeken wordt in hoeverre de sectorspecifieke
prijsontwikkeling afwijkt van de algemene prijsstijging. Opgemerkt moet
worden dat (middellange) termijnberekeningen met een grote onzekerheid behept zijn. Dit is inherent aan elke economische voorspelling en
geldt te meer voor deze verkenning. Vooral de ruilvoetontwikkeling van de
collectieve sector, die bepaald wordt door de afwijking van de sectorspecieke prijs ten opzicht van de algemene prijsstijging, kan het beeld nog in
hoge mate beïnvloeden.
Op basis van de Miljoenennota 1994, de laatste Miljoenennota van het
vorige kabinet, en het door het CPB gepubliceerde behoedzame scenario
kan achteraf gezien op eenzelfde manier als voor de periode 1999-2002 is
gedaan, ook een budgettaire ruimte voor de periode 1995-1998 worden
gereconstrueerd. Deze budgettaire ruimte was, bij gelijkblijvende premieen belastingtarieven, 21 miljard. Het beslag van de collectieve uitgaven
hierop bij ongewijzigd beleid bedroeg circa 17% miljard. Ongeveer 80%
van de ruimte werd ingenomen door uitgaven gekoppeld aan de
demografische en macro-economische ontwikkeling en in- en extensiveringen neergelegd in de meerjarencijfers.
Het budgettaire beleid in 1995-1998
Een jaar later, bij het Regeerakkoord, werd een iets hogere economische
groei geraamd, waardoor de budgettaire ruimte steeg tot 22% miljard.
Veel belangrijker waren evenwel de in het Regeerakkoord vastgelegde
uitgavenbeperkingen die, tezamen met de uitgavenprioriteiten, ervoor
zorgden dat het beslag van de netto collectieve uitgaven op deze ruimte
beperkt werd van 17% miljard tot 2 miljard. Hierdoor resteerde er ten tijde
van het Regeerakkoord een ruimte voor lastenverlichting en tekortreductie
van bijna 21 miljard, waarvan 9 miljard bestemd werd voor lastenverlichting en 11?/Z miljard voor tekortreductie.
Een terugblik op de afgelopen jaren leert dat de ruimte in de jaren
1995-1998 nu kan worden bepaald op 33% miljard, voornamelijk doordat
de groei van het BBP gemiddeld één procent per jaar hoger uitkomt dan
verondersteld werd bij het Regeerakkoord. De hierdoor resulterende extra
ruimte van 11 miljard kon worden aangewend voor extra tekortreductie en
extra lastenverlichting.
Ongewijzigd
beleid
Regeerakkoord
Huidige
inzichten
CPB-verkenning"
Groei (%)
Inflatie (%)
Reële ruimte (in miljarden)
21
22%
33%
25
Uitgaven
Tekortreductie en lastenverlichting
17 Y2
2
2 OV2
1"/Z
32
1g3/4
53/4
3 "/2
Conform CPB-berekeningen ten behoeve van Tiende Rapport Studiegroep Begrotingsruimte:
Centraal Planbureau, 1997, Werkdocument 94.
In tabel 3.6.1 en grafiek 3.6.1 worden de ruimteramingen en het beslag
daarop op verschillende momenten weergegeven. Zo wordt bij Miljoenennota 1998 (huidige inzichten) voor de periode 1995-1 998 een ruimte
geraamd van 33l/2 miljard. Hiervan wordt 11/2 miljard in beslag genomen
door een reële groei van de uitgaven en gaat 32 miljard naar tekortreductie (15 miljard) en lastenverlichting (163/4 miljard).
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
Grafiek 3.6.1 Ruimtebeslagberelteningenl; in miljarden guldens
Ongewijzigd beleid
Regeerakkoord
Huidige inzichten
Uitgaven
Tekortreductie
Lastenverlichting
' Bij de standen ((ongewijzigd beleid '95-'98)) en ((CPB-verkenning '99-'02)) is technisch
verondersteld, dat de ruimte resterend na aftrek van uitgaven gelijkelijk is verdeeld over
tekortreductie en lastenverlichting.
Wordt de huidige verwachting voor de komende kabinetsperiode
vergeleken met de uitgangspositie waarmee in 1994 begonnen werd, dan
blijkt een frappante overeenkomst. De geraamde budgettaire ruimte in
1994 voor de periode 1995-1998 was met 21 miljard maar iets kleiner dan
de huidige vooruitzichten voor 1999-2002. Dit wordt voornamelijk
veroorzaakt doordat werd uitgegaan van een groei van 13/4% versus de
huidige veronderstelling van 2%. Het beslag van de collectieve sector
bedroeg circa 17l/2 miljard, tegenover een verwachting nu voor de periode
1999-2002 van IS3/, miljard. Zowel toen als nu wordt ongeveer 80% van
de ruimte ingenomen door uitgaven gekoppeld aan de demografische en
macro-economische ontwikkeling en in- en extensiveringen die reeds zijn
neergelegd in de meerjarencijfers.
Waar het achteraf voor de periode 1995-1998 mogelijk blijkt te zijn
geweest het beslag van de uitgaven op de ruimte terug te dringen door
goede afspraken in het Regeerakkoord, daar moet dit voor de komende
kabinetsperiode ook mogelijk zijn. Dit is des te belangrijker daar in
historisch perspectief een economische opgang van 8 jaar achtereen
onwaarschijnlijk is en er dus rekening mee moet worden gehouden dat de
komende vierjaarsperiode minder gunstige groeicijfers kan laten zien dan
zich nu aftekenen voor de periode 1995-1998.
Het budgettaire beleid in 1995-1 998
Het financieel management bij de overheid heeft de afgelopen jaren in het
teken gestaan van het streven naar een doelmatiger, doeltreffender en
slagvaardiger overheidsoptreden. Meer dan in het verleden wordt
aangestuurd op resultaat.
De vraag komt daarbij op of het sturingsinstrumentarium van de overheid
in alle gevallen wel voldoende toegesneden is op de toegenomen omvang
en complexiteit van het publieke domein. Beheersing slechts met behulp
van centrale regelgeving blijkt soms te eenzijdig. Er is aanleiding voor
vernieuwing. De gedachte wint terrein dat het introduceren van andere of
extra prikkels kan leiden tot verbetering van doelmatigheid en doeltreffendheid van overheidsbeleid.
Soms dient de overheid in de markt in te grijpen. Daarop is in hoofdstuk 2
reeds ingegaan. Soms ook kan de overheid bij het uitvoeren van haar
publieke taken van die markt gebruikmaken. Gedacht kan worden aan het
(onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk) privatiseren van
overheidstaken of aan het bevorderen van concurrentie als het gaat o m
het mogen uitvoeren daarvan. Markt en overheid zijn daarbij complementair. De afgelopen jaren zijn op dit terrein reeds een aantal ontwikkelingen
in gang gezet. Bijvoorbeeld in het openbaar vervoer, de sociale zekerheid
en de zorg.
Het benutten van de markt bij de uitvoering van collectieve taken is niet
op alle beleidsterreinen mogelijk en doelmatig. Indien de uitvoering van
publieke taken door de overheid zelf ter hand genomen wordt, kan
simulatie van marktwerking tot meer doelmatig en doeltreffend
overheidshandelen leiden. Een goed voorbeeld is de vorming van
agentschappen.
Benutting van de markt en simulering daarvan binnen de overheid is
nimmer doel op zich, maar moet worden gezien in het streven naar het
optimaliseren van het instrumentarium voor de uitvoering van overheidsbeleid. Concreet gaat het dus o m de vraag hoe overheidsoptreden het
meest doelmatig en doeltreffend vormgegeven worden kanl. (Elementen
van) marktwerking kunnen daarbij de gewenste prikkels opleveren.
Zowel bij het inschakelen van marktactoren als bij het simuleren van
marktwerking binnen de overheid gaat het in de kern steeds o m het
onderscheiden van opdrachtgever (bijvoorbeeld een kerndepartement) en
opdrachtnemer (bijvoorbeeld een uitvoerende dienst, binnen of buiten de
overheid). De opdrachtgever beheert de middelen die de opdrachtnemer
moet verdienen door tegen zo laag mogelijke kosten goede producten of
'
Een en ander staat in beginsel dan ook los van de (voor)vraag in welke mate er bij een
bepaalde taak sprake is van een collectieve verantwoordelijl<heid.
Marktwerl<ing en resultaatgericht management
diensten aan te bieden. Waar mogelijk, dient daarbij concurrentie tussen
potentiële opdrachtnemers t e worden bevorderd.
Noodzakelijke voorwaarde bij dit alles is transparantie: een zo helder
mogelijk inzicht i n de kosten van d e voor d e totstandbrenging van
producten enlof diensten benodigde middelen en activiteiten en d e
kwaliteit daarvan. In geval van simulatie van marktwerking kan d e
introductie van een o p bedrijfseconomische leest geschoeide bedrijfsvoering (het baten-lastenstelsel), naast andere instrumenten, een belangrijk
en i n bepaalde gevallen zelfs onmisbaar hulpmiddel zijn.
Voor het benutten van de markt bij de totstandbrenging van
(quasi-) collectieve goederen door directe inschakeling van marktactoren,
staan in beginsel drie wegen open: privatisering, aanbesteding e n
vraagfinanciering.
Privatisering; concurrentie op de markt
Een eerste mogelijkheid voor benutting van de markt bij de uitvoering van
overheidsbeleid is privatisering, waarbij d e taak onder bepaalde voorwaarden (geheel o f gedeeltelijk) wordt overgelaten aan d e particuliere
sector. Zo ontstaat ((concurrentie o p de markt». De overheid kan hierbij
sturend optreden door wetgeving, subsidieverlening of anderszins.
Er zijn vele motieven waarom de overheid bepaalde publieke zaken of
diensten zelf voortbrengt. Omdat omstandigheden zich snel kunnen
wijzigen (gedacht kan worden aan technologische ontwikkelingen o f de
snel voortschrijdende internationalisering) dient echter van tijd t o t tijd
kritisch te worden bezien o f d e oorspronkelijke motieven voor uitvoering
door overheidsorganen nog wel valide zijn o f dat voor die uitvoering
alternatieve wegen openstaan die t o t een hogere doelmatigheid, kwaliteit
en doeltreffendheid kunnen leiden. De recente ontwikkelingen i n het
Nederlandse spoorvervoer kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Een ander
voorbeeld is de Ziektewet. Voorheen w e r d deze als een voorziening voor
een onverzekerbaar risico beschouwd. De uitvoering van de Ziektewet is
thans grotendeels geprivatiseerd.
Aanbesteding; concurrentie om de markt
Een tweede mogelijkheid o m een publieke taak door middel van d e markt
meer doelmatig en doeltreffend uit te voeren, is die van aanbesteding.
Verschillende instellingen brengen offertes uit o m voor de uitvoering van
een overheidstaak i n aanmerking te komen. Zo ontstaat concurrentie om
de markt. Centrale vraag voor de ((aanbestedende overheid)) is: aan w i e
kan een bepaalde opdracht het best worden gegund? Uitgaande van
gespecificeerde kwaliteitscriteria w o r d t bezien welke producent d e
gewenste producten o f diensten tegen de laagste kosten leveren kan.
Bij de lagere overheden is aanbesteding al een meer gebruikelijke v o r m
van uitvoering van publieke taken dan bij het Rijk; de meer uitvoerende
taken van gemeenten lenen zich daar ook goed voor. Veel gemeenten
hebben bijvoorbeeld de vervoerstaak uit d e Wet Voorziening Gehandicapten aan derden opgedragen.
In de sociale zekerheid is m e t de Organisatiewet Sociale Verzekeringen
1997 (wat betreft de werknemersverzekeringen) o p het gebied v a n
Marktwerking en resultaatgericht management
aanbesteding onlangs een belangrijke stap gezet. In de toekomst kan
worden bezien of er meer mogelijkheden voor een dergelijk ((inkopen))
van overheidsdiensten bestaan.
Vraagfinanciering; concurrentie vanuit de vraagzijde van de markt
Een derde mogelijkheid voor het benutten van de markt bij de uitvoering
van collectieve taken verschilt fundamenteel van de hiervoor beschreven
mogelijkheden. Bij privatisering en aanbesteding staat de aanbodzijde van
de markt centraal. De derde mogelijkheid richt zich op de vraagzijde
daarvan.
Bij vraagfinanciering worden collectieve gefinancierde budgetten aan
vragers in plaats van aanbieders ter beschikking gesteld. Vragers krijgen
zo verruimde vrijheid in de keuze van de uitvoeringsorganisatie waar ze
voor publieke goederen terecht kunnen. In plaats van de overheid, zijn het
dus de consumenten die bepalen bij welke producent van collectieve
goederen de middelen terechtkomen. Voorwaarde hierbij is wel dat er
verschillende aanbieders zijn.
Een bekende uitwerking van vraagfinanciering is het werken met
vouchers: «bonnen» die aanspraak op een voorziening geven (te
vergelijken met een strippenkaart). Vouchersystemen zijn met name daar
toepasbaar waar sprake is van voorzieningen in natura (welzijnsvoorzieningen bijvoorbeeld). Het op deze wijze benutten van de markt
leidt ertoe dat een (<concurrentiestrijd))ontstaat tussen uitvoerende
instellingen o m de klant. Dat dwingt hen op de prijs en kwaliteit van hun
product te letten.
Vouchers worden thans reeds concreet toegepast in de zorgmarkt (voor
verzorging en verpleging en voor verstandelijk gehandicapten). Dit
gebeurt in de vorm van Persoonsgebonden Budgetten.
Verlenen van zorg-op-maat wordt mogelijk gemaakt doordat zorgbehoevenden de mogelijkheid krijgen om met het persoonlijke budget de
zorg naar eigen inzicht te organiseren. De desbetreffende projecten zijn
niet alleen opgezet om te komen tot een meer cliëntgerichte manier van
zorgverlening, maar ook vanuit de gedachte dat doelmatigheid, kwaliteit
en doeltreffendheid daarbij gebaat zijn.
In het onderwijs wordt vraagfinanciering onder meer toegepast bij de
uitgaven in het kader van de schoolbegeleidingsdiensten. Betreffende
instellingen werden voorheen direct via de OC&W-begroting bekostigd.
Nu krijgen scholen een budget voor schoolbegeleiding toegekend, dat zij
(binnen bepaalde kaders) naar eigen inzicht besteden kunnen. Vraag is of
dergelijke mechanismen ook elders zouden kunnen worden toegepast.
Benutting van de markt; met verstand
Benutting van de markt moet recht doen aan het (quasi-)collectieve
karakter van de goederen die moeten worden voortgebracht. Niet alle
beleidsterreinen c.q. goederen lenen zich voor privatisering, aanbesteding
of vraagfinanciering. Gedacht kan worden aan defensie. Voorts dient het
benutten van de markt niet tot politiek maatschappelijk ongewenste
uitkomsten te leiden. Zo dienen beoogde positieve externe effecten ook
op te treden en moeten te voorkomen negatieve externe effecten ook
daadwerkelijk uitblijven. De vraag moet bijvoorbeeld gesteld worden of
moeilijk bereikbare doelgroepen wel bereikt worden en of er geen schade
optreedt aan milieu.
De doelstelling van een publieke taak mag niet in gevaar komen. Ten
slotte geldt dat introductie van marktwerking niet ten koste kan gaan van
Marktwerking en resultaatgericht management
principes als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Een en ander maakt
duidelijk dat (ook) bij benutting van de markt een adequate sturing en
verantwoording past.
Benutting van de markt dient tot verhoging van doelmatigheid en
effectiviteit te leiden. Bedacht moet worden dat hieraan ook de nodige
kosten verbonden kunnen zijn. Bij privatisering kan bijvoorbeeld toezicht
nodig zijn o m daadwerkelijk concurrentie van d e g r o n d t e krijgen. Bij
aanbesteding moet worden gedacht aan transactie- en overgangskosten
wanneer een overheidstaak van de ene naar de andere uitvoerder
((overgaat)). Ook aan het systeem v a n vouchers kunnen aanzienlijke
administratieve lasten verbonden zijn. De vraag o f benutting van de markt
bij de uitvoering van overheidsbeleid toegevoegde waarde heeft, dient
dan ook van geval t o t geval t e worden bezien.
4.3 De sverheid simuleer
Zoals gezegd is benutting van de markt voor de uitvoering van overheidsbeleid niet altijd mogelijk o f doelmatig. In dat geval blijft uitvoering i n
eigen hand.
De laatste jaren is sprake van een toenemende belangstelling voor een
doelmatiger en doeltreffender uitvoering van overheidstaken. Het beter
zichtbaar maken van activiteiten, prestaties en effecten i n relatie t o t de
ingezette middelen staat hierbij centraal. Concreet: meer aansturen o p
resultaat. De idee is dat elementen van marktwerking (en dan m e t name
het definiëren van opdrachtgever-opdrachtnemerrelaties en budgetoverheveling) voor prikkels kunnen zorgen (zonder dat dit ten koste gaat van
de beleidsdoelstelling). Hieronder w o r d t uitgewerkt hoe d i t i n de praktijk
gebracht kan worden. In dit kader is overigens reeds het nodige i n gang
gezet. De actuele stand van zaken o p dit gebied k o m t i n paragraaf 4.4 aan
de orde.
Resultaatgericht management
De visie van d e regering o p een doelmatige bedrijfsvoering binnen de
overheid is terug te vinden i n de nota ((Van uitgaven naar k o s t e n 9 en i n
((Aansturen o p resultaat~3.In de eerste nota is betoogd dat het voor een
optimale bedrijfsvoering i n de collectieve sector wenselijk is, o m meer
overheidsdiensten te besturen o p basis van prestaties en daarvoor te
maken kosten. Bij een dergelijke wijze van sturing is het batenlastenstelsel (ten opzichte v a n het verplichtingen-kasstelsel) duidelijk van
toegevoegde waarde. Als een nadere uitwerking van de nota ((Van
uitgaven naar kosten)) is i n ((Aansturen o p resultaat)), een ideaaltypisch
resultaatgericht besturingsmodel beschreven. Dit model kenmerkt zich
door het vóóraf maken van afspraken over d e te bereiken resultaten, een
grote decentrale verantwoordelijkheid bij d e inzet van het apparaatsbudget, vrijheid bij het bepalen van d e w e g waarlangs de afgesproken
producten en diensten het best kunnen worden bereikt en het achteraf
afrekenen o p gerealiseerde prestaties.
Voorwaarde voor een meer resultaatgerichte wijze van sturing is allereerst
dat d e kosten die m e t de productie van (individuele) goederen en diensten
Kamerstukken 11, 1996-1997, 25 257, nr. 1.
Dit stuk is op 2 september jongstleden als bijlage bij de brief over de interdepartementale
beleidsonderzoeken 1997 naar de Kamer gezonden.
Marktwerking en resultaatgericht management
zijn gemoeid, zichtbaar worden. In de eerste plaats kan een adequate
toerekening van kosten de afweging bij de inzet van middelen ten goede
komen. Voorts biedt een dergelijke toerekening de mogelijkheid de kosten
per product of dienst te volgen in de tijd enlof de kosten(ontwikke1ing) af
te zetten tegen die bij vergelijkbare organisaties. Bij dit laatste wordt wel
van ((benchmarking))gesproken. Op deze wijze krijgt de opdrachtgever
(op den duur) een beter zicht op de doelmatigheid van de opdrachtnemer.
Bij ondoelmatig werken kan de opdrachtnemer hierop worden aangesproken. In het omgekeerde geval kan beloning passen, bijvoorbeeld in de
vorm van (gedeeltelijk) behoud van gerealiseerde efficiencywinst.
Opgemerkt zij dat het bij resultaatgericht management nadrukkelijk niet
alleen o m de kosten van de producten en diensten gaat, maar evenzeer
o m de kwaliteit daarvan.
Kostendoorberekening
Inzicht in de kosten per product of dienst is tevens voorwaarde o m tot
verantwoorde kostendoorberekening over te kunnen gaan. Hierbij zijn
verschillende gradaties te onderscheiden.
In de eerste plaats kan sprake zijn van budgetoverheveling. De opdrachtgever betaalt de opdrachtnemer werkelijk voor de door hem geleverde
producten of diensten. Doorberekening van kosten is zinvol wanneer het
gedrag van de opdrachtgever hierdoor wordt belnvloed; bijvoorbeeld
wanneer de afname daalt bij een stijging van de prijs. Budgetoverheveling
leidt tot een verdere toename van het kostenbewustzijn bij opdrachtgever
en opdrachtnemer. Dit is ook een leidende gedachte achter het per 1
januari l999 voorziene sturingsmodel bij de Rijksgebouwendienst,
ressorterend onder het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer. Het kabinet heeft de Tweede Kamer daarover
op 9 juli jongstleden reeds geïnformeerd4.
Een verdergaande variant van simulatie van marktwerking is het opheffen
van gedwongen winkelnering. Dit is zinvol wanneer meerdere aanbieders
(zowel binnen als buiten de rijksoverheid) vergelijkbare producten of
diensten leveren. Afschaffing van gedwongen winkelnering dwingt de
opdrachtnemer tegen concurrerende prijzen kwalitatief goede producten
en diensten aan te bieden.
Een resultaatgerichte cultuur
Voor een succesvolle toepassing van het resultaatgerichte sturingsmodel
is het ook van belang, dat deze resultaatgerichtheid onderdeel uitmaakt
van de manieren van denken en doen (de cultuur). Dit geldt voor alle
partijen; het aansturende kerndepartement, de leiding en de medewerkers
van de betrokken organisatie. Iedereen moet doordrongen zijn van het
belang van resultaten en de daarbij behorende (op output geënte)
bedrijfsvoeringsnormen. Een meer resultaatgerichte wijze van besturing
en bedrijfsvoering brengt veelal een verandering van vertrouwde
manieren van denken en doen met zich mee. Een andere attitude is
vereist: één waarin de doelstellingen van de organisatie en bijdragen van
eenieder aan de te leveren prestaties prevaleren boven bescherming van
historisch gegroeide budgetten en bevoegdheden. Van groot belang
hierbij is dat management en medewerkers van een dienst met behulp
van prikkels ook direct belang hebben bij de prestatiegerichte manier van
Kamerstukken II, vergaderjaar 1996-1997, 25 449 nr 1. In de volgende paragraaf wordt hier
nader op ingegaan.
Marktwerking en resultaatgericht management
werken. Daarbij geldt dat aandacht m o e t worden besteed aan het creëren
van een werksituatie waarbij outputgerichtheid niet ten koste gaat van
creativiteit, eigen initiatief en professionaliteit. Integendeel: (resultaatgericht) managen m o e t er juist voor zorgen dat een klimaat ontstaat
waarin bovengenoemde eigenschappen bij individuele medewerkers t o t
bloei kunnen komen.
4.4 Bntwiltkellingen op het terrein van resu taatgerichte sturing
binnen de rijksoverheid
De afgelopen jaren is al een groot aantal stappen gezet o m de i n
voorgaande paragrafen beschreven visies en mechanismen in de praktijk
ook handen en voeten te geven. Hierop is i n voorgaande Miljoenennota's
reeds ingegaan. Het accent ligt thans vooral o p het verder verbeteren van
het inzicht in prestaties en effecten en daarvoor te maken kosten; dit via
kengetallen, de uitvoering van evaluatieonderzoeken, het verder verbeteren en breder toepassen van het agentschapsmodel en de uitvoering van
interdepartementale beleidsonderzoeken naar de bedrijfsvoering bij
diverse (grotere) uitvoerende diensten.
Transparantie door kengetallen
In het streven naar meer resultaatgerichtheid is transparantie hét
sleutelwoord. Daarom is de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan
het verder ontwikkelen en samenstellen van (systemen van) kengetallen.
Dit aan d e hand van een stapsgewijze aanpak, zoals beschreven i n
voorgaande Miljoenennota's.
Tot en m e t de begroting 1996 lag het accent vooral o p ramingskengetallen. Inmiddels zijn alle ministeries erin geslaagd o m r u i m 80%
van de zinvol m e t ramingskengetallen toe te lichten begrotingsartikelen5
ook daadwerkelijk dusdanig toe te lichten.
Bij de begrotingsvoorbereiding 1997 en 1998 k w a m de nadruk ook o p
doelmatigheidskengetallen t e liggen. Deze kengetallen geven inzicht i n de
totale kosten per eenheid prestatie. Daarvoor dient allereerst de prestatie
te worden benoemd en te worden gekwantificeerd. Vervolgens moeten de
uitgaven (of kosten) worden bepaald en moeten deze aan die prestatie
worden toegerekend. Bij outputgegevens en doelrnatigheidskengetallen
kan gedacht worden aan de controlekosten per speelautomaat (EZ), de
kosten voor een invoerkeuring van vlees (LNV), het aantal gezinnen dat
kinderbijslag ontvangt en de uitvoeringskosten per gerechtigde (SZW) en
de kostprijs per monster door d e Inspectie Gezondheidsbescherming
(VWS).
In de onderstaande tabel w o r d t per ministerie (inclusief agentschappen en
fondsen) aangegeven welk gedeelte van het zinvol m e t outputgegevens
e d o f doelmatigheidskengetallen toe t e lichten begrotingsbedrag i n de
ontwerp-begroting 1998 ook daadwerkelijk m e t dergelijke indicatoren is
toegelicht. Opgemerkt zij dat dit een momentopname betreft. Een aantal
ministeries heeft de afgelopen periode serieuze inspanningen verricht die
nog niet t o t outputgegevens o f doelmatigheidskengetallen i n de begroting
hebben geleid.
Niet bij alle uitgaven is een onderbouwing in termen van ccpWq))mogelijk. Gedacht kan worden
aan rijksbijdragen of aan de begrotingsartikelen ((geheim)) of «onvoorzien)).
Marktwerking en resultaatgericht management
G r a f i e k 4.4.4;eQverzicht m e t g e c o r r i g e e r d e deltkiaagspercentages opatpeetgegevens
cselmatégheidsltengetaiIIen
Naast een kwantitatieve toename zijn er, zowel bij de ramings- als bij de
doelmatigheidsl~engetallen,ook kwalitatieve verbeteringen waarneembaar. Zo worden kengetallen beter toegelicht, wordt meer vergelijkingsmateriaal opgenomen en wordt meer aandacht besteed aan het interpreteren van ontwikkelingen. Zo verstrekt de Belastingdienst (Financiën) bij
de gepresenteerde kengetallen een ruime toelichting. Het inzicht in het
gevoerde en te voeren beleid neemt daardoor toe. Dit geldt ook voor
bijvoorbeeld de Dienst Rechtspleging (Justitie) en bij de uitgaven voor
leerlingbouwplaatsen (VROM).
Deze kwalitatieve verbetering is van wezenlijk belang. [<engetallen
hebben veelal een signaalfunctie. Op basis van kengetallen zijn vragen te
stellen die zonder deze indicatoren wellicht niet gesteld zouden worden.
Beseft dient daarbij te worden dat de waarde van kengetallen vaak in de
toelichting zit. Het is zaak hier in de komende jaren verdere voortgang te
boeken.
Het toenemend gebruik van kengetallen is niet alleen terug te vinden in de
ontwerpbegrotingen, maar ook in de financiële verantwoordingen. Het
aantal ministeries dat in de financiële verantwoording een groot aantal
artikelen met kengetallen had toegelicht, bedroeg bij het uitbrengen van
de financiële verantwoording 1994 nog slechts vier. Bij de financiële
verantwoording 1995 was dit reeds tot zeven opgelopen. In de verantwoordingen over 1996 is dit aantal inmiddels tot negen gestegen. Ook in
de financiële verantwoordingen is niet alleen in kwantitatief maar ook
kwalitatief opzicht sprake van verbetering. Uitdaging voor de komende
jaren is hier verdere voortgang te bereiken. Dit mede i n het licht van de
toegenomen aandacht voor de financiële verantwoording'.
Voornemen is met ingang van de begrotingsvoorbereiding 1999 (eerst bij
enkele ministeries) ook aandacht te besteden aan het ontwikkelen van
doeltreffendheidskengetallen. Inzicht in doeltreffendheid is van groot
belang. Zowel voor Staten-Generaal, departementsleiding als manage-
' De percentages 1997 wijken soms af van de i n de Miljoenennota 1997 opgenomen percentages. Dit als gevolg van extra informatie over de mogelijkheden o m uitgaven met doelmatigheidskengetallen toe te lichten. Bij het bepalen van de percentages zijn enkele uitgaven buiten
beschouwing gelaten (onder andere de uitgaven politie o p de Biza-begroting, de uitgaven RGD
op de VROM-begroting en een aantal specifieke sociale zekerheidsuitgaven bij SZW).
Onder meer naar aanleiding van de o p 23 april jongstleden door de Commissie voor de Rijksuitgaven georganiseerde conferentie over de mogelijkheden tot versnelling en verbetering van
de financiële verantwoording.
'
Marktwerking en resultaatgericht management
ment van de betrokken dienst. Bij de beoordeling van doeltreffendheid
gaat het o m de mate waarin de beleidsdoeleinden worden bereikt.
Gebruik van kengetallen; bij externe én interne sturing
Het inzicht neemt toe dat er een logisch verband dient te bestaan tussen
de informatie voor de Staten-Generaal (dat zou de externe planning-andcontrol-cyclus genoemd kunnen worden) en de informatie voor de interne
sturing door departementsleiding en management van de dienst. Dit i n
alle fasen van de budgetcyclus. Hoewel het aggregatieniveau van deze
informatie (in de v o r m van kengetallen) ongetwijfeld anders zal zijn, zullen
de aangrijpingspunten voor externe sturing moeten worden doorvertaald
naar de interne sturing.
Evaluatieonderzoek
O m zicht o p de doeltreffendheid van overheidsbeleid te krijgen, zal veelal
ook evaluatieonderzoek verricht (moeten) worden.
Ministeries dienen in h u n begrotingen inzicht te geven i n d e resultaten en
het gebruik van d e in het afgelopen jaar uitgevoerde onderzoeken, d e
onderzoeken die gaande zijn en i n de evaluaties waarmee zij i n het
komende begrotingsjaar zullen starten. Dit jaar wordt i n de begroting,
meer expliciet dan in voorgaande jaren, aandacht geschonken aan de
evaluaties van subsidies en vergunningen. Dit mede naar aanleiding van
het Algemeen Overleg dat o p 16 november 1996 plaatsvond tussen de
Commissie voor d e Rijksuitgaven en d e minister van Financiën.
Beleidsevaluatieonderzoek speelt niet alleen een rol bij het beoordelen
van de doeltreffendheid van beleid; ook bij de doelmatigheid daarvan.
Voorts vervult dit onderzoek (dan ook wel organisatieanalyses, operationa1 audits of management audits genoemd) een bijzondere rol bij
resultaatgerichte sturing.
Nieuwe agentschappen
Resultaatgerichte sturing is toepasbaar o p een breed scala van overheidsorganisaties. Agentschappen voeren een bijzondere v o r m van resultaatgericht management. Bijzonder omdat zij gebruikmaken van een
afwijkend en afgezonderd beheer. Concreet betekent dit dat agentschappen een bedrijfseconomische (baten4asten)administratie hanteren en
apparaatsgelden mogen reserveren o p een rentedragende rekeningcourant bij het Ministerie van Financiën. Dit stelt deze organisaties beter
in staat h u n kosten toe te rekenen aan de door hen geleverde producten
en diensten. Zoals aangegeven i n de nota ((Van uitgaven naar kosten)), is
het voornemen o m binnen het baten-lastenstelsel voor agentschappen
ook een leenfaciliteit te introduceren. Hierdoor kan volwaardige substitutie plaatsvinden tussen lopende uitgaven en kapitaaluitgaven. In 1998
zullen de volgende vier nieuwe agentschappen van start gaan.
Marktwerking en resultaatgericht management
Dienst
Ministerie
Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)
Binnenlandse Zaken
Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)
Justitie
297 11457
Defensie Telematica-organisatie (DTO)'
Defensie
1O751280
Bureau Heffingen
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
fte'slomzet
(in m l n )
311 19
1751 25
In DTO zullen verschillende onderdelen van het ministerie van Defensie worden samengevoegd, waaronder het huidige agentschap DCC; het Duyerrnan Computercentrum.
Bovenstaande nieuwe agentschappen verschillen onderling sterk; zowel
qua taak, qua omzet als qua personeelsomvang. Voorts onderscheiden ze
zich van elkaar in de manier waarop aan het resultaatgericht besturingsmodel wordt vormgegeven. De mogelijkheden tot het inbouwen van
prikkels zijn veelal situationeel bepaald. Dit maakt het instellen van
agentschappen maatwerk.
Resultaatgerichte sturing bij Bureau Heffingen en het Korps Landelijke
Politiediensten geschiedt voornamelijk op basis van inzicht in de kosten
en de producten. Kengetallen geven inzicht in doelmatigheid en productiviteit. Er is sprake van een ((opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie)), niet
van budgetoverheveling of concurrentie in de uitvoering.
Bureau Heffingen is de uitvoeringsorganisatie van de meststoffenregelgeving. De taken liggen met name in de registratie van referentiehoeveelheden en de vaststelling en inning van de overschotheffing.
Belangrijke stuurvariabelen zijn het aantal geproduceerde eenheden, de
bestede uren, en de kosten en de baten per product. Naast deze kengetallen worden indicatoren gebruikt die inzicht geven in de mate waarin
fiscale verplichtingen niet worden nagekomen, in de proceskwaliteit
(doorlooptijden, voorraden) en in de productkwaliteit (het aantal erkende
bezwaar- en beroepsprocedures en het percentage daarvan ten opzichte
van het aantal aanslagen). Het Korps Landelijke Politiediensten verricht,
deels zelfstandig en deels in samenwerking met de overige politiekorpsen,
taken op het terrein van mobiliteit, openbare orde en veiligheid, criminaliteit, milieu en logistieke en informatie-technologische dienstverlening. Het
I<LPD heeft binnen deze kerntaken concrete producten gedefinieerd,
waaraan gekwantificeerde prestatiedoelstellingen zijn gekoppeld. Voorts
wordt duidelijk gemaakt aan welke kerntaken de van het moederdepartement afkomstige baten worden besteed. Voor beide agentschappen geldt
dat de sturing op basis van inzicht in de kosten en de producten is
doorvertaald in de gehele planning- en controlcyclus; i n de voorbereiding,
in de periodieke rapportages gedurende het uitvoeringsjaar en in de
verantwoording. Met dit alles ontstaan voor de organisatie prikkels o m
zuinig, doelmatig, doeltreffend en tegen een aanvaardbaar kwaliteitsniveau te opereren.
Het GBA draagt zorg voor de instandhouding van het stelsel van de
gemeentelijke basisadministraties van persoonsgegevens. Daarmee
voorziet het GBA i n de mogelijkheid tot berichtenuitwisseling tussen
gemeenten (onderling) en instanties die in verband met hun taak gebruik
maken van die gegevens. Net als Bureau Heffingen en het I<orps
Landelijke Politiediensten ondervindt het GBA geen concurrentie. Wel is
sprake van budgetoverheveling. De beheerskosten van het GBA-stelsel
worden, door middel van een tarief per bericht, volledig aan de betrokke-
Marktwerking en resultaatgericht management
nen bij het GBA doorbelast. De verwachting is dat dit model een input t o t
doelmatigheid en doeltreffendheid zal geven. Klanten willen immers
((waar voor hun geld» en zullen de kosten(ontwikke1ing) en kwaliteit goed
i n de gaten houden.
Bij DTO, het informatietechnologie-ondersteunend bedrijf van het
Ministerie van Defensie, gaat het model van quasi-marktwerking nog een
stapje verder. Hier is namelijk i n beginsel wel van concurrentie sprake.
Aan het agentschap zelf wordt geen budget beschikbaar gesteld. DTO
dient zijn integrale kosten volledig uit opbrengsten u i t de afzet van
producten en diensten aan defensieafnemers te dekken. Onderdelen van
het producten- en dienstenpakket van DTO zijn ook buiten Defensie
verkrijgbaar. Het agentschap w o r d t aldus geconfronteerd m e t concurrentie uit de markt en gedwongen t o t doelmatig en doeltreffend handelen.
Klanten kunnen o p basis van prijs/kwaliteitsverhouding beslissen of de
gevraagde prestatie w o r d t afgenomen bij DTO danwel elders o p de markt.
Wel is er i n die gevallen voor DTO offerterecht.
In alle gevallen ontstaan niet alleen prikkels bij het agentschap. De
opdrachtgever verkrijgt inzicht i n de prestaties die worden geleverd en de
kosten die daaraan verbonden zijn. Daardoor kan hij het nut van het
product vergelijken m e t de kosten en m e t alternatieve bestedingsmogelijkheden. Als sprake is van budgetoverheveling zal hij die kosten ook
daadwerkelijk moeten betalen. I n geval van concurrentie zal de opdrachtgever het product en de prijs afzetten tegen hetgeen anderen bieden.
Vanaf volgend jaar zijn er 17 agentschappen. M e t goedkeuring van de
Staten-Generaal volgen er meer. Een agentschap i n spé is de Rijksgebouwendienst (de RGD). Het bij de RGD voorgestane sturingsmodel is
vergelijkbaar m e t dat bij het GBA. Er zal geen sprake zijn van concurrentie;
de gedwongen winkelnering blijft gehandhaafd. Door de introductie van
een huurder-verhuurdermodel (waarbij de departementen de budgetten
waaruit huur aan de RGD moet worden betaald zelf beheren) worden de
nodige prikkels verwacht; zowel aan de zijde van de RGD als bij de
klanten. Een additionele prikkel kan voortkomen uit de mogelijkheid de
kosten en de kostenontwikkeling bij de RGD af te zetten tegen die bij
vergelijkbare organisaties o p de vastgoedmarkt.
Evaluatie van agentschappen
Zoals aangekondigd i n de vorige Miljoenennota, vindt dit jaar de
rijksbrede evaluatie van agentschappen plaats. Centrale vraag daarbij is i n
hoeverre d e agentschapstatus t o t een doelmatiger bedrijfsvoering heeft
geleid. Voorts w o r d t een aantal overige ervaringen m e t betrekking tot het
agentschapsmodel getoetst. Daarbij m o e t worden gedacht aan het
instellingstraject, aan positieve en aan negatieve neveneffecten. O p basis
van dit alles zullen aanbevelingen voor de toekomst worden gedaan.
Streven is d e Kamer het evaluatierapport rond d e jaarwisseling te doen
toekomen.
Naast de rijksbrede evaluatie vinden dit jaar tevens afzonderlijke
evaluaties bij de eerste vier agentschappen plaats. Het gaat daarbij o m de
Immigratie en Naturalisatie Dienst van het Ministerie van Justitie, het
Duyverman Computer Centrum van het Ministerie van Defensie, Senter
van het Ministerie van Economische Zaken en de Plantenziektenkundige
Dienst, ressorterend onder het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij. Bij deze evaluaties gaat het o m het functioneren van de dienst als
agentschap en de mate waarin betrokken organisaties aan de drie
Marktwerking en resultaatgericht management
instellingsvoorwaarden voor agentschappen hebben voldaan*. Een
dergelijke periodieke kritische doorlichting is een wezenlijk onderdeel van
de bij agentschappen voorgestane meer resultaatgerichte manier van
werken. Dit als logische tegenhanger van de vergroting van bevoegdheden bij de inzet van het apparaatsbudget.
Interdepartementale beleidsonderzoeken; financiële vernieuwing en
bedrijfsvoering uitvoerende diensten
De Interdepartementale beleidsonderzoeken zullen in 1997 zijn gebaseerd
op twee thema's: ((financiële vernieuwing)) en ((bedrijfsvoering uitvoerende diensten)).
Onder het thema ((financiële vernieuwing)) wordt de wijziging verstaan
van het financieringssysteem van een voorziening o m te komen tot een
doelmatiger en doeltreffender beleid. Centrale elementen daarbij zijn
verbetering van de informatievoorziening over prestaties en kosten van
die prestaties, financiële prikkels en concurrentie.
In het kader van het tweede thema wordt een achttal onderzoeken verricht
naar de bedrijfsvoering van de volgende uitvoerende diensten:
Dienst
Ministerie
Dienst Gebouwen Buitenland
Belastingdienst
Koninklijke Marechaussee
Uitvoeringsorganisatie Individuele Huursubsidie
Bureau voor de Industriële Eigendom
Algemene Inspectiedienst
Arbeidsinspectie
Inspectie Gezondheidsbescherming
Buitenlandse Zaken
Financiën
Defensie
VROM
Economische Zaken
LNV
SZW
VWS
De bedrijfsvoeringsonderzoeken zullen worden uitgevoerd aan de hand
van het in paragraaf 4.3 genoemde conceptuele kader ((Aansturen op
resultaat)). Met dit kader worden twee doelen beoogd. Ten eerste biedt het
kader de grondslag voor het stramien en de onderzoeksvragen, met
behulp waarvan (eenduidig en vergelijkbaar) een actuele karakterisering
van de onderzochte diensten kan worden opgesteld. Het gaat daarbij o m
een analyse van de meetbaarheid van kwantiteit, kwaliteit en kosten van
de door de dienst geleverde producten en diensten en de mate waarin de
externe besturing en de interne aansturing en beheersing nu reeds
prestatiegericht zijn.
Ten tweede biedt het kader, vanuit het streven naar uitbreiding van sturing
o p kosten van output, een normatief referentiekader voor het identificeren
en expliciteren van verbeteringsmogelijkheden. Stramien en vragenlijst
zijn zodanig opgesteld dat de uitvoerende dienst moet motiveren waarom
aansturing op basis van afspraken over te leveren prestaties en de
daarvoor te maken kosten niet mogelijk zou zijn en waarom het stelsel van
baten en lasten géén toegevoegde waarde zou hebben.
De drie instellingsvoorwaarden zijn: de producten en diensten van het agentschap moeten
meetbaar zijn, er moet een reële mogelijkheid zijn o m als agentschap doelmatiger te gaan werken en het agentschap dient te beschikken over een goedkeurende accountants(deel)verklaring.
Marktwerking en resultaatgericht management
Door de bedrijfsvoeringsonderzoeken kan het resultaatgerichte
besturingsmodel binnen de rijksdienst breder worden toegepast. Voorts
kunnen de onderzoeken leiden tot het aanscherpen van het denken over
bedrijfsvoering binnen (onderdelen van) de rijksdienst. Een en ander kan
worden benut bij een volgende serie bedrijfsvoeringsonderzoeken en bij
het instellen van nieuwe agentschappen. De vraag of een dienst waarbij
het baten-lastenstelsel van toegevoegde waarde wordt geacht dan ook
agentschap moet worden (dan wel dat het stelsel van baten en lasten ook
beschikbaar zal worden gesteld voor diensten die geen agentschap zijn)
zal worden betrokken in de zojuist genoemde rijksbrede evaluatie van
agentschappen.
Marktwerking en resultaatgericht management
Posten die nog niet in de ontwerpbegrotingswetten (kunnen) worden
opgenomen, maar terwille van een
volledig beeld wel reeds in de
totaalcijfers van de rijksbegroting
zijn begrepen. Het betreffen veelal
posten waarvan de verdeling over
de begrotingen nog niet wordt of
kan worden aangegeven. Voorbeelden van aanvullende posten zijn de
loon- en prijsbijstelling.
Het aantal actieven geeft de
werkgelegenheid (uitgedrukt in
arbeidsjaren) weer, verminderd
met het uitkeringsvolume van de
Ziektewet (uitgedrukt in arbeidsjaren).
Een agentschap is een onderdeel
van een ministerie waarvoor een
afgezonderd en afwijkend beheer
wordt gevoerd, met als doel een
doelmatiger beheer te realiseren.
Agentschappen hebben een eigen
begroting en staan los van de
begrotingsadministratie van het
moederministerie. Niet de uitgaven
en ontvangsten van het agentschap
zelf, maar de uitgaven aan en de
ontvangsten van het agentschap op
de begroting van het ministerie
waaronder het agentschap
ressorteert, worden betrokken i n
het beleidsrelevante financieringstekort.
Fonds waarin middelen worden
gespaard voor toekomstige
AOW-uitgaven. Vanaf 1997 vinden
stortingen i n dit fonds plaats.
Operatie waarbij de netto contante
waarde van de nog lopende
SU bsidieverplichtingen van het Rij k
aan de woningbouwcorporaties is
weggestreept tegen de nog bij de
woningbouwcorporaties uitstaande
rijksleningen die ineens werden
afgelost.
Gelijktijdige toename van
bezittingen én schulden, resulterend in een groter balanstotaal.
In een baten-lastenstelsel worden
uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het
genot respectievelijk het gebruik
ervan plaatsvindt.
Keuze van één of meer budgettaire
doelvariabelen, waarbij een
referentiewaarde voor deze
doelvariabele(n) wordt vastgesteld.
Verhogingen van collectieve
uitgaven enlof verlagingen van
ontvangsten ten opzichte van de
begroting enlof de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze
term wordt meestal beperkt tot
beleidsmatige mutaties in de nettouitgaven. Een beleidsmatige
verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans
aangeduid met de term lastenverlichting.
Onderzoek waarbij op basis van
analyse van op systematische wijze
verzamelde gegevens een uitspraak
kan worden gedaan over het te
voeren of gevoerde beleid.
Feitelijk financieringstekort
gecorrigeerd voor debudgetteringen, vervroegde aflossing
woningwetleningen en het saldo
balansverkorting VROM, agio en
disagio, aan- en verkoop van
staatsbezit, kasverschuivingen,
versnelde belastinginning,
studieleningen, de mutatie in het
FES-saldo (in zoverre dit saldo
positief is), de mutatie in het
AOW-spaarfonds en de mutatie in
het saldo van de derdenrekening.
Budgettair nadeel dat optreedt
doordat een (voorgenomen)
ombuiging minder besparingen
oplevert dan aanvankelijk werd
geraamd. Dit kan bijvoorbeeld het
gevolg zijn van uitstel van de
invoering van de ombuigingsmaatregel.
De som van de beloningen van de
productiefactoren i n het Nederlandse productieproces, plus het
saldo van de indirecte belastingen
en kostprijsverlagende subsidies.
Regels voor het omgaan met
mutaties in de netto-uitgaven,
gericht op het handhaven van een
eerder vastgelegd uitgavenkader.
Cluster van uitgaven die voor de
regels budgetdiscipline op
identieke wijze behandeld worden.
Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: de rijksbegroting in enge
zin, de sociale zekerheid en de
zorgsector.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Budgetteringsafspraken maken
deel uit van de regels budgetdiscipline. Ze hebben betrekking op
die delen van de begroting waar,
bij voorkomende mutaties in de
begrotingsvoorbereiding en
-uitvoering, per definitie alleen
beleidsmatige mutaties worden
onderkend. Derhalve wordt daar
geen onderscheid gemaakt tussen
tegenvallers, beleidsintensiveringen, meevallers, efficiencywinsten en ombuigingen.
Collectieve sector
Het totaal van de subsectoren Rijk,
overige publiekrechtelijke lichamen
(OPL) en sociale fondsen. Wanneer
gesproken wordt over het
uitgavenkader, dan wordt met de
collectieve sector bedoeld het
totaal van de SU bsectoren
rijksbegroting in enge zin, sociale
zekerheid en de zorgsector.
De collectieve-uitgavenquote (CUQ)
is gelijk aan de collectieve uitgaven
in procenten van het Bruto
Binnenlands Product. Meegenomen worden het totaal van de
relevante uitgaven van het Rijk
(incl. debudgetteringen en de
uitgaven van agentschappen), de
overige publiekrechtelijke lichamen
(OPL) en de sociale fondsen.
Onderlinge betalingen worden
geconsolideerd.
ensatle over de jaren
heen
De mogelijkheid om onder
bepaalde voorwaarden af te wijken
van het algemene uitgangspunt dat
de fasering van compensatiemaatregelen in de tijd parallel moet
lopen aan de omvang van de
problematiek.
Consolidatie
De post Consolidatie wordt
gebruikt voor het corrigeren van de
rijksbegroting voor dubbeltellingen
als gevolg van het «bruto-boeken))
van bijdragen. Het bruto-boeken
houdt in dat zowel het departement
dat de feitelijke betaling verricht,
als het departement dat bijdraagt,
de uitgaven in de begroting
opneemt. Het ontvangende
departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de
ontvangstenkant van de begroting.
Dit geldt ook voor bijdragen van
een departement aan een
agentschap. Hierdoor wordt het
rekenkundige niveau van de totale
rijksuitgaven en rijksontvangsten
hoger dan het feitelijke niveau.
Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd.
Contraa=tloon(stijging)
(Stijging van) het looninkomen per
werknemer als direct gevolg van de
afgesloten Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private
sector en van de afspraken met
overheidspersoneel in de collectieve sector.
Een debudgettering treedt op
indien een derde de financiering
van een (investerings- of
kredietverlenings-) activiteit van de
overheid overneemt, terwijl de
overheid op de een of andere
manier de financiering garandeert.
De betreffende uitgave staat
daarmee niet op de rijksbegroting,
maar is wel in hoge mate vergelijkbaar met een «normale» overheidsuitgave.
Decentralisatie
Het overdragen van meer
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden naar andere
overheden. Concreet kan dit leiden
tot overheveling van taken (en de
daartoe benodigde middelen) van
de centrale overheid naar andere
overheden.
Defllator BBP
Prijsontwikkeling van het Bruto
Binnenlands Product. Maatstaf
voor de algemene nominale
ontwikkeling.
Rekening-courantverhouding die
het Rijk heeft met derden en
rekeningen waarop uitgaven en
ontvangsten staan die conform de
Comptabiliteitswet niet via de
begroting lopen, omdat zij met
derden of met andere onderdelen
van het Rijk kunnen worden
verrekend. De mutatie in het saldo
van de derdenrekening is niet
relevant voor het beleidsrelevante
financieringstekort.
Deregulering
Het afschaffen, vereenvoudigen of
stroomlijnen van regelingen en
wetten die de overheid oplegt aan
bedrijven, instellingen en burgers.
Doel hiervan is bevordering van
dynamiek en aanpassingsvermogen van de economie en het
vermijden van onnodige bureaucratie en onnodig hoge kosten ten
gevolge van ondoelmatige of
inefficiënte regelgeving.
Het gelijktijdig verhogen of
verlagen van uitgaven en nietbelastingontvangsten, die vaak
rechtstreeks met elkaar samenhangen. Desalderingen hebben per
saldo dus geen invloed op het
financieringstekort.
Economische classificatie
Methode om uitgaven en ontvangsten in te delen naar macroeconomische categorieën. De
Benelux Economische Classificatie,
die gebaseerd is op het stelsel van
Economische Rekeningen van de
EU, is voorgeschreven voor
toepassing in de rijksbegroting.
Overzichten naar macroeconomische categorieën worden
opgesteld met behulp van deze
economische codering. Deze
overzichten zijn inpasbaar in het
systeem van de Nationale
Rekeningen.
Economische en
Unie (EMU)
Tot stand te brengen unie tussen
EU-lidstaten, neergelegd in het
Verdrag van Maastricht, waarbij in
de derde fase de wisselkoersen
onherroepelijk vastgelegd zijn (met
uiteindelijk één munt) en volledig
vrij kapitaalverkeer. In de EMU
bepaalt de op te richten Europese
Centrale Bank het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt
uitgevoerd door het Europees
Stelsel van Centrale Banken.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
Tevens zal coördinatie van het
budgettaire beleid plaatsvinden.
Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is
toegestaan binnen een begroting
tot maximaal 1% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal gelden
tussen opeenvolgende jaren te
schuiven. Op deze wijze kan het
ondoelmatig besteden van
begrotingsgelden worden beperkt.
Het totaal van de uitstaande
geldelijke leningen ten laste van de
gehele collectieve sector. Dit is de
optelsom van de uitstaande
leningen ten laste van het Rijk, de
overige publiekrechtelijke lichamen
en de sociale fondsen, minus de
onderlinge schuldverhoudingen
van deze drie subsectoren. De
EMU-schuld is een brutoschuldbegrip.
Het EMU-criterium voor het tekort
heeft betrekking op het
vorderingentekort van de gehele
collectieve sector op transactiebasis. Het vorderingentekort geeft
de mutatie in het saldo van de
financiële activa en passiva van de
collectieve sector weer. Omdat het
EMU-tekort betrekking heeft op de
collectieve sector is niet alleen het
vorderingentekort van het Rijk van
belang, maar ook de vorderingentekorten van de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en de
sociale fondsen. Weergave op
transactiebasis wil zeggen dat de
economische handeling die leidt tot
de uitgave of ontvangst (transactie)
als meetmoment wordt genomen.
Bij de bepaling van de meerjarenramingen wordt gebruik gemaakt van
extrapolaties. Daarbij wordt,
rekening houdend met de
macro-economische middellangetermijnprojectie, uitgegaan van
bestaande wettelijke regelingen,
concrete afspraken op kabinets- of
ministerieel niveau (inclusief
meerjarige ombuigingstaakstellingen), aangegane verplichtin-
gen en kwantificeerbare exogene
factoren. Voorzover deze elementen niet van toepassing zijn worden
de meerjarenramingen - behoudens de veronderstelde loon- en
prijsontwikkeling - gelijk gehouden
aan de nieuwe begroting, dan wel
aan het laatste jaar van de
meerjarenramingen waarin al deze
elementen wel van toepassing zijn.
inanciëlie aternieu
Wijziging van het financieringssysteem van een voorziening of
van een regeling teneinde te
komen tot een doelmatiger en een
doeltreffender beleid.
De som van het feitelijke
financieringstekort en de aflossingen op de bestaande staatsschuld.
Het saldo van de relevante
uitgaven en ontvangsten, minus de
mutatie in het saldo van de
derdenrekening.
Het Fonds Economische Structuurversterking behelst dat bepaalde
aardgasbaten, Common-Areabaten,
ontvangsten uit de verkoop van
staatsdeelnemingen en eventueel
ontvangsten uit het vervreemden
van vermogensbestanddelen
worden gereserveerd voor
investeringsprojecten van nationaal
belang die de economische
structuur versterken. Het betreft
een verdeelfonds: vanuit het fonds
worden bijdragen toegekend aan
andere begrotingen van het Rijk.
Methode o m de uitgaven en
ontvangsten in de begrotingen in te
delen naar onderwerpen van
staatszorg. De Benelux Functionele
Classificatie, die gebaseerd is op de
«Classifications of the Functions of
Government)) (COFOG) van de VN,
is voorgeschreven voor toepassing
in de rijksbegroting. Overzichten
naar functie worden opgesteld met
behulp van een codering in de
artikelsgewijze toelichting van de
begroting.
G
ri
Uitgavenbegrip waarin de nettorijksuitgaven gecorrigeerd zijn voor
onder meer de uitgaven voor
Ontwikkelingssamenwerking, de
afdrachten aan de EU, de renteuitgaven en het Gemeentefondsl
Provinciefonds. De ontwikkeling
van het Gemeentefondsl
Provinciefonds wordt gekoppeld
aan de nominale ontwikkeling van
de gecorrigeerde nettorijksuitgaven.
Een administratie waarin de
aangegane verplichtingen worden
geregistreerd, tezamen met de
hieruit voortvloeiende betalingen in
het jaar van aangaan en eventuele
volgende jaren. Gedane betalingen
worden geregistreerd in relatie tot
de aangegane verplichtingen, zodat
de nog openstaande
verplichtingenbedragen kunnen
worden vastgesteld.
Fonds waaruit jaarlijks (algemene)
uitkeringen worden gedaan aan de
gemeenten, ter dekking van een
deel van hun uitgaven.
Als zich budgettaire verslechteringen in de netto-uitgaven voordoen,
is volgens de regels budgetdiscipline in principe compensatie
vereist. In beginsel is deze
compensatie specifiek (zie:
specifieke compensatie). Vindt
geen specifieke compensatie
plaats, dan is generale compensatie vereist. Tot generale compensatie kan alleen door de ministerraad
worden besloten.
Als gevolg van een nieuwe
prioriteitenafweging het beleid op
een bepaald terrein intensiveren,
terwijl op een ander terrein beleid
wordt ingeperkt (((nieuwvoor
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
oud))).Per saldo leiden herschikkingen niet tot meer uitgaven.
homogasne groep Internationale
Samenwerl<ing (hg[$)
De middelen voor het buitenlandse
beleid worden verantwoord op
verschillende begrotingen. Om de
samenhang van het buitenlands
beleid te versterken, zijn de
financiële middelen hiertoe
gebundeld onder de homogene
groep Internationale Samenwerking. Op die manier wordt de
omvang van de beschikbare
middelen duidelijk gemaakt en kan
een integrale afweging plaatsvinden omtrent de inzet van deze
middelen.
orizontaBe ontwàl<l<eling
Ontwikkeling van de uitgaven en
ontvangsten van jaar op jaar. De
horizontale toelichting in de
Miljoenennota (bijlage 4) geeft een
toelichting op die ontwikkeling van
de netto-uitgaven, die op dat
moment in de meerjarencijfers ligt
besloten.
Va-ratio
De verhouding tussen het aantal
inactieven en het aantal actieven.
De ila-ratio vormt de leidraad bij de
besluitvorming over de aanpassing
van de hoogte van het minimumloon en de sociale uitkeringen.
IgJBdij~p
Het uitgavenkader waaraan bij de
begrotingsvoorbereiding en
-uitvoering de uitgavenvoornemens en -ontwikkeling
worden getoetst. Er zijn ijklijnen
voor de sectoren rijksbegroting in
enge zin, sociale zekerheid en zorg.
Inactieven, niet-actieven
Het aantal inactieven of nietactieven is gelijk aan het totaal
aantal uitkeringsjaren in de sociale
zekerheid voor zover geregeld in de
socialezekerheidswetgeving. Een
uitsplitsing kan gemaakt worden
tussen inkomensvervanging in
verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en
ouderdom.
Incidentele loonstijging
Het verschil tussen de feitelijke
toename van het looninkomen per
werknemer en de toename van de
contractlonen. Dit verschil wordt
veroorzaakt door bijvoorbeeld
promoties, periodieken, overwerk
en in- en uitstroom.
Infrastructuwrfonds
Een begrotingsfonds, waarin de
middelen die voorheen op de
begrotingen van Verkeer en
Waterstaat, het Rijkswegenfonds
en het Mobiliteitsfonds beschikbaar
waren voor de uitgaven aan weg-,
water- en railinfrastructuur, zijn
samengevoegd. Tevens worden uit
dit fonds uitgaven in het kader van
de Investeringsimpuls 1994-1 998
gedaan; de middelen hiervoor zijn
afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).
interdepartementalle beleidsonderzoeken
De evaluatie van beleidsterreinen
en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de
regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure
voorziet onder meer in de
totstandkoming van openbare
rapportages.
Interne markt
Fase in het Europese integratieproces waarvan het wezenlijk
kenmerk is een geheel vrij verkeer
van goederen, personen, diensten
en kapitaal in de EU-lidstaten.
Kasbasis
Weergaven van uitgaven en
inkomsten, waarbij de feitelijke
kasontvangst of -uitgaven als
meetmoment wordt genomen. De
feitelijke kasontvangst en de
bijbehorende transactie kunnen in
verschillende jaren vallen.
Kengetal
Een kengetal is een getal dat inzicht
geeft in de situatie enlof de
ontwikkeling van een beleids- of
productieproces.
asteaiiverl'ichtingrespecc.ltievelijk -verzwaring
Een verlaging (resp. verhoging) van
socialeverzekeringspremies enlof
tarieven van belastingen en
niet-belastingontvangsten met een
micro-lastenkarakter, dan wel een
verruiming (resp. beperking) van
fiscale aftrekmogelijkheden.
Loonbijstelling
Aanvullende post waarop gelden
worden gereserveerd om de extra
uitgaven van ministeries ten
gevolge van loonstijgingen te
financieren.
Macromutaties
Mutaties als gevolg van
(geraamde) wijzigingen in het
economische beeld.
Meerjarenramingen
Ramingen van de uitgaven,
niet-belastingontvangsten premieen belastingontvangsten voor de
vier jaren volgend op het begrotingsjaar. In deze Miljoenennota
beslaan de meerjarenramingen de
periode 1999-2002. Bij de ramingen
wordt gebruik gemaakt van
extrapolaties.
Microlastenontwikkeling (MLO)
Een verandering in de microlastenontwikkeling is het saldobedrag waarmee de belastingopbrengst verandert als gevolg van
belastingmaatregelen dan wel als
gevolg van aanwijsbare veranderingen in de systematiek van de
premieheffing, alsmede de
mutaties in de premieontvangsten
anders dan uit hoofde van
(macro-economische) grondslagmutaties.
Modale werknemer en rnodaat
inkomen
Het modale inkomen is het
inkomen dat statistisch het meeste
voorkomt. Het wordt benaderd
door het brutoloon van een
werknemer die nog net niet de
(procentuele) maximumpremie
voor het verplichte ziekenfonds
betaalt. De modale werknemer uit
de gebruikelijke koopkrachtoverzichten is alleenverdiener, is
getrouwd met een niet buitenshuis
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
werkende partner en heeft twee
kinderen i n de leeftijd van zes tot
twaalf jaar.
Tussentijds overzicht van de
lopende begrotingsuitvoering,
waarin wordt aangegeven welke
wijzigingen optreden ten opzichte
van de Vermoedelijke Uitkomsten.
De Najaarsnota moet uiterlijk op 1
december van het lopende
begrotingsjaar bij de StatenGeneraal worden ingediend.
De voor het uitgavenkader
relevante (bruto) uitgaven
verminderd met de voor het
uitgavenkader relevante ontvangsten. Bij de ontvangsten gaat het
voor het overgrote deel om voor
het uitgavenkader relevante
niet-belastingontvangsten van het
Rijk en eigen betalingen in de
zorgsector.
Relevante uitgaven en nietbelastingontvangsten van de
rijksbegroting exclusief de uitgaven
en niet-belastingontvangsten van
de rijksbegroting die tot de sociale
zekerheid dan wel tot de zorgsector
worden gerekend. Tevens worden
de relevante uitgaven gecorrigeerd
voor enkele incidentele posten.
De budgetdisciplinesector sociale
zekerheid omvat de sociale
zekerheid op de rijksbegroting
alsmede de uitgaven van de sociale
fondsen. Voor de sociale fondsen is
het totaal van uitkeringen en
administratiekosten relevant. Het
bovenwettelijk gedeelte blijft buiten
beschouwing.
De uitgaven die tot het Budgettair
Kader Zorg (BKZ) worden
gerekend. Het BKZ omvat de via de
AWBZ, ZFW en particuliere
verzekeraars (voorzover betrekking
hebbend op de particulier
verzekerde voorzieningen die ook
in het ZFW-verzekerde pakket zijn
opgenomen) gefinancierde nettouitgaven alsmede de via de
rijksbegroting gefinancierde nettouitgaven die tot de zorgsector
worden gerekend. Bij het collectief
gefinancierde deel van het B I C
worden de via de particuliere
verzekeraars gefinancierde
uitgaven niet meegenomen, met
uitzondering van de via de
omslagbijdrage WTZ gefinancierde
uitgaven.
Alle begrotingsontvangsten van het
Rijk die niet tot de belastingen
worden gerekend. Het betreft een
zeer heterogene groep. Het gaat
daarbij vooral om ontvangsten die
samenhangen met verleende
overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige
ontvangsten die als collectieve
lasten worden aangemerkt, de
aardgasbaten voorzover nietbelastingontvangsten en incidentele ontvangsten uit de verkoop
van staatsvermogen.
Mie
ont
Uitgaven en ontvangsten die niet
relevant zijn voor het feitelijk
financieringstekort. Het gaat bij de
niet-relevante uitgaven o m de
aflossing op staatsschuld, de
aankoop van een portefeuille
staatsschuld en de ontmuntingen.
De niet-relevante ontvangsten
betreffen de opneming van
staatsschuld, de verkoop van een
portefeuille staatsschuld en de
aanmuntingen.
Mutaties als gevolg van wijzigingen
in de lonen en prijzen.
in de regeling vastgestelde
voorwaarden. Anders dan door het
aanpassen van deze voorwaarden,
kan de overheid het beroep op een
open-einderegeling niet beheersen.
Provincies, gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en het bijzonder
onderwijs.
Aanvullende post waarop gelden
worden gereserveerd o m de extra
uitgaven van de ministeries ten
gevolge van prijsstijgingen te
financieren.
riwatiiseren
Het extern verzelfstandigen van
overheidsactiviteiten naar een
marktconform opererende
onderneming. De geprivatiseerde
instelling ontleent haar positie aan
de werking van concurrentie op de
markt.
Fonds waaruit jaarlijks (algemene)
uitkeringen worden gedaan aan de
provincies, ter dekking van een
deel van hun uitgaven.
Kaders (plafondwaarden) voor de
netto-uitgaven in de collectieve
sector. Binnen de collectieve sector
worden drie sectoren onderscheiden: de rijksbegroting in enge zin,
de sociale zekerheid en de
zorgsector. De uitgavenkaders zijn
uitgedrukt in reële termen. Dat
betekent dat de in guldens
gemeten uitgavenkaders, wanneer
de algemene nominale ontwikkeling zich anders ontwikkelt dan bij
het Regeerakkoord werd voorzien,
daarvoor worden aangepast.
Beleidsmatige verlaging van de
netto-uitgaven ten opzichte van een
eerder vastgelegd ijkpunt.
Alle uitgaven en ontvangsten van
het Rijk, minus de niet relevante.
Regeling op grond waarvan derden
buiten de overheid recht hebben op
een geldelijke bijdrage van de
overheid of van de sociale fondsen.
Deze derden moeten voldoen aan
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
e (korte en lange)
De korte rente is gelijk aan de
drie-maands interbancaire rente.
De lange rente is gelijk aan het
rendement op langlopende
staatsleningen.
eserveringsfaditeit voor
investeringen
Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het voor
investeringen in kapitaalgoederen
is toegestaan een verlaging in het
eerstvolgende begrotingsjaar (enlof
van nabije meerjarencijfers) te
combineren met een in totaliteit
even grote verhoging van de
budgetten in verderaf gelegen
jaren; er treedt dus compensatie
over de jaren heen op.
ijdragemi aam sociale
fondsen
Bijdragen van het Rijk aan de
socialeverzekeringsfondsen. Het
betreft hier niet de betaling van de
door het Rijk verschuldigde
premies, maar de daarvan los
staande bijdragen die naast de
premies dienen ter financiering van
de socialeverzekeringsuitgaven.
De relevante rijksuitgaven incl.
debudgetteringen en incl. uitgaven
van agentschappen, als percentage
van het Bruto Binnenlands Product.
Organen die belast zijn met de
uitvoering van de socialeverzekeringswetten. Zij betalen de
uitkeringen en voorzieningen die
krachtens deze wetten worden
verstrekt. De financiering vindt
voor het overgrote deel plaats via
sociale premies en rijksbijdragen.
Specifieke compensatie
Als zich (per saldo) budgettaire
verslechteringen in de uitgaven
enlof ontvangsten voordoen, is
volgens de regels budgetdiscipline
in principe compensatie vereist. In
beginsel is deze compensatie
specifiek. Dit betekent dat de
compensatie (ombuiging) moet
plaatsvinden op de begroting waar
zich de verslechtering voordoet.
Specifieke uütl<eringen
Uitkeringen van het Rijk aan
gemeenten en provincies en
uitkeringen van het Rijk rechtstreeks aan derden, waaraan ook
andere publiekrechtelijke lichamen
bijdragen. De bestedingsrichting
van deze uitkeringen is vooraf
aangegeven.
Staatsschuld
bruto: het totaal van de uitstaande
geldelijke leningen (vaste en
vlottende schuld) ten laste van de
Staat.
netto: bruto staatsschuld, minus de
op korte termijn opeisbare
vorderingen van de Staat.
vlottend: leningen met een
oorspronkelijke looptijd van twee
jaar of minder.
vast: leningen met een oorspronkelijke looptijd van langer dan twee
jaar.
Trendmatig begrotingsbeleid
Bij een trendmatig begrotingsbeleid wordt, op basis van
doelstellingen of randvoorwaarden
voor het tekort en de lasten, een
uitgavenkader vastgesteld. Daar
wordt tijdens de kabinetsperiode
op gekoerst. Mutaties, die tijdens
die periode in de belasting- en
premieontvangsten optreden,
komen tot uitdrukking in een
mutatie van het tekort en van de
lastenontwikkeling.
Uitgavenkader
Het uitgavenkader van een
budgetdisciplinesector geeft weer
hoe hoog de totale (netto-)uitgaven
van die sector mogen zijn. Bij het
Regeerakkoord zijn de kaders in
reële termen vastgelegd. Bij de
begrotingsvoorbereiding wordt het
reële kader aangepast voor de
prijsontwikkeling van het BBP.
Uitgavenprioriteiten
Beleidsmatige verhoging van
uitgaven (intensiveringen).
Vermoedelijke Uitkomsten
Ten tijde van de Miljoenennota
voorziene uitkomsten van de
begrotingsuitvoering van het
lopende jaar.
Mutaties van uitgaven en ontvangsten tussen de huidige meerjarencijfers en de overeenkomstige
meerjarencijfers zoals die eerder
luidden. De verticale toelichting in
de Miljoenennota (bijlage 5) licht
een dergelijke vergelijking van
twee momentopnamen voor de
relevante uitgaven en nietbelastingontvangsten, toe. Aldus
worden mee- en tegenvallers,
ombuigingen en tussentijdse
beleidsintensiveringen geïnventariseerd.
Verzelfstandiging
Externe verzelfstandiging: taken
worden bij of krachtens wet aan
een verzelfstandigde eenheid
buiten de rijksoverheid opgedragen. De ministeriële verantwoordelijkheid neemt af.
Interne verzelfstandiging: delegatie
van taken en bevoegdheden binnen
de rijksoverheid. De ministeriële
verantwoordelijkheid blijft intact.
Volumemutaties
Niet-nominale mutaties, bijvoorbeeld als gevolg van een groter
aantal studenten dat recht heeft op
studiefinanciering, meer personen
die huursubsidie ontvangen, een
uitbreiding van de investeringen
etc.
Voorjaarsnota
Tussentijds overzicht van de
lopende begrotingsuitvoering,
waarin wordt aangegeven welke
wijzigingen ten opzichte van de
ontwerpbegroting noodzakelijk
worden geacht. Deze nota moet
uiterlijk op 1 juni bij de StatenGeneraal worden ingediend.
Voorlopige Rekening
Nota over de voorlopige realisatie
van de begroting van het voorgaande jaar. Deze nota moet
uiterlijk op 1 maart bij de StatenGeneraal worden ingediend.
Vorderingensaldo
Het vorderingensaldo geeft de
mutatie in het saldo van financiële
activa en passiva van het Rijk weer
(de mutatie van de netto staatsschuld). Een aantal posten heeft
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
geen invloed o p de netto financiële
positie van het Rijk, doch wel op de
bruto financiële positie. Deze
posten vormen het verschil tussen
het financieringstekort en het
vorderingentekort. Daarbij gaat het
vooral o m uitgaven en ontvangsten
in het kader van kredietverlening
en de aan- en verkoop van
staatsdeelnemingen.
gemiddeld: het verschil tussen de
bruto loonkosten en het nettoinkomen van een werknemer als
percentage van de loonkosten.
marginaal: het deel van een
(geringe) loonstijging dat afgedragen dient te worden aan belastingen en premies als percentage van
de loonstijging.
A
Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid. Deze wet regelt de
koppeling van het minimumloon en
de sociale uitkeringen aan de
(contract) loonontwikkeling van de
mensen die werken in het
bedrijfsleven, bij de overheid en bij
dienstverlenende instellingen. Van
deze koppeling kan in bepaalde
situaties worden afgeweken.
Publiekrechtelijke organen waaraan
de uitoefening van een publiekrechtelijke taak wordt opgedragen
zonder dat er (volledige) ondergeschiktheid aan de minister is,
alsmede privaatrechtelijk vormgegeven organen die met openbaar
gezag zijn bekleed.
Lijst van gebruikte termen en hun betekenis
-
Vergaderjaar 1997-1 998
Aangeboden 16 september 1997
Bijlagen bij de Miljoenennota 1998
Budgettaire kerasgegevewc; in miljoenen of in % BBP
Rekening 1996
Netto-uitgaven van de collectieve sector
Netto-uitgaven rijksbegroting in enge zin
Netto-uitgaven sociale zekerheid
Netto-uitgaven zorgsector
(Netto-uitgaven Budgettair Kader Zorg)
Financieringstekort Rijk
Relevante uitgaven
Relevante niet-belastingontvangsten
Belastingontvangsten
Mutatie derdenrekening
Feitelijk financieringstekort
Idem in % BBP
Beleidsrelevant financieringstekort
Idem in % BBP
Overige tekorten van de collectieve sector
Vorderingentekort Rijk
Vorderingentekort Sociale Fondsen
Vorderingentekort OPL
Schuld en schuldquoten
Staatsschuld
Staatsschuldquote
Micro-lastenontwiltlteling (mld gld)
W.V.belastingen
W.V.premies
W.V. OPL
Bijlage 1
Vermoedelijke
uitkomsten 1997
Ontwerpbegroting 1998
Begrotingen
I
Huis der Koningin
II
Hoge Colleges van Staat en Kabinet der
Koningin
III
Algemene Zaken
IV
Kabinet v o o r Nederlands-Antilliaanse e n
Arubaanse Zaken
v
Buitenlandse Zaken
VI
Justitie
Vl l
Binnenlandse Zaken
VIII
Onderwijs, Cultuur e n Wetenschappen
IXA
Nationale Schuld
IXB
Financiën
X
Defensie
X1A
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieu beheer
XIB
Rijksgebouwendienst
XII
Verkeer e n Waterstaat
XIII
Economische Zaken
XIV
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
xv
Sociale Zaken e n Werkgelegenheid
XVI
Volksgezondheid, Welzijn e n Sport
HGIS
Internationale Samenwerking
AP
Aanvullende posten
GF
Gemeentefonds
PF
Provinciefonds
ISF
Infrastructuurfonds
FES
Fonds Economische Structuurversterking
EU
Belastingafdrachten aan de Europese Unie
CON
Consolidatie
1
SUbtotaal
2
Niet-relevante uitgaven
3
Relevante uitgaven excl. agentschappen
4
Geconsolideerde uitgaven agentschappen2
5
Relevante uitgaven incl. agentschappen
1996
1997
1998
Rekening
Vermoedelijke uitkomsten
Ontwerpbegroting
201 354,5
209 842,3
21 9 332,8
209,6
450,6
473,8
201 564,l
21 O 292,9
21 9 806,6
' In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord.
*
De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld.
Bij de begroting Nationale Schuld zijn daarnaast de zogenoemde niet-relevante uitgaven (aflossing staatsschuld) meegenomen.
In bijlage 2.3 wordt deze regel nader gespecificeerd.
Bijlage 2
1999
2000
2001
2002
Begrotingen
Meerjarenramingen
Iv
v
VI
VI I
v111
IXA
IXB
X
X IA
XIB
XII
XIII
XIV
xv
XVI
HGIS
AP
GF
PF
ISF
FES
EU
CON
Bijlage 2
2.2 Niet-belastingontvangsten begrotingen'
Begrotingen
II
Hoge Colleges van Staat en Kabinet der
Koningin
III
Algemene Zaken
IV
Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse Zaken
v
Buitenlandse Zaken
VI
Justitie
VI I
Binnenlandse Zaken
VIII
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
IXA
Nationale Schuld
IXB
Financiën
X
Defensie
XIA
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer
XIB
Rijksgebouwendienst
Xll
Verkeer en Waterstaat
XIII
Economische Zaken
XIV
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
xv
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
XVI
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
HGIS
Internationale Samenwerking
AP
Aanvullende posten
ISF
Infrastructuurfonds
FES
Fonds Economische Structuurversterking
AOW
AOW-spaarfonds i.o.
CON
Consolidatie
1996
1997
1998
Rekening
Vermoedelijke uitkomsten
Ontwerpbegroting
1
Subtotaal
61 332,8
47 772,6
79 092,8
2
Niet-relevante niet-belastingontvangsten
33 197,O
20 077,6
56 365,2
3
Relevante niet-belastingontvangsten
excl. agentschappen
4
Geconsolideerde ontvangsten agentschappen2
5
Relevanre niet-belastingontvangsten
incl. agentschappen
329,l
' In deze tabei zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden
*
verantwoord.
De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld. Bij de begrotingen Nationale Schuld en
Financiën zijn daarnaast de zogenoemde niet-relevante niet-belastingontvangsten (opneming staatsschuld resp. aanmuntingen) meegenomen.
Deze regel wordt in bijlage 2.3 nader gespecificeerd.
Bijlage 2
Agentschapsbegrotingen 1998
Naam Agentschap
Moederdepartement
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Dienst Justitiële Inrichtingen
Centraal Justitieel Incassobureau
Korps Landelijke Politiediensten
Informatievoorziening Overheidspersoneel
Centrale Archief Selectiedienst
Gemeentelijke Basisadministratie
Centrale Financiële Instelling
Justitie
Justitie
Justitie
Justitie
Binnenlandse Zaken
Binnenlandse Zaken
Binnenlandse Zaken
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen
Defensie
Defensie
Rijksarchiefdienst
Defensie Telematica Organisatie
Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut
Rijksdienst voor Radiocommunicatie
Senter
Plantenziektenkundige Dienst
Bureau Heffingen
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Ingesteld per
Lasten
Geconsolideerde
Uitgaven
Baten
Geconsolideerde
Ontvangsten
Verkeer en Waterstaat
Verkeer en Waterstaat
Economische Zaken
Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij
Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij
Volksgezondheid, Welzijn
en Sport
Totalen
3 498,2
Bijlage 2
473,8
3 488,8
465,O
2.4. I . Actuele raming netto uitgaven vallend onder de ijltlijn
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Relevante uitgaven
Relevante NBO's
Binnenlands gas en heffingen
Sociale zekerheid Rbg
Onderlinge betalingen sociale zekerheid
Zorg Rbg
Onderlinge betalingen zorg
Correcties
VAW/Balansverkorting
Debudgetteringen
Studieleningen
Mutatie FES-saldo
Aan- en verkoop staatsbezit
Agio en disagio
Winst DNB
Kasschuiven
Saldo heffincjs- en invorderingsrente
Totaal uitgaven
Totaal
BBP-deflator
Reële ijkiijn
148886
156100
162429
153174
156495
162310
1995lRA cumulatief
2.4.3. Toetsing actuele netto uitgaven aan de ijklijn
i n lopende prijzen
Bijlage 2
171256
177895
184469
190514
Deze bijlage bevat een toelichting o p de o p b o u w van de actuele nettouitgaven onder de ijklijn Rijksbegroting i n enge zin (tabel 2.4.1), de ijklijn
zelf (tabel 2.4.2) en de confrontatie van de uitgaven m e t de ijklijn (tabel
2.4.3).
Tabel 2.4.1 geeft de o p b o u w weer van de totale uitgaven onder d e ijklijn
rijksbegroting i n enge zin. De opbouw van de relevante uitgaven en
niet-belastingontvangsten over d e diverse begrotingen blijkt uit de
tabellen 2.1 en 2.2 van deze bijlage. Diverse correcties tussen de nettouitgaven en de uitgaven relevant voor de ijklijn rijksbegroting in enge zin
staan weergegeven i n de regels 3 t o t en m e t 8. Deze correcties dienen er
enerzijds toe o m dubbeltellingen te voorkomen (de uitgaven Sociale
zekerheid en zorg o p de rijksbegroting en de onderlinge betalingen),
anderzijds o m te corrigeren voor incidentele factoren die het zicht o p de
structurele ontwikkeling vertekenen en daarmee een stabiel begrotingsbeleid bemoeilijken.
Tabel 2.4.2 geeft de o p b o u w van de ijklijn weer. De ijklijn komt overeen
m e t de uitgavenramingen i n de Miljoenennota 1995. De ijklijn vanaf 1999
is een puur technische extrapolatie en is daarom afzonderlijk gemarkeerd.
Aangezien de ijklijn de weerslag is van d e uitgavenvoornemens uit een
Regeerakkoord, is de vaststelling van de ijklijn voor d e jaren na 1998 een
aangelegenheid van een volgend kabinet.
In tabel 2.4.3 is weergegeven hoe de actuele uitgaven zich verhouden tot
de ijklijn i n lopende prijzen. De reële ijklijn is de weerslag van het
Regeerakkoord; gedurende de kabinetsperiode kan het uitgavenplafond
echter o m diverse redenen bijgesteld worden. In de eerste plaats betreft
dat een bijstelling u i t hoofde van de algemene loon- en prijsontwikkeling
(de BBP-deflator). I n de tweede plaats kan het voorkomen dat het vanuit
beheersbaarheid gewenst is bepaalde uitgavencategorieën onder een
andere ijklijn te brengen (overboekingen). In de derde plaats kan de ijklijn
aangepast worden voor puur statistische factoren. Sinds de Miljoenennota 1997 is de ijklijn aangepast voor een financieringsverschuiving naar
de lagere overheden i n verband m e t de uitvoeringskosten van de
algemene bijstand, vanwege de verhoging van d e uitkeringen uit het
Gemeente- en Provinciefonds ten behoeve van lokale lastenverlichting en
vanwege de afschaffing van de perceptiekostenvergoeding van de sociale
fondsen aan de belastingdienst.
Bijlage 2
2.5.1. Actuele raming netto-uitgaven vallend onder de ijklijn
1996
1997
1998
77 169
78 759
77 781
22 081
O
- 218
21 863
22 328
- 68
- 31
22 230
25 185
- 102
- 376
24 707
99 032
100 989
102 488
1996
1997
1998
74 695
74 706
74 191
Subtotaal begroting SZW
Aanvullende posten
Ontvangsten SZW
Subtotaal rijksbegroting
23 158
- 864
-1
22 293
23 786
- 735
-1
23 050
23 671
- 471
-1
23 199
Totaal fondsen + rijksbegroting
BBP-deflator MEV 1995
Reële ijklijn
96 988
1,037
93 496
97 756
A.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Uitgaven sociale fondsen
AOW
AWW
AAW
WAO
ZW
Wgf
AWF
WAZ
Vanqnet
Subtotaal fondsen
B. Uitgaven begroting SZW
1. WSW
2. JWG
3. BP
4. GWF
5. AKW
6. TW
7. Wajong
8. ABW
9. IOAW
10. IOAZ
11. Diversen
Subtotaal begroting SZW
Aanvullende posten
Ontvangsten SZW
Subtotaal rijksbegroting
Totaal fondsen
+ rijksbegroting
2.5.2 De ijklijn
A.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Uitgaven sociale fondsen
AOW
AWW
AAW
WAO
ZW
Wgf
AWF
WAZ
Subtotaal fondsen
B. Uitgaven begroting SZW
1. WSW
2. JWG
3. BP
4. AKW
5. TW
6. Wajong
7. ABW
8. IOAW
9. IOAZ
10. Diversen
Bijlage 2
2.5.3 Toetsing actuele stand uitgaven aan ijklijn
Reële ijklijn
BBP-deflator MEV 1998
Overboekingen
Statistisch
Uitgavenkader in lopende prijzen
Actuele raming uitgaven
Overschrijding
99 032
- 1 979
1O0 989
- 1 834
102 488
- 894
In tabel 2.5.1 zijn de actuele ramingen weergegeven van d e netto-uitgaven
die vallen onder de ijklijn sociale zekerheid. Deze ramingen komen
overeen m e t de ramingen i n de Sociale Nota 1998.
In tabel 2.5.2 staat de ijklijn sociale zekerheid. Deze bevat de bij d e start
van het huidige kabinet geraamde netto-uitgaven voor sociale zekerheid.
De ijklijn komt overeen m e t de uitgavenramingen voor de verschillende
regelingen in de Miljoenennota 1995 en de Sociale Nota 1995.
In tabel 2.5.3 w o r d t gekeken hoe de actuele ramingen zich verhouden t o t
de voor mutaties i n de prijsontwikkeling en statistische mutaties en
overboekingen bijgestelde ijklijn. Door genoemde bijstellingen van d e
ijklijn kan een zinvolle vergelijking worden gemaakt tussen d e actuele
uitgaven en de ijklijn, beide in lopende prijzen. In de Miljoenennota 1996
en 1997 is de ijklijn sociale zekerheid reeds aangepast voor een aantal
statistische bijstellingen. De ijklijn is thans bijgesteld voor onder andere
de volgende mutaties. Voor het inwerkingtreden van d e Wet Inschakeling
Werkzoekenden (WIW) zijn bedragen overgeheveld naar het zogenaamde
Gemeentelijk Werkfonds. Daarnaast is de ijklijn gecorrigeerd voor
bruteringseffecten die zich voordoen uit hoofde van de premiemaximering van de AOW. Tot slot is vanwege de afschaffing van de
perceptiekostenvergoeding van d e sociale fondsen aan d e belastingdienst
de ijklijn sociale zekerheid neerwaarts bijgesteld.
Bijlage 2
2.6.1 Actuele raming netto-uitgaven vallend onder het Budgettair Kader Zorg
A. Premiegefinancierde uitgaven
50 502
55 421
57 378
B. Begrotingsgefinancierde uitgaven
Begroting VWS
1. Ouderenbeleid
2. Personeel en materieel zorg
3. Gehandicaptenbeleid
4. RIVM
5. Voll<sgezondheid algemeen
6. Volksgezondheidsbeleid
7. Sectorfondsen
8. Academische ziekenhuizen
9. Diversen
3328
149
29
250
51
248
63
32
163
28
273
27
294
65
28
162
24
262
30
376
63
275
344
569
Subtotaal uitgaven VWS
4 392
1 227
1513
54 706
47 047
56 468
48 562
58 672
51 045
49 308
53 056
55 478
o
o
o
Aanvullende posten1
Ontvangsten VWS
Totaal begrotingsgefinancierd
Totaal BI<Z-uitgaven
waarvan collectief gefinancierd deel
Dit betreft loon- en prijsbijstelling.
2.6.2 Het Budgettair Kader Zorg
A. Premiegefinancierde uitgaven
B. Begrotingsgefinancierde uitgaven
Begroting VWS
1. Ouderenbeleid
2. Personeel en materieel zorg
3. Gehandicaptenbeleid
4. RIVM
5. Volksgezondheid algemeen
6. Volksgezondheidsbeleid
7. Sectorfondsen
8. Academische ziekenhuizen
9. Diversen
Subtotaal uitgaven VWS
Aanvullende posten1
Ontvangsten VWS
Totaal begrotingsgefinancierd
BKZ (nominaal)
BBP-deflator MEV 1995
Het reële BKZ
BI<Z (nominaal)
Particuliere verzekeringenJWTZ
IJldijn zorg (nominaal)
BBP-deflator MEV 1995
Reële ijldijn zorg
'
-
Dit betreft loon- en prijsbijstelling.
Bijlage 2
2.6.3 Toetsing actuele raming netto-uitgaven aan het BKZ respectievelijk de ijklijn zorg
Het reële BKZ
BBP-deflator MEV 1998
Overboekingen/statistisch
BKZ i n lopende prijzen
Actuele raming uitgaven
Overschrijding BKZ
52 009
1,040
27 2
54 367
54 706
339
52 157
1,059
715
55 934
56 468
534
53 288
1,086
105
57 986
58 672
686
IJklijn i n lopende prijzen
Collectief gefinancierd deel BI<Z
Overschrijding
46 755
47 047
292
48 103
48 562
460
50 448
51 045
597
Toelichting
Deze bijlage bevat een toelichting op de opbouw van de actuele uitgaven
vallend onder het Budgettair Kader Zorg (BKZ) en de ijklijn zorg, en de
toetsing van de actuele uitgaven aan het BKZ en de ijklijn.
In tabel 2.6.1 zijn de actuele ramingen van de netto-uitgaven die vallen
onder het BKZ weergegeven. De netto BKZ-uitgaven bestaan uit premiegefinancierde en begrotingsgefinancierde uitgaven. De premiegefinancierde uitgaven zijn uitgaven betreffende de AWBZ, de ZFW en de
particuliere verzekeringen, verminderd met de eigen bijdragen AWBZ. De
begrotingsgefinancierde uitgaven betreffen uitgaven op de begroting van
VWS verminderd met de niet-belastingontvangsten voor zover relevant
voor het BKZ.
Tabel 2.6.2 geeft weer het BKZ en de ijklijn zorg. Sinds de vaststelling van
de uitgavenkaders heeft zich een aantal bijstellingen van het BKZ
voorgedaan. Een groot aantal van deze bijstellingen is reeds gemeld in de
Miljoenennota 1996 en de Miljoenennota 1997.
Drie posten zijn in 1998 in belangrijke mate verantwoordelijk voor de
verlaging van de reële uitgaven onder het BKZ en het BKZ zelf. Ten eerste
is er een overboeking van 73 miljoen naar gemeenten voor de indicatiestelling thuiszorg. Ten tweede is er een overboeking van 77 miljoen naar
de begroting van Binnenlandse zaken vanwege de overdracht van banen
voor langdurig werklozen van de zorgsector naar gemeenten. Ten slotte
worden de uitgaven en het kader verlaagd met 134 miljoen, vanwege het
afschaffen van de betaling van perceptiekosten door de volksverzekeringsfondsen aan de belastingdienst. De ijklijn sociale zekerheid wordt in
verband hiermee eveneens verlaagd. De ijklijn rijksbegroting in enge zin
wordt hiervoor verhoogd.
Bijlage 2
Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belastingontvangsten voor 1997 en 1998. In de laatste paragraaf is een (technische)
meerjarige belastingraming opgenomen.
Tabei 3.1.lIBelastincgo brengsten op kasbasis voor 1' 1 996, 1997 en 1998
Realisatie
Ontwerpbegroting
1996
1997
Voorjaars- Vermoedelijke
uitkomsten
nota
1997
Ontwerpbegroting
1997
1998
Kostprijsverhogende belastingen
Invoerrechten
Omzetbelasting
Belasting o p personenauto's en motorrijwielen
Accijnzen
- Accijns van lichte olie
- Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie
- Tabaksaccijns
- Alcoholaccijns
- Bieraccijns
- Wijnaccijns
Belastingen van rechtsverkeer
- Overdrachtsbelasting
- Assurantiebelasting
- Kapitaalsbelasting
Motorrijtuigenbelasting
Verbruiksbelasting o p een milieugrondslag
Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en
van enkele andere producten
Belasting o p zware motorrijtuigen
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
Inkomstenbelasting
Loonbelasting
Dividendbelasting
I<ansspelbelasting
Vennootschapsbelasting
Vermogensbelasting
Successierechten
Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te
rekenen belastingontvangsten
IV
Totaal generaal
163 962
160 565
163 230
167 035
177 725
30 119
29 677
29 463
29 524
31 081
133 842
130 888
133 767
137 51 1
146 644
Aandeel van het Gemeentefonds
Aandeel van het Provinciefonds
Storting aan het FES
Aandeel van de Europese Unie
1. i n de invoerrechten
2.
i n d e omzetbelasting
Ten bate van begroting IX-B
'
1239% van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting.
1,252%van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting.
Met ingang van het begrotingsjaar 1997 is de voeding van het Gemeentefonds niet langer een percentage van de totale belastingontvangsten
exclusief invoerrechten en motorrijtuigenbelasting. De voeding uit de belastingontvangsten is gelijk aan de uitgaven van het Gemeentefonds. Deze
systematiek geldt met ingang van het begrotingsjaar 1998 ook voor het Provinciefonds.
0,97% van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting.
Bijlage 3
In tabel 3.1.1 staan in de laatste twee kolommen per belastingsoort de
actuele belastingramingen voor 1997 en 1998 weergegeven. Voor 1997
zijn ook de eerdere ramingen bij de Ontwerpbegroting 1997 en de
Voorjaarsnota 1997 opgenomen. De eerste kolom laat de gerealiseerde
kasontvangsten in 1996 zien.
ontvangsten in 19
In tabel 3.2.1 zijn voor 1997 de belangrijkste mutaties ten opzichte van de
Voorjaarsnota 1997 vermeld.
Voorjaarsnota 1997
Vermoedelijke
uitkomsten 1997
Verschil
163 230
167 035
3 805
Kostprijsverhogende belastingen
waarvan:
- omzetbelasting
- accijnzen
- overige
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
waarvan:
- inkomstenbelasting
- loonbelasting
- dividendbelasting
- vennootschapsbelasting
- overige
Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen
belastingontvangsten
Totaal generaal
De raming voor het totaal aan belastingontvangsten is voor 1997 ten
opzichte van de Voorjaarsnota 1997 met 3,8 miljard opwaarts bijgesteld.
Deze bijstelling vloeit vrijwel geheel (3,7 miljard) voort uit bijstellingen in
het economische beeld in de Macro-Economische Verkenning 1998 ten
opzichte van het Centraal Economisch Plan 1997 en uit inzichten vanuit de
aanslag- en kasontwikkeling van de verschillende belastingsoorten.
Daarnaast is er een opwaartse autonome bijstelling van per saldo 0,l
miljard.
Bij de kostprijsverhogende belastingen bedraagt de endogene bijstelling
+0,1 miljard ten opzichte van de raming bij Voorjaarsnota 1997. Deze
bijstelling is het gevolg van beperkte wijzigingen in het economische
beeld en het kaspatroon van de ontvangsten.
De raming voor de inkomstenbelasting is ten opzichte van de raming bij
de Voorjaarsnota neerwaarts bijgesteld met 0,2 miljard. Deze bijstelling
vloeit voor 0,l miljard voort uit lager dan geraamde kasontvangsten over
het belastingjaar 1995. Daarnaast is een aanpassing van de verdeling
tussen belastingen en premies over belastingjaar 1993 voorzien, wat leidt
tot een nabetaling door de sociale fondsen die 0,l miljard lager uitkomt
dan eerder geraamd.
De raming voor de loonbelasting is opwaarts bijgesteld met 0,l miljard.
De geraamde nabetaling aan de sociale fondsen over het belastingjaar
1995 komt 0,3 miljard lager uit dan eerder geraamd. Daarnaast is er een
neerwaartse endogene bijstelling van 0,2 miljard.
De raming voor de vennootschapsbelasting is ten opzichte van de
raming bij de Voorjaarsnota opwaarts bijgesteld met 3,4 miljard. Deze
bijstelling vloeit voort uit een hoger dan geraamde ontwikkeling van de
Bijlage 3
aanslagoplegging. De aanslagoplegging in 1997 over het belastingjaar
l995 en de kasontwikkeling met betrekking tot 1995 en oudere belastingjaren ligt sterk boven wat op grond van historische patronen verwacht
mocht worden. Een belangrijke verklarende factor hierbij is de sterke
stijging van de belastbare winst bij vooral de grootste bedrijven in 1995
en mogelijk het opraken van de voorraad verliescompensaties. De hogere
kasontvangsten en de aanslagoplegging over 1995 en oudere jaren leiden
tot een opwaartse bijstelling van de raming in 1997 met 1,8 miljard.
Nieuwe inzichten ten aanzien van het belastingjaar 1996 leiden niet tot
bijstellingen van de kasontvangsten in 1997. Over het belastingjaar 1997 is
als uitvloeisel van de voorlopige aanslagmethodiek substantieel meer
opgelegd dan in voorgaande jaren. De bijstellingen in het economische
beeld geven echter geen aanleiding o m naast de structurele doorwerking
uit hoofde van 1995 en eerdere jaren de raming op transactiebasis bij te
stellen. Door de hogere voorlopige aanslagoplegging wordt over het
belastingjaar 1997 een groter deel van de fiscale winst belast in 1997 en
minder i n het komende jaar. Hierdoor zullen de kasontvangsten in 1997
1,6 miljard hoger uitkomen dan geraamd bij de Voorjaarsnota. Uit hoofde
van deze ontwikkelingen komt de raming van de vennootschapsbelastin~
in het totaal 3,4 miljard hoger uit dan in de Voorjaarsnota.
De raming van de dividendbelasting is met 0,4 miljard opwaarts
bijgesteld. Op basis van de hogere dividenduitkeringen van beursgenoteerde ondernemingen is de raming met 0,2 miljard verhoogd.
Daarnaast blijkt uit een analyse van de aangiften van dividendbelasting
dat in het eerste halfjaar van 1997 door houders van een aanmerkelijk
belang 0,2 miljard meer dividendbelasting is aangegeven. Uit behoedzaamheid is deze ontwikkeling (nog) niet doorgetrokken naar de tweede
helft van 1997. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat de structurele
meeropbrengst die aan het nieuwe aanmerkelijk-belangregime is toe te
schrijven, beperkt blijft tot circa 0,2 miljard.
De raming voor de overige belastingen op winst, inkomen en vermogen
is opwaarts bijgesteld met 0,l miljard.
Als gevolg van maatregelen neemt in 1998 de belastingopbrengst per
saldo toe met 2,3 miljard ten opzichte van 1997. Deze toename is het saldo
van fiscale maatregelen met een omvang van 1,5 miljard en maatregelen
in de uitvoeringssfeer met een totaal van 0,9 miljard. Het saldo van fiscale
maatregelen sluit aan bij de microlastenontwikkeling zoals deze neerslaat
bij het Rijk (hoofdstuk 3, tabel 3.4.1).l
Tabel 3.3.1 geeft een overzicht van de maatregelen die van invloed zijn
op de belastingopbrengst i n 1998, uitgesplitst naar reeds vaststaande
maatregelen, voorstellen die thans bij het parlement aanhangig zijn,
voorgenomen maatregelen waarvoor nog geen wetsvoorstellen bij het
parlement zijn ingediend en maatregelen in de uitvoeringssfeer.
Door reeds vaststaande fiscale maatregelen daalt de belastingopbrengst
in 1998 per saldo met 0,5 miljard. Het gaat hierbij onder andere o m
maatregelen die reeds in 1997 zijn ingegaan, maar die een doorwerking
op de kasopbrengsten in l998 hebben.
'
Hierop zijn twee uitzonderingen. Ten eerste is de verlaging van de vermogensbelasting neutraal verwerkt voor de microlastenontwikl<eling vanwege de samenhang met de structurele meeropbrengsten dividendbelasting, die voortvloeien uit het gewijzigde aanmerkelijk belangregime.
Daarnaast is bij het effect o p de microlastenontwikl<eling van de PEMBA afgezien van transkasverschillen.
Bijlage 3
Tabel 3.3.1 De invloed op de belastingopbrengst 1998 va, reeds vaststaande,
bij ket parlement aanhangige en voorgenomen maatregeien
(mutaties op kasbasis ten opzichte van 1997)
Fiscale maatregelen
1 464
w v vaststaande fiscale maatregelen
- 488
- Geleidelijke tariefdaling a.g.v. GATT-akkoord
- 197
- 120
- Afbraak douanerechten hightech-producten
- Invoering en terugsluis derde tranche Regulerende Energiebelasting
- Inflatiecorrectie accijnzen
-
4
200
Verhoging tabaksaccijns
160
- 180
Wetsvoorstel aanpassing LBIIB c.a.
Doorwerking verhoging brandstofaccijnzen en terugsluis (deels) via verlaging MRB 100
Doorwerking verlaging belastingtarief eerste schijf i n 1997
Doorwerking wijziging Aanmerkelijk Belang
Overige vaststaande fiscale maatregelen
w v aanhangige fiscale maatregelen
- Compensatie verhoging dieselaccijns voor zware vrachtwagens
- Overige aanhangige maatregelen
w v voorgenomen fiscale maatregelen
- Wijziging arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA)
-
-
-
verlaging overhevelingstoeslag
verhoging ouderen- en zelfstandigenaftrek
verhoging belastingvrije sommen
vervallen (aftrekbare) werknemerspremies arbeidsongeschiktheid
invoering AWF-werknemersfranchise
verhoging belastingtarief eerste schijf
Verlenging eerste en tweede schijf LBIIB
Verhoging belastingtarief eerste schijf (saldo)
Verlaging vermogensbelasting
Verhoging arbeidskostenforfait
Verhoging overdraagbare belastingvrije som
Verhoging loonkostenfaciliteit lage lonen
Fiscale milieuversterking
Fiscale structuurversterking
Overige voorgenomen fiscale maatregelen
Overige maatregelen
- Doorwerking teruggave wijnaccijns 1997
- Automatische incasso motorrijtuigenbelasting
- Fraudeplan 1996 en meerjarenbeleid Belastingdienst
- Stroomlijning aangifteverwerking
- Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: verbetering voorlopige aanslagregeling
- Overig
Totaal
2 318
De thans bij het parlement aanhangige fiscale maatregelen leiden i n 1998
ten opzichte van 1997 t o t een derving van 0,l miljard. Er i s onder andere
een wetsvoorstel ingediend i n verband m e t de compensatie voor de
verhoging van d e dieselaccijns voor zware vrachtwagens (-- 0,l miljard).
De voorgenomen fiscale maatregelen, waarvoor binnenkort wetsvoorstellen zullen worden ingediend, leiden i n 1998 per saldo t o t een extra
opbrengst van 2,l miljard. De stijging is het gevolg van verschuivingen
tussen belastingen en premies. Ten eerste worden de uitkeringen voor
vroeggehandicapten van d e Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
overgeheveld naar de rijksbegroting. Voor de financiering hiervan worden
de belastingen m e t structureel 2,4 miljard verhoogd, terwijl de premies
m e t hetzelfde bedrag dalen. Deze verschuiving v o r m t een onderdeel van
de voorgenomen wijzigingen i n de arbeidsongeschiktheidsregelingen
(wetsvoorstel PEMBA)2. Een andere verschuiving van premies naar
Zie Kamerstukken 24 776, nr. 5, vergaderjaar 1996-1997.
Bijlage 3
belastingen vindt zijn oorzaak in de maximering van de AOW-premie.
Hierdoor worden de AOW-lasten die uitgaan boven de premieopbrengsten gefinancierd via de belastingen.
Naast de genoemde overheveling van de uitkeringen voor vroeggehandicapten hangen met het wetsvoorstel PEMBA diverse fiscale
maatregelen samen die leiden tot een kleinere belastinggrondslag. Hier
staat een verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf tegenover.
Per saldo is het pakket fiscale maatregelen die voortvloeien uit de
wijzigingen van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zowel budgettair
neutraal (belastingen en premies) als neutraal voor de microlastenontwikkeling.
Andere voorgenomen fiscale maatregelen hebben betrekking op een
pakket maatregelen ter versterking van het milieubeleid en de economische structuur. De verhoging van het arbeidskostenforfait, de verruiming
van de loonkostenfaciliteit lage lonen en de verlenging van de eerste en
de tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting leiden tot lagere
opbrengsten. Tot slot is een verlaging van het tarief en een verhoging van
de belastingvrije sommen van de vermogensbelasting voorgenomen.
Door de overige maatregelen, met name gelegen in de uitvoeringssfeer,
nemen in 1998 de belastingontvangsten met 0,9 miljard toe.
Onderstaande tabel bevat een beknopt overzicht van de belastingramingen voor 1997 en 1998. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in
tabel 3.1.1 aan het begin van deze bijlage.
Vermoedelijke
uitkomsten
1997
Ontwerpbegroting
1998
Verschil
167 035
177 725
10 690
Mostprijsverhogende belastingen
waarvan:
- omzetbelasting
- accijnzen
- verbruiksbelastingen o p een milieugrondslag
- belastingen van rechtsverkeer
- motorrijtuigenbelasting
- overige
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
waarvan:
- inkomstenbelasting
- loonbelasting
- dividendbelasting
- vennootschapsbelasting
- overige
Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te
rekenen belastingontvangsten
Totaal Generaal
De totale opbrengst aan rijksbelastingen in 1998 zal naar verwachting
177,7 miljard bedragen. De opbrengst stijgt daarmee met 10,7 miljard ten
opzichte van 1997 (stand Vermoedelijke uitkomsten 1997). Deze stijging
vloeit voor 2,3 miljard voort uit maatregelen en voor 8,4 miljard uit de
endogene groei. Deze endogene groei van 8,4 miljard is het gevolg van de
groei van de bestedingen, de toename van de werkgelegenheid en de
winstontwikkeling. De belangrijkste maatregelen zijn toegelicht in
paragraaf 3.3. Voor de afzonderlijke belastingsoorten volgt hieronder een
korte toelichting.
Bijlage 3
De geraamde opbrengst van de omzetbelasting bedraagt 51,6 miljard voor
1998. Dit is een toename van 2,5 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1997. Deze stijging wordt voor 2,4 miljard veroorzaakt
door de prijs- en volumeontwikkeling van de consumptieve bestedingen;
het restant van 0,l miljard is het saldo van diverse posten, waaronder het
BTW-effect van de derde tranche van de Regulerende Energiebelasting.
De geraamde opbrengst van de accijnzen in 1998 neemt toe met 1,7
miljard. Deze toename is het gevolg van de volumestijging in de grondslag (0,4 miljard) en diverse autonomen (1,3 miljard). Naast de indexatie
van de brandstofaccijnzen (0,2 miljard) zijn te noemen de doorwerking op
de kasopbrengsten van de verhoging van de brandstofaccijnzen met
ingang van 1 juli 1997 (0,6 miljard), de verhoging van de tabaksaccijns (0,2
miljard) en het wegvallende effect van de teruggave van de wijnaccijns in
1997 (0,4 miljard).
De raming van de opbrengst voor de verbruiksbelasting op een
milieugrondslag voor 1998 bedraagt 4,O miljard. Dit is een stijging van 0,5
miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1997. Deze
mutatie wordt grotendeels veroorzaakt door de derde en laatste tranche
van de Regulerende Energiebelasting, die in 1996 is ingevoerd.
De geraamde opbrengst van de belastingen van rechtsverkeer neemt
van 1997 op 1998 toe met 0,2 miljard. Deze stijging is voornamelijk het
gevolg van de verwachte volume- en prijsstijging op de woningmarkt in
1998.
De opbrengst van de motorrijtuigenbelasting neemt af met 0,6 miljard.
Deze afname is het saldo van een endogene groei van 0,2 miljard als
gevolg van de groei van het wagenpark en een verlaging met 0,8 miljard
door maatregelen. Deze maatregelen houden enerzijds verband met de
doorwerking van de terugsluis van de hogere brandstofaccijnzen per l juli
1997 en anderzijds met de invoering van de mogelijkheid om met ingang
van 1998 de motorrijtuigenbelasting via een automatische incasso te
betalen.
De geraamde opbrengst voor de inkomstenbelasting voor 1998
bedraagt 4,2 miljard. Dit is een afname van 0,3 miljard ten opzichte van de
vermoedelijke uitkomst over 1997. Deze afname is het saldo van enkele
maatregelen met een totale omvang van -0,9 miljard en een endogene
stijging van 0,7 miljard. Deze endogene stijging is met name het gevolg
van de ontwikkeling van de fiscale winst bij zelfstandigen. De maatregelen
hebben onder meer betrekking op de effecten op de grondslag van de
inkomstenbelasting als gevolg van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA).Daarnaast worden verminderingen van
loonbelasting vanwege aftrekposten die vanaf 1 juli 1998 worden
toegekend, rechtstreeks uitbetaald door de Belastingdienst via een
voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. Door deze maatregel vindt een
verschuiving plaats tussen loon- en inkomstenbelasting.
De opbrengst voor de loonbelasting voor 1998 wordt geraamd op 46,2
miljard. Dit is een toename van 6,l miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst over 1997. Deze stijging is de som van maatregelen met een
omvang van 3,O miljard en de endogene stijging van de macroeconomische loonsom als gevolg van de loon- en de werkgelegenheidsontwikkeling (3,l miljard). De belangrijkste maatregelen betreffen de
verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf mede als gevolg van
de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA).
Daarnaast neemt de loonbelasting toe doordat verminderingen van
loonbelasting vanwege aftrekposten niet meer via een loonbeschikking
maar rechtstreeks uitbetaald worden door de Belastingdienst aan de
belastingplichtige via een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting.
De geraamde opbrengst van de vennootschapsbelasting neemt in 1998
toe met 0,4 miljard ten opzichte van het niveau in 1997 (30,l miljard). Deze
toename is een saldo van een autonome daling van 0,2 miljard en een
endogene stijging van 0,6 miljard. Deze endogene stijging valt lager uit
Bijlage 3
dan in 1997 doordat als gevolg van de hogere voorlopige aanslagoplegging over 1997 een groter deel van de verschuldigde
vennootschapsbelasting reeds in 1997 wordt ontvangen; in 1998 wordt
dus een kleiner deel ontvangen.
De raming van de opbrengst voor 1998 voor de overige belastingen op
inkomen, winst en vermogen ligt 0,l miljard lager dan het geraamde
eindniveau voor 1997. Deze daling is het saldo van een stijging bij de
successierechten en een daling bij de vermogensbelasting. De daling van
de vermogensbelasting is het saldo van een endogene stijging die
samenhangt met de gestegen waarde van specifieke vermogensbestanddelen als huizen en aandelen en een autonome daling van de
voorgenomen verlaging van het tarief met l%o-punten een verhoging van
de belastingvrije sommen met ingang van 1998.
De meerjarige belastingraming zoals gepresenteerd in tabel 3.5.1 is voor
de jaren 1997 en 1998 in het voorgaande toegelicht. Bij afwezigheid van
een actueel macro-economisch beeld voor de periode nadien heeft de
belastingraming voor de jaren 1999 tot en met 2002 een louter technisch
ka ra kter.
Totaal generaal
Bijlage 3
167,O
177,7
185,3
193,3
202,l
211,3
Per begroting (of begrotingsfonds dan wel aanvullende post) wordt in
deze bijlage een toelichting gegeven op het verloop van de uitgaven en
niet-belastingontvangsten vanaf 1997 tot en met 2002 volgens de huidige
inzichten. Ook het verloop van de meerjarencijfers van de sectoren sociale
zekerheid en zorg wordt op hoofdlijnen toegelicht.
De ontwikkeling in de uitgaven en niet-belastingontvangsten wordt in
principe toegelicht per hoofdbeleidsterrein. Indien de cijfers geen stijging
of daling van betekenis laten zien, wordt over het algemeen geen
toelichting gegeven. Als zich op het hoofdbeleidsterrein in totaal niet,
maar op artikelniveau wél substantiële stijgingen dan wel dalingen
voordoen, zullen deze worden aangegeven en toegelicht. Voor een meer
gedetailleerde toelichting op artikelniveau wordt verwezen naar de
desbetreffende ontwerpbegrotingen en memories van toelichting,
respectievelijk de Sociale Nota en het Jaaroverzicht Zorg.
De uitgaven voor internationale samenwerking worden separaat als totaal
gepresenteerd. De totalen per begroting zijn derhalve exclusief de
bedragen die onder de homogene groep Internationale Samenwerking
(hglS) vallen.
uitgaven
I
Huis der Koningin
uitgaven
I1
Hoge Colleges van Staat en
Kabinet der Koningin
Staten-Generaal
Raad van State
3. Algemene Rekenkamer
4. Nationale Ombudsman
5. Algemeen/overige colleges
7.
2.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
13
14
14
14
14
14
1997
1998
1999
2000
2001
2002
296
289
289
287
288
288
166
64
44
13
167
61
40
12
9
168
61
40
11
9
167
60
39
11
9
168
60
40
11
9
168
60
40
11
9
9
De hogere uitgaven in 1997 ten opzichte van 1998 en verdere jaren zijn het
gevolg van een incidentele toevoeging van middelen aan de begrotingen
van de volgende colleges: de Algemene Rekenkamer (nieuwbouw) de
Raad van State (vervanging van het toegangssysteem) en de Nationale
Ombudsman (vernieuwing van de automatiseringsapparatuur).
Bijlage 4
ontvangsten
II
Hoge Colleges van Staat en
Kabinet der Koningin
uitgaven
lil
Algemene Zaken
1997
1998
1999
2000
2001
2002
7
7
7
7
7
7
1997
1998
1999
2000
2001
2002
59
57
56
57
54
54
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1997
1998
1999
2000
2001
2002
I . Algemeen
2. Rijl~svoorlichting
4. Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid
ontvangsten
III Algemene Zaken
1.
2.
Algemeen
Rijksvoorlichting
uitgaven
IV Kabinet voor MederlandsAntilliaanse en Arubaanse
Zaken
ontvangsten
IV Kabinet voor NederlandsAntilliaanse en ArubaanseZaken
uitgaven
V
Buitenlandse Zaken
I.
Algemeen Binnenland
Europese Unie
2.
De stijging van de geraamde uitgaven op het beleidsveld Europese Unie
wordt veroorzaakt door de verwachte oploop in het uitgavenplafond van
de Europese Unie, te weten 1,15% van het EU-BNP in 1998 tot 1,23% in
2002.
Bijlage 4
ontvangsten
V
Buitenlandse Zaken
uitgaven
VI Justitie
Algemeen
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken
3. Preventie, Jeugd en Sancties
4. Wetgeving, Rechtshandhaving en rechtspleging
I.
2.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
6
6
6
6
6
6
1997
1998
1999
2000
2001
2002
6 437
6 310
6 071
6 045
6 027
6 030
374
328
335
337
337
337
1 335
2 379
1 180
2 559
1 024
2 512
944
2 564
885
2 588
885
2 590
2349
2243
2200
2200
2216
2218
De daling van de uitgaven op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden en Vreemdelingenzaken is een gevolg van het wegwerken van
de achterstand i n de te behandelen asielverzoeken, de verwijdering van
afgewezen asielzoekers en de hiermee samenhangende daling van de
uitgaven voor de opvang van asielzoekers.
Door de intensivering van de preventie en bestrijding van de jeugdcriminaliteit, de strafrechtelijke opvang van verslaafden en het grotestedenbeleid nemen de uitgaven in de jaren 1998, 2000 en 2001 bij
Preventie, Jeugd en Sancties toe. In 1999 is echter sprake van een
eenmalige daling die verband houdt met een overboeking naar de
begroting van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
voor de nodige investeringen voor de bouw van cellen i n 1999.
De uitgaven op het beleidsterrein Wetgeving, Rechtshandhaving en
rechtspleging zijn i n 1997 hoger dan in de jaren daaropvolgend omdat er
in 1997 voor verbetering van de infrastructuur van de rechterlijke
organisatie en samenhangend met de uitvoering van de aanbevelingen
van de Parlementaire Enquête Opsporingsmethoden extra investeringen
worden gedaan.
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
VI Justitie
1 006
1 029
1 034
1 042
1 042
1 042
9
8
6
6
6
6
1
27
1
28
1
28
1
28
1
28
1
28
969
992
999
1 007
1 007
1 007
7. Algemeen
2.
3.
4.
Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken
Preventie, Jeugd en Sancties
Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging
De ontvangstenraming op het beleidsterrein Wetgeving, Rechtshandhaving en rechtspleging stijgt per saldo als gevolg van de volgende
ontwikkelingen. De ontvangsten uit hoofde van boeten en transacties
stijgen vanaf 1998 als gevolg van de intensivering van de verkeershandhaving. De ontvangstenraming griffierechten stijgt jaarlijks tot 2000 door de
veronderstelde groei van het zaakaanbod.
Bijlage 4
p
p
-
-
-
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
VII Binnenlandse Zaken
7.
2.
3.
5.
6.
7.
8.
9.
Algemeen
Openbaar Bestuur
Minderhedenbeleid
Openbare Orde en Veiligheid
Binnenlandse Veiligheidsdienst
Management en Personeelsbeleid
Informatievoorziening en
Automatiseringsbeleid
Algemene Bestuursdienst
De daling van de uitgaven op het hoofdbeleidsterrein Openbaar Bestuur
vanaf 1998 is met name het gevolg van het opheffen van het Fonds
Sociale Vernieuwing per l januari 1998, waardoor middelen zijn overgeboekt naar andere departementen en het Gemeentefonds.
De stijging van de uitgaven in 1998 voor het Minderhedenbeleid wordt
veroorzaakt doordat het aantal uitkeringen ten behoeve van de Voorlopige
Vergunning tot Verblijf (VVTV) toeneemt tot 12 500 in 1998. Na 1998 wordt
een daling van het aantal VVTV-gerechtigden verwacht tot 7 450 in 2002.
De stijging in de uitgaven vanaf 1999 voor openbare orde en veiligheid
wordt veroorzaakt doordat in 1999 wordt begonnen met de bouw van een
digitaal netwerk voor radiocommunicatie ten behoeve van politie,
brandweer en ambulancehulpverlening (het project C2000). Daarnaast
neemt het budget voor de politieregio's vanaf 1997 jaarlijks toe.
De uitgaven op het hoofdbeleidsterrein Management en Personeelsbeleid dalen vanaf 1998 als gevolg van het overhevelen van het budget
voor de Ziel<tekostenvoorziening Overheidspersoneel naar de sectoren
Onderwijs en Defensie. De middelen voor de sector Rijk blijven op de
begroting van Binnenlandse Zaken geraamd.
Door de instelling van het agentschap Gemeentelijke Basisadministratie
(GBA) per 1 januari 1998 is de raming op het hoofdbeleidsterrein
Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid structcireel verlaagd.
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
VII Binnenlandse Zaken
l . Algemeen
2. Openbaar Bestuur
3. Minderhedenbeleid
5. Openbare Orde en Veiligheid
6. Binnenlandse Veiligheidsdienst
7. Management en Personeelsbeleid
8. Informatievoorziening en
Automatiseringsbeleid
De ontvangsten voor het Openbaar Bestuur liggen in 1997 hoger dan in
1998 en volgende jaren doordat gemeenten niet bestede middelen voor
de Regeling Werkgelegenheid Langdurig Werklozen i n 1997 terugstorten
Vanaf 1998 vertoont de ontwikkeling van de ontvangsten voor Openbaar
Bestuur een fluctuerend verloop door de afzet van reisdocumenten.
Bijlage 4
Door de instelling van het agentschap Gemeentelijke Basisadministratie
(GBA) worden vanaf 1998 geen ontvangsten van het GBA meer geraamd
op het hoofdbeleidsterrein Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid. In 1999 en 2000 vertonen de ontvangsten op het beleidsterrein
Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid een stijging als gevolg
van het Rijksbreed aanbesteden van telefoniediensten. De investering die
nodig is voor de aanbesteding zal in 1999 en 2000 worden (derugverdiendn uit de gerealiseerde besparingen.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen
Ministerie algemeen
Primair onderwijs
Voortgezet onderwijs
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk Onderwijs
Onderzoek en wetenschapsbeleid
Huisvesting
Studiefinancieringsbeleid
Overige programmauitgaven
Cultuur
Op het beleidsterrein Primair Onderwijs wordt de stijging van de uitgaven
veroorzaakt door de demografische ontwikkelingen (stijgende leerlingenaantallen) en de incidentele loonontwikkeling. De sterke stijgingen van
1997 op 1998 en van 1998 op 1999 worden veroorzaakt door de maatregelen in het kader van de klassenverkleining en de CAO-afspraken 19961998.
De stijgende uitgaven op het beleidsterrein Voortgezet Onderwijs
worden met name veroorzaakt door de CAO-afspraken 1996-1998 en in de
latere jaren door de stijgende leerlingaantallen.
De CAO-afspraken 1996-1998 leiden tot een stijging van de uitgaven op
het beleidsterrein Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie.
Op het beleidsterrein Studiefinanciering wordt de structurele daling van
de uitgaven grotendeels verklaard door de autonome daling van het
aantal studenten in het Hoger Onderwijs. Naar verwachting zullen de
uitgaven vanaf het jaar 2002 op een meer stabiel niveau komen te liggen.
Op het beleidsterrein Overige programma-uitgaven worden onder meer
de gelden voor loon- en prijsbijstelling en rechtspositionele uitkeringen
verantwoord, voorzover deze nog niet zijn toegedeeld aan de overige
beleidsterreinen. Daarnaast worden uitgaven voor internationaal beleid,
vakbondsfaciliteiten en centraal beheerde middelen verantwoord op dit
beleidsterrein. Het verloop wordt verklaard door de uit de aanvullende
post overgeboekte maar nog niet uitgedeelde tranches voor de loonbijstelling en de incidentele looncomponent.
De structurele stijging van de uitgaven voor cultuur vanaf 1998 wordt
veroorzaakt door de verhoging van de uitgaven voor regionale tv.
Bijlage 4
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
VIII Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen
17 Ministerie algemeen en
Overige Prograrnrnaontvangsten
18 Primair onderwijs
19 Voortgezet onderwijs
20 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
2 1 Hoger beroepsonderwijs en
Wetenschappelijk Onderwijs
23 Onderzoek en wetenschapsbeleid
25 Studiefinancieringsbeleid
27 Cultuur
De hogere ontvangsten in 1998 en 1999 op het beleidsterrein Primair
Onderwijs worden verklaard door hogere ontvangsten uit versterkte
controles van afrekeningen van scholen.
In verband met de invoering van de lumpsumfinanciering i n het
Voortgezet Onderwijs per 1 augustus 1996 dalen de ontvangstenramingen
structureel vanaf 1998. De bij Primair Onderwijs reeds genoemde
versterking van de incidentele controles leidt echter in 1998 tot een
hogere ontvangstenraming dan in latere jaren.
De daling vanaf 1999 van de ontvangsten op het terrein Onderzoek en
Wetenschapsbeleid wordt voornamelijk verklaard door het in 1998 aflopen
van de bijdragen uit het FES ten behoeve van de kennisinfrastructuurprojecten.
De ontvangsten op het beleidsterrein Studiefinanciering bestaan uit de
aflossingen en rentebetalingen op studieleningen en de lesgeldontvangsten. De ontvangsten nemen in de periode 1997 tot en met 2000
toe, met uitzondering van het jaar 1998. De toename is met name het
gevolg van de jaarlijkse indexering van het lesgeld. De daling in 1998
hangt samen met de eenmalige ontvangstenderving ad 142 miljoen in dat
jaar als gevolg van de invoering van de mogelijkheid tot gespreide
betaling van het lesgeld.
De eenmalige stijging in de ontvangsten bij cultuur van i997 op 1998
wordt mede veroorzaakt door de voorgenomen verkoop van het Nederlands Omroepproductiebedrijf in 1998.
uitgaven
IXA Nationale schuld
1997
1998
1999
2000
2001
2002
30547 30360 31 673 33202 33815 34608
De stijging van de uitgaven Nationale schuld van 30,5 miljard in 1997 naar
34,6 miljard in 2002 wordt in hoofdzaak verklaard door de stijging van de
rente-uitgaven als gevolg van de groei van de nominale staatsschuld.
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
IXA Nationale schuld
1 043
22
22
22
22
22
Bijlage 4
Door in 1997 ontvangen agio en bijbetaalde rente bij vervolguitgiftes van
bestaande staatsleningen zijn de ontvangsten in 1997 hoger dan in latere
jaren.
uitgaven
IXB Financiën
I.
2.
3.
4.
Algemeen
Financiën Binnenland
Financiën Buitenland
Fiscale zaken en belastingen
- Personeel en materieel
- Belastingdienst
- Heffings- en invorderingsrente
- Diversen
De hogere uitgaven in 1997 ten opzichte van latere jaren op het beleidsterrein Algemeen zijn het gevolg van de compensatie in 1997 aan de
provincies voor de eenmalig tegenvallende provinciale opcenten bij de
invoering van de Wet Motorrijtuigenbelasting en een daling van de post
onvoorzien met ingang van 1998.
Het verloop van de uitgaven op het beleidsterrein Financiën Binnenland
wordt veroorzaakt door het verloop van de uitgaven voor het Muntwezen,
de Regeling Bijzondere Financiering en de subsidieregeling voor
tankstations. De uitgaven voor het Muntwezen stijgen tot 2001 in verband
met de invoering van de euro. Daarnaast zijn de uitgaven voor de
Regeling Bijzondere Financiering in 1997 lager dan in latere jaren door
een meevaller als gevolg van de gunstige conjunctuur en het uitblijven
van majeure schades. Ten slotte wordt de raming beïnvloed door de
Tijdelijke Subsidieregeling Tankstations Grensstreek Duitsland, met een
oploop van l997 op 1998 en vervolgens een afloop naar nul in 2001.
Op het beleidsterrein Financiën Buitenland kunnen de lagere uitgaven in
1997 en 1998 worden verklaard uit de meevallende ontwikkeling bij de
Exportkredietverzekering door het uitblijven van grote schades en door de
verwachte gunstige schadeontwikkeling in 1997 en 1998.
De hogere uitgaven voor Personeel en materieel en voor de Belastingdienst in 1997 en 1998 zijn onder meer het gevolg van de afloop in de
incidentele extra uitvoeringskosten van een aantal fiscale maatregelen en
wetsvoorstellen.
De lagere uitgaven voor Heffings- en invorderingsrente in 1997 ten
opzichte van latere jaren is het gevolg van een lagere rentestand dan
voorzien, van een snellere afhandeling van aangiften en van het vervallen
van het drempeltijdvak van 15 maanden voor de vergoeding van heffingsen invorderingsrente. Door het vervallen van het drempeltijdvak wordt er
in het vervolg onmiddellijk rente vergoed in plaats van pas na 15
maanden.
Bijlage 4
ontvangsten
IXB Financiën
Algemeen
- Domeinen
- Diversen
2. Financiën binnenland
3. Financiën buitenland
4. Fiscale zaken en belastingen
- Heffings- en invorderingsrente
- Diversen
7.
De hogere ontvangsten in 1997 en 1998 bij Domeinen zijn het gevolg van
de hogere verkoopopbrengsten van agrarische domeingronden in l997 en
de hogere ontvangsten die op grond van middelenafspraken ten goede
komen aan de departementen van OCW, LNV, VROMIRGD, Defensie en
Buza. De aflopende raming in de latere jaren is een gevolg van de
aflopende afstootplanningen van VROMIRGD en Defensie.
De hogere ontvangsten in 1997 ten opzichte van 1998 op het beleidsterrein Financiën Binnenland kunnen worden verklaard uit de opbrengst van
de verkoop van de obligatielening ING-Groep NV in 1997 en uit de hogere
winstafdracht van De Nederlandsche Bank in 1997 ten opzichte van 1998.
De hogere ontvangsten i n 1999 weerspiegelen onder meer de geraamde
opbrengsten uit de in dat jaar voorgenomen verkoop van de aandelen
Nedcar door de Staat.
De daling van de ontvangstenraming op het beleidsterrein Financiën
Buitenland wordt verklaard door het goede terugbetalingsgedrag van een
aantal landen bij de Exportkredietverzekering en de verwachting dat dit
ook na 1998 merkbaar zal zijn.
De stijging in de ontvangsten aan Heffings- en invorderingsrente is het
gevolg van de lagere rente dan voorzien, van een snellere afhandeling van
aangiften en van het vervallen van het drempeltijdvak van 15 maanden
voor de heffings- en invorderingsrente.
De daling bij de post Diversen is het gevolg van de afschaffing van de
vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de Belastingdienst
voor de premieheffing. Bijgevolg zijn de ontvangsten neerwaarts
bijgesteld.
uitgaven
X
Defensie
l.
2.
Algemeen
Pensioenen, wachtgelden en
uitkeringen
Koninltlijke Marine
Koninklijke Landmacht
Koninklijke Luchtmacht
Koninklijke Marechaussee
Multi-service projecten en
activiteiten
Defensie Interservice
Commando
3.
4.
5
6.
8.
9.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De uitgaven voor pensioenen, wachtgelden en uitkeringen dalen doordat
met ingang van de begroting voor 1998 de uitgaven voor wachtgelden
Bijlage 4
van burgerpersoneel en voor inactiviteitswedden voor militair personeel
zijn overgeheveld naar de betrokken beleidsterreinen.
De per saldo stijging van de uitgaven van de Koninklijke Marine en de
Koninklijke Landmacht w o r d t veroorzaakt door diverse geplande materiële
aankopen.
De daling van de uitgaven o p het beleidsterrein Multi-serviceprojecten
en Activiteiten w o r d t veroorzaakt door de Luchtmobiele Brigade waar
initiële investeringen i n onder andere transporthelikopters, bewapende
helikopters en het Luchtmobiel Speciaal Voertuig t o t een einde komen.
De daling van de uitgaven van het Defensie Interservice Commando
(DICO) hangt zowel samen m e t het geleidelijk aflopen van initiële
investeringen van DICO als m e t dalende uitgaven voor personeel en
materieel samenhangend m e t de personeelsreductie.
ontvangsten
X
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Defensie
Algemeen
Pensioenen, wachtgelden en
uitkeringen
Koninklijke Marine
4. Koninklijke Landmacht
5. Koninklijke Luchtmacht
6. Koninklijke Marechaussee
9. Defensie Interservice
Commando
De ontvangstenraming van de Koninklijke Marine is i n 1997 en 1998 hoger
dan het structurele niveau vanaf 1999. In 1997 w o r d t dit veroorzaakt door
hoger dan geraamde terugontvangsten aan BTW. In 1998 is de
ontvangstenraming hoger door een terugontvangst voor Foreign Military
Sales (FMS) en als gevolg van de geraamde ontvangst van d e bij de
assuradeuren ingediende claim voor de verfschade aan één van de
Walrusklasse-onderzeeboten.
De hoge ontvangstenraming van de Koninklijke Landmacht i n 1997
w o r d t veroorzaakt door een eenmalige inhaalslag m e t betrekking t o t terug
te vorderen BTW. Tevens heeft er een eenmalige terugontvangst
plaatsgevonden voor Foreign Military Sales (FMS). Het hogere niveau i n
1998 hangt samen m e t de ontvangsten u i t de liquidatie van het Militair
Hospitaal dr. A. Mathijsen.
uitgaven
XIA Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
7. Algemeen
3.
Volkshuisvesting
- Huursubsidie
- Stadsvernieuwing
- Herstructurering
- Investeringen Stedelijke
Vernieuwing
- Overig volkshuisvesting
4.
5.
Ruimtelijke Ordening
Milieubeheer
Bijlage 4
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De uitgaven voor Huursubsidie nemen geleidelijk toe. In de ramingen is
rekening gehouden met toekomstige huurstijgingen en demografische
ontwikkelingen. Daarnaast zijn voor het huursubsidietijdvak 1998-1999
extra middelen toegevoegd voor de koppeling van de normhuur aan de
netto bijstand, voor verschillende koopkrachtmaatregelen, alsmede als
gevolg van verschillende amendementen die zijn aangenomen bij de
I<amerbehandeling van de nieuwe Huursubsidiewet.
In de nota ((Stedelijke vernieuwing)) zijn de gevolgen van de herijking
Belstato opgenomen. Deze herijking - inclusief monumentenzorg
(historische woonomgeving) en bodemsanering - heeft tot gevolg dat de
uitgaven in het kader van stadsvernieuwing hoger zullen zijn dan tot nu
toe geraamd. Met betrekking tot de herstructurering van de naoorlogse
woningvoorraad wordt een rijksbijdrage van 1/85 miljard beschikbaar
gesteld. De uitfinanciering van de in de tijd eindige uitgaven voor
stadsvernieuwing en herstructurering zal doorlopen tot en met het jaar
201o.
De daling van Overig volkshuisvesting wordt met name veroorzaal<t
door de afname van de uitgaven voor het Besluit Woninggebonden
Subsidies '95, het Besluit Lokatiegebonden Subsidies en de afloop van
oude objectsubsidieregelingen.
De ontwikkeling van de uitgaven op het beleidsterrein Ruimtelijke
Ordening hangt samen met de extra gelden die door de regering
beschikbaar zijn gesteld voor het project De Blauwe Stad in OostGroningen. Voorts zijn op de begroting van VROM middelen vrijgemaakt
ten behoeve van onderzoek naar nieuwe sleutelprojecten en voor een
Regeling Meervoudig Ruimtegebruik.
In de meerjarencijfers op het beleidsterrein Milieubeheer zijn de extra
middelen opgenomen die ter beschikking zijn gesteld voor bodemsanering, voor de nota ((Voertuigtechniek))en voor de nota ((Milieu en
economie)). De hogere uitgaven in 1998 hangen samen met extra uitgaven
die worden geraamd voor de aanpak van bodemverontreiniging op
VINEX-locaties.
ontvangsten
XiA Voll<shuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
1.
3.
4.
5.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
248
330
203
168
124
95
Algemeen
Volkshuisvesting
Ruimtelijke Ordening
Milieubeheer
Het verloop van de ontvangsten op het beleidsterrein Volkshuisvesting
hangt samen met de restitutie aan VROM van in het verleden te veel
betaalde bijdragen aan woningcorporaties en de afrekening in het kader
van de Wet Balansverkorting. Na 2000 lopen deze restituties terug.
Daarnaast worden de ontvangsten voor Volkshuisvesting bepaald door
de nieuwe huursubsidiewet. Bij de behandeling van de wet in de Tweede
Kamer is afgesproken dat de toets op het vermogen van de huursubsidieaanvragers voor het tijdvak 1997198 achteraf op 1 januari 1998 zal
plaatsvinden. Verwacht wordt dat als gevolg hiervan huursubsidie zal
worden verstrekt aan personen waarvan na de vermogenstoets zal blijken
dat deze geen recht op huursubsidie hadden. In dat geval zal deze worden
teruggevorderd, wat met name in de jaren 1998-2000 tot een hogere
Bijlage 4
ontvangstenraming leidt. In latere jaren zullen de restituties subjectsubsidies afnemen, omdat de nieuwe huursubsidiewet zal leiden tot
minder terugvorderingen.
In 1998 doet zich bij Milieubeheer een incidentele stijging van de
ontvangsten voor. Deze is het gevolg is van de hogere ontvangsten vanuit
het Fonds Economische Structuurversterking (FES) voor bodemsanering,
i n het kader van VINEX.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
XIB Rijkshuisvesting
1 488
1 546
1 133
1 052
989
990
I.
1 468
1 536
1 123
1 042
979
980
369
403
696
20
259
544
733
10
44
399
680
1O
136
211
695
1O
131
160
688
10
131
162
687
1O
Huisvesting Rijksdiensten
- Investeringskosten Rijksdiensten
- Justitie/JR
- Overig
2.
Huisvesting voor derden
De uitgaven voor de Rijkshuisvesting laten na 1998 een dalend verloop
zien. De afgelopen jaren is prioriteit gegeven aan uitbreidingen i n de
justitiële sfeer (o.a. extra celcapaciteit). Ook dit jaar is opnieuw extra geld
beschikbaar gesteld ten behoeve van de b o u w van nieuwe cellen. Het
zwaartepunt van d e uitgaven ten behoeve van Justitie ligt i n de periode
1997 t o t en m e t 1999. Verder hebben de afkoop van i n het verleden
aangegane leasecontracten, departementale overboekingen en de
opbrengsten door verkoop van overbodige panden m e t name kaseffecten
i n d e eerdere jaren.
De oploop van de reeks Investeringskosten Rijksdiensten (IKR) van 1999
o p 2000 is onder andere het gevolg van extra middelen die de regering
beschikbaar heeft gesteld voor huisvestingsbehoeften van verschillende
rijksdiensten.
ontvangsten
XIB Rijkshuisvesting
1.
2.
Huisvesting Rijksdiensten
Huisvesting voor derden
De ontvangsten i n 1997 liggen o p een hoger niveau dan de ramingen i n
de jaren daarna. De reden hiervan is dat d e RGD tegen betaling een groot
aantal kleinere huisvestingsprojecten verricht ten behoeve van verschillende diensten. Deze worden over het algemeen o p korte termijn
uitgevoerd en financieel afgewikkeld i n het uitvoeringsjaar.
Bijlage 4
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Verkeer en Waterstaat
Algemeen
Rijkswaterstaat
Personenvervoer
Luchtvaartaangelegenheden
Goederenvervoer
Telecommunicatie en Postzaken
Meteorologische aangelegenheden
De begroting van Verkeer en Waterstaat is van 1997 op 1998 aangepast
naar aanleiding van de fianciële vernieuwing bij Rijkswaterstaat. In deze
toelichting wordt vanaf 1997 de nieuwe begrotingsindeling gevolgd. De
bedragen voor 1997 zijn derhalve indicatief.
De uitgavenontwikkeling op de begroting van Verkeer en Waterstaat
vertoont vanaf 1998 een stijgende tendens. Deze ontwikkeling wordt
veroorzaakt door in de tijd toenemende investeringen in infrastructuur,
hetgeen zichtbaar wordt op het beleidsterrein Algemene departementale
aangelegenheden waar de bijdrage van de begroting van Verkeer en
Waterstaat aan het Infrastructuurfonds wordt verantwoord. De daling in
1998 ten opzichte van 1997 wordt verklaard door de resterende betaling
aan België in verband met de HSL-Zuid, die vanwege het rentebeding
reeds geheel in 1997 wordt betaald.
De uitgavendaling op het beleidsterrein van Rijkswaterstaat is het saldo
van enerzijds lagere uitgaven voor de beleidsvoorbereiding van droge
infrastructuur en lagere indirecte uitvoeringsuitgaven, en anderzijds een
stijging van de uitgaven voor de beleidsvoorbereiding van natte infrastructuur.
Op het beleidsterrein Personenvervoer spelen er met name twee
ontwikkelingen: enerzijds de aanzienlijk gereduceerde taakstelling in de
exploitatie van het stads- en streekvervoer en anderzijds een verlaging in
de exploitatiebijdrage aan de Nederlandse Spoorwegen. Hier staat echter
een uitgavenverhoging uit hoofde van het contract voor onrendabele
treindiensten tegenover. Per saldo laten de uitgaven daarom maar een
lichte daling (vanaf 1999) zien.
De stijging in de uitgaven op het beleidsterrein Luchtvaartaangelegenheden tot het jaar 2001 is het gevolg van hogere uitgaven voor
geluidsisolatieprojecten in het kader van de Luchtvaartwet en in investeringen in regionale luchthavens.
De daling van de uitgaven op het beleidsterrein Goederenvervoer hangt
samen met de afloop van de financiële impuls voor de Regeling Haveninterne Projecten in 1999 en het vanwege onzekerheden omtrent het
benodigde bedrag voorlopig niet volledig meeramen van uitgaven voor
herstructurering van de binnenvaart.
Bijlage 4
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
XII Verkeer en Waterstaat
l . Algemeen
2. Rijkswaterstaat
3. Personenvervoer
4. Luchtvaartaangelegenheden
5. Goederenvervoer
6. Telecommunicatie en Postzaken
7. Meteorologische aangelegenheden
De incidenteel hoge ontvangst in 1997 o p het beleidsterrein luchtvaartaangelegenheden betreft de opbrengst uit verkoop van aandelen KLM.
De incidenteel hoge ontvangsten i n 1999 hangen samen m e t de finale
aflossing door KPN van een door de Staat verstrekte lening. In 2000 en
latere jaren dalen de ontvangsten als gevolg van de afloop van aflossing
en rente o p door de Staat aan KPN verstrekte leningen.
Op het beleidsterrein Goederenvervoer is sprake van dalende ontvangsten als gevolg van d e afnemende bijdrage van de EU aan d e sloopregeling voor de binnenvaart.
verplichtingen
1997
1998
1999
2000
2001
2002
X111 Economische Zaken
1. Algemeen
2. Industrieel en algemeen
technologiebeleid
3. Industrie en dienstenbeleid
4. Regionaal beleid
5. Diensten, MKB en ordening
7. Buitenlandse Economische
betrekkingen en Export
9. Energiebeleid
correctie
totaal uitgaven (kasbasis)
Bovenstaande ramingen betreffen verplichtingenbedragen. De toelichtingen richten zich o p de ontwikkelingen i n de verplichtingenramingen omdat
deze het bij EZ te voeren beleid het beste weerspiegelen.
Het hogere verplichtingenniveau vanaf 1998 o p het beleidsterrein
Industrieel en algemeen technologiebeleid w o r d t voornamelijk verklaard
door een intensivering van d e specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering.
Het verplichtingenniveau o p het beleidsterrein Industrie- en dienstenbeleid ligt structureel o p circa 30 miljoen per jaar. Het hogere niveau i n
1997 en 1998 is het gevolg van incidentele steun aan d e sector zeescheepsnieuwbouw (2x50 miljoen). I n 1997 is tevens het verplichtingenbedrag m e t 20 miljoen verhoogd o m aan d e toezegging (ad 200 miljoen)
inzake de Industriefaciliteit te kunnen voldoen. In 1999 is 220 miljoen
toegevoegd als gevolg van de i n 1991 overeengekomen verliesafdekking
van de Volvo 400-serie i n d e periode 1991-1996.
O p het beleidsterrein Regionaal beleid is sprake van hogere verplichtin-
Bijlage 4
gen in 1997 en 1998 ten opzichte van de latere jaren. In 1997 is het
verplichtingenbedrag verhoogd met 90 miljoen in verband met de
cofinanciering van projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling (EFRO). In 1998 is het verplichtingenbedrag hoger
als gevolg van de verlenging van de start- en landingsbaan op vliegveld
Eelde.
De ontwikkeling van het verplichtingenniveau op het hoofdbeleidsterrein Energiebeleid kan in de eerste plaats worden verklaard door
de ontwikkeling van het verplichtingenniveau bij de onderdelen
energiebesparingstechnologie en duurzame energie. Met name verplichtingen die voor NOVEM-programma's worden aangegaan spelen hier een
rol. In de tweede plaats kan de incidentele verhoging van het
verplichtingenniveau in 2000 worden verklaard doordat in 2000 de
vierjaarlijkse verplichting wordt aangegaan uit hoofde van de financiering
van de Nederlandse bijdrage aan het Euratomprogramma voor de
exploitatie van de Hoge Flux Reactor te Petten.
ontvangsten
XIII Economische Zaken
1997
1998
1999
2000
2001
2002
7 536
5 565
5 067
4407
3 974
3 969
Algemeen
Industrieel en algemeen
technologiebeleid
Industrie- en dienstenbeleid
Regionaal beleid
Diensten, MKB en ordening
Wet Investeringsreltening
Energiebeleid
- inltomsten uit aardgas
- overige ontvangsten
De dalende trend bij de ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Industrieel en algemeen technologiebeleid wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door
geraamde terugbetalingen op technische ontwikkelingskredieten. De
schommelingen tussen de jaren komen voor rekening van ontvangsten uit
het FES voor projecten op het terrein van kennisinfrastructuur.
De aanzienlijk hogere ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Industrieen dienstenbeleid in 1997 ten opzichte van latere jaren kent een drietal
oorzaken: de vervreemding van de staatsdeelneming Alpinvest (opbrengst
275 miljoen), de vervroegde aflossing (ad 84 miljoen) door Hoogovens
van een in de jaren '80 door de Staat verstrekte lening en de terugontvangst (ad 30 miljoen) van de Stichting Industriefaciliteit wegens het
geringe gebruik van deze faciliteit.
De incidentele hogere ontvangsten in 1998 op het hoofdbeleidsterrein
Regionaal beleid betreffen ontvangsten ad 18,5 miljoen uit hoofde van de
decentrale Investeringsprernieregeling.
De hogere ontvangst i n 1997 op het hoofdbeleidsterrein Diensten, MKB
en ordening is gelegen i n het feit dat een deel van de casino-ontvangsten
uit 1995 en 1996 pas i n 1997 is ontvangen als gevolg van een vertraging in
de goedkeuring van de jaarrekeningen.
De daling van de ontvangstenraming op het hoofdbeleidsterrein
Energiebeleid komt voor rekening van de gasbaten.
Bijlage 4
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
XIV Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij
10. Algemeen
1 1. Internationale aangelegenheden
12. Landbouw
13. Natuur, groene ruimte en
recreatie
14. Visserijen
15. Milieu, gezondheid en kwaliteit
16. Wetenschap en kennisoverdracht
Het hogere uitgavenniveau in 1997 op het beleidsterrein Internationale
aangelegenheden wordt veroorzaakt door een incidentele hogere bijdrage
aan het Landbouwegalisatiefonds van 12 miljoen gulden vanwege door
Brussel opgelegde boetes.
Op het beleidsterrein Landbouw is het uitgavenniveau in 1997 lager dan
in latere jaren. Belangrijkste oorzaken zijn: meevallende uitgaven op de
Bijdrageregeling Proefprojecten Mestverwerking, een lagere afdracht
vanuit de begroting aan het Herstructureringsfonds en het doorschuiven
van budgetten voor de glastuinbouw naar latere jaren.
De uitgaven op het beleidsterrein Natuur, groene ruimte en recreatie
zijn in 1997 en 1998 hoger dan in latere jaren. Belangrijkste oorzaak is de
toevoeging van l63 miljoen voor de periode 1996-1998 voor de aankoop
van landbouwgronden ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
Daarnaast is de uitgavenraming vanaf 1998 lager vanwege de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998. Met ingang van 1998
worden de ontvangsten van Staatsbosbeheer niet meer op de LNVbegroting verantwoord, maar gesaldeerd met de uitgaven. De uitgavenstijging vanaf 2000 is het gevolg van de groei van het areaal natuurterreinen, waardoor de beheerslasten toenemen.
Op het beleidsterrein Visserijen zijn de uitgaven voor de jaren 1997 en
1998 hoger vanwege een pakket van steunmaatregelen ten behoeve van
de visserijsector.
Aangezien de uitgaven voor de bestrijding van de varkenspest
verantwoord worden op het hoofdbeleidsterrein Milieu, gezondheid en
kwaliteit, liggen de uitgaven op dit hoofdbeleidsterrein in 1997 incidenteel
op een zeer hoog niveau.
ontvangsten
XIV Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij
Algemeen
Internationale aangelegenheden
Landbouw
Natuur, groene ruimte en
recreatie
Visserijen
Milieu, gezondheid en kwaliteit
Wetenschap en kennisoverdracht
Bijlage 4
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De ontvangsten op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden zijn
in 1997 hoger dan in latere jaren door incidentele ontvangsten door
Nederland uit de Internationale Cacao-overeenkomst (ICCO) in de jaren
1995 tot en met 1997 als gevolg van de liquidatie van de buffervoorraad
cacao.
De ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Landbouw stijgen in 1999
als saldo van het vervallen van de mestoverschotheffing enerzijds en de
invoering van een nieuwe mineralenheffing en een tijdelijke
bestemmingsheffing anderzijds. De tijdelijke bestemmingsheffing
verklaart tevens de uitgavendaling na 2000.
De afname in de ontvangsten op het beleidsterrein Natuur, groene
ruimte en recreatie van 1997 op l998 wordt veroorzaakt door de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per l januari 1998. Met ingang van 1998
worden de ontvangsten van Staatsbosbeheer niet meer op de LNVbegroting verantwoord maar gesaldeerd met de uitgaven.
De stijging van de ontvangstenraming op het beleidsterrein Milieu,
gezondheid en kwaliteit vanaf 1997 kent een tweetal oorzaken. Enerzijds
wordt deze stijging veroorzaakt doordat de ontvangstenraming van de
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees taakstellend op een
nagenoeg kostendekkend niveau wordt gebracht, anderzijds doordat het
aantal keuringen in 1997 achterblijft als gevolg van de varkenspest.
De hogere ontvangsten op het beleidsterrein Wetenschap en kennisoverdracht in l997 zijn het gevolg van terugontvangen subsidievoorschotten van onderzoeksinstellingen en de versnelling van projecten
die worden uitgevoerd met extra middelen voor onderzoek die tot en met
1998 zijn toegekend uit hoofde van het Fonds Economische Structuurversterking.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
>(V Sociale Paken en Werkgelegenheid
I I . Ministerie
72.
13.
74.
15.
Arbeidsmarkt
Sociale Verzekeringen
Bijstandszaken
Overig beleid
28020 31 153 30498 30388 30452 30538
333
5 927
11 425
10234
1 O1
327
6 569
14128
10050
78
329
6 804
14507
8788
70
328
6 778
14380
8835
67
332
6 799
14414
8863
43
332
6 837
14470
8857
43
De stijging op het beleidsterrein Arbeidsmarkt vanaf 1998 wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden.
De middelen voor de uitvoering van deze wet worden ondergebracht in
één brede doeluitkering, het Gemeentelijk Werkfonds. De voeding van dit
fonds bestaat, naast de samenvoeging van een aantal deelbudgetten op
de SZW-begroting (onder andere van Jeugdwerkgarantiewet, de
banenpool- en de kinderopvangregeling), uit de banenpoolsubsidie van
de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en uit een aantal onderdelen van het
Fonds Sociale Vernieuwing, die worden overgeheveld van BiZa naar SZW.
Dit leidt tot een voor gemeenten beschikbaar bedrag van 1,8 miljard in
1998 oplopend tot circa 2 miljard in 2001.
De uitgaven op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan
grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), de Rijksbijdrage
aan de AOW en de financiering van het AOW-Spaarfonds. De uitgavenstijging in 1998 in de Sociale Verzekeringen wordt met name veroorzaakt
door de Wajong en de AOW (rijksbijdragen en spaarfonds). Met het
wettencomplex Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is de Algemene Arbeidsongeschikt-
Bijlage 4
heidswet komen te vervallen en zijn verschillende nieuwe
arbeidsongeschiktheidswetten in het leven geroepen. In het kader van de
Pemba is voor jonggehandicapten een afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsvoorziening getroffen, de Wajong. De voorziening wordt verantwoord op de begroting van SZW en gaat in per 1 januari 1998. De
rijksbijdragen stijgen in 1997 en 1998 in verband met het in te stellen
AOW-Spaarfonds met respectievelijk 0,75 en 1,5 miljard en door een
structurele verhoging van de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds met
2,7 miljard, vanwege de vaststelling van de maximum AOW-premie voor
1998. Vanaf 1998 is een rijksbijdrage voor de WAZ opgenomen.
De daling vanaf 1999 op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt haar
oorzaak in de voorgenomen overheveling van het toeslagendeel in de
bijstandsuitkering naar het Gemeentefonds.
De hogere uitgaven in 1997 op het beleidsterrein Overig beleid zijn
onder meer het gevolg van een incidenteel beschikbare subsidie van 25
miljoen ten behoeve van een elektronisch cliëntvolgcommunicatiestelsel
ter faciliëring van het proces Samenwerking Werk en Inkomen. Daarnaast
dalen de uitgaven in 2001 met name als gevolg van de aflopende
uitfinanciering van de gepremieerde spaarovereenkomsten uit hoofde van
de Jeugdspaarwet. Deze wet is per 1 januari 1992 ingetrokken.
ontvangsten
XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid
11.
12.
13.
74.
15.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
742
806
803
806
806
806
Algemene ontvangsten
Arbeidsmarkt
Sociale Verzekeringen
Bijstandszaken
Overig beleid
De ontvangsten op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan uit
ontvangsten anticumulatiebaten uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon en uit overige ontvangsten sociale
verzekeringen. De ontvangsten uit hoofde van de anticumulatiebaten
stijgen als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakkoord in de WSW in
1998. In het akkoord is overeengekomen dat de vrijvallende uren in
verband met de 36-urige werkweek worden herbezet. Ook uit hoofde van
het wettencomplex Pemba nemen de ontvangsten toe; de anticumulatiebepaling is met deze wet uitgebreid. De uitbreiding heeft betrekking op de
werkgeverslasten over de bespaarde arbeidsongeschiktheidsuitkering.
uitgaven
XVI Volksgezondheid, Welzijn en
Sport
Algemeen
Staatstoezicht Volksgezondheid
Welzijn
Volksgezondheid
- Rijksbijdragen ziektekosten
- Overig
Inspectie Gezondheidsbescherming
RIVM
Bijlage 4
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De uitgaven op het beleidsterrein Welzijn stijgen in i998 en latere jaren
ten opzichte van 1997. Als gevolg van de opheffing van het Fonds Sociale
Vernieuwing per 1 januari 1998 worden de middelen ten behoeve van de
maatschappelijke opvang en verslavingszorg overgeheveld van de
begroting van Binnenlandse Zaken naar de begroting van VWS. Het lagere
uitgavenniveau vanaf 2000 houdt verband met de tijdelijke stimuleringsmaatregel met betrekking tot buitenschooltijdse opvang, waarvoor de
regering in de jaren 1997 tot en met 1999 extra middelen beschikbaar
heeft gesteld.
De lagere uitgavenraming op het beleidsterrein Volksgezondheid vanaf
1999 vindt voornamelijk haar oorzaak in de lagere rijksbijdragen aan de
ziekenfondsverzekering vanaf 1999 in verband met de overheveling van
het zittend ziekenvervoer van de Ziekenfondswet (ZFW) naar de gemeenten.
De lagere uitgavenraming voor de RIVM vanaf 1997 hangt samen met
de extra uitgaven in 1997 voor enerzijds de productie van vaccins en
anderzijds voor het Nationaal Onderzoeksprogramma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering, tweede fase (NOP-11).
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
283
312
220
218
218
218
6
5
5
5
5
5
9
68
53
15
87
61
2
59
11
2
59
1O
2
59
1O
2
59
10
1
146
2
143
2
142
2
141
2
140
2
140
XVI Voll<sgezondheid,Welzijn en
Sport
Algemeen
Staatstoezicht Volksgezondheid
Welzqn
Volltsgezondheid
Inspectie Gezondheidsbescherming
RIVM
De hogere ontvangsten op het beleidsterrein Welzijn in 1998 hangen
samen met de afrekening van te hoog verstrekte subsidievoorschotten
aan verzorgingshuizen.
De hogere ontvangsten op het terrein van de Volksgezondheid in 1997
en 1998 zijn het gevolg van de afrekening van de voorschotten aan de
sectorfondsen in voorafgaande jaren en de afrekening van de Regeling
Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen.
Bijlage 4
uitgaven
Internationale Samenwerking
l.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
I l.
12.
13.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
7 399
Economie, werkgelegenheid,
regionale ontwikkeling en
exportbevordering
Milieu
Maatschappelijke ontwikkeling
Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking
Veiligheid, mensenrechten
en conflictbeheersing
Humanitaire hulp en conflictpreventie
Macrosteun en schuldverlichting
Suriname, Nederlandse
Antillen en Aruba
Algemene Multi-Laterale
programma's
Midden- en Oost-Europa
Postennet
Overige uitgaven
Aanvullende post
Met ingang van 1997 is de homogene groep Internationale Samenwerking
(hglS) gevormd. In de nota ((Herijkingvan het buitenlands beleid)) is de
samenstelling van deze groep vastgelegd. De uitgaven staan verspreid
over meerdere begrotingen. De buitenlanduitgaven stijgen elk jaar door
de koppeling van de omvang aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal
Product (BNP). Binnen de hglS wordt een onderscheid gemaakt naar
uitgaven die vallen onder de noemer van officiële ontwikkelingshulp
(ODA). De jaarlijkse ODA-uitgaven worden begroot op netto 0,8% van het
BNP. Dit jaar zal tegelijkertijd met de ontwerp-begrotingen een aparte nota
worden gepresenteerd over alle uitgaven in het kader van internationale
samenwerking.
Aan vrijwel alle thema's van het buitenlands beleid zal in de komende
jaren meer geld worden uitgegeven.
Het beleidsveld Economie, werkgelegenheid, regionale ontwikkeling en
exportbevordering laat in 1998 een belangrijke stijging zien, vooral door
de intensivering van het ORET-programma (ontwikkelingsrelevante
exporttransacties), het MILIEV-programma (milieu en economische
verzelfstandiging) en stimulering van exportactiviteiten.
Aan de beleidsvelden Milieu, Maatschappelijke ontwikkeling en
Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking worden ieder jaar
gelden toegevoegd.
Het beleidsveld Macrosteun en schuldverlichting laat meerjarig de
grootste stijging zien, maar dit beeld zal veranderen bij nadere besluitvorming over de verdeling van de middelen voor Internationale Samenwerking.
De stijging bij het beleidsveld Algemene multilaterale programma's
komt ten goede aan het Europees Ontwikkelingsfonds en multilaterale
ontwikkelingsbanken en -fondsen.
De gelden voor Midden- en Oost-Europa stijgen vanaf 2000 door
intensivering van het economische hulpprogramma aan deze landen.
De stijging bij het beleidsveld Postennet betreft investeringen in
huisvesting en automatisering en uitbreiding van het personeel op de
posten, met name ten behoeve van handelswerkzaamheden. De investeringen hebben deels een incidenteel karakter, zoals te zien is in de daling
van de uitgaven in 2000.
Bijlage 4
De oplopende bedragen in de Aanvullende post zullen jaarlijks worden
toegevoegd aan de daarvoor in aanmerking komende beleidsvelden.
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
224
199
168
149
148
148
1997
1998
1999
2000
2001
2002
20556
22126
23665
23618
23614
23619
-
internationale samenwerking
uitgaven
Gemeentefonds
In de periode 1997-2002 nemen de uitgaven van het Gemeentefonds toe
met 3 miljard. De toename wordt bepaald door het saldo van de accressen
uit 1997 en 1998, de herinrichting van de Algemene Bijstandswet,
toevoegingen in het kader van de bijzondere bijstand en in verband met
de verlaging van de lokale lasten, en de overheveling van middelen voor
de huisvesting onderwijs.
uitgaven
Provinciefonds
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 620
1 633
1 693
1 700
1 700
1 700
In de periode 1997-2002 nemen de uitgaven van het Provinciefonds toe
met 80 miljoen. De stijging wordt onder meer veroorzaakt door het accres
1998.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Accres Gemeentefonds en
Provinciefonds
De raming betreft enerzijds een bijstelling van het accres voor 1998 en
anderzijds de raming voor het accres volgens de normeringssystematiei(
voor het Gemeente- en Provinciefonds voor de jaren 1999-2002, op basis
van de meest recente inzichten in de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
uitgaven
l.
Droge infrastructuur
2. Natte infrastructuur
3. Grote projecten
4. Overige uitgaven
Bijlage 4
1997
1998
1999
2000
2001
2002
5 782
1 609
1313
136
5 747
1 546
1743
184
5 733
1 595
2356
98
5 710
l 679
2423
61
5 549
l 555
2694
37
5 374
l 555
2403
20
De begroting van het Infrastructuurfonds is van 1997 op 1998 aangepast
naar aanleiding van de financiële vernieuwing bij Rijkswaterstaat. In deze
toelichting wordt vanaf 1997 de nieuwe begrotingsindeling gevolgd. De
bedragen voor 1997 zijn derhalve indicatief.
De daling in de uitgaven op het beleidsterrein Droge infrastructuur vindt
haar oorzaak in de afloop van de extra middelen die in het kader van de
nota Samen Werken Aan Bereikbaarheid voor de jaren 1998-2002 zijn
toegevoegd.
De uitgavendaling op het beleidsterrein Natte infrastructuur in van 1997
op 1998 vindt haar oorzaak in de realisatie in 1997 van de Stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. De beperkte uitgavenstijging op het
beleidsterrein Natte infrastructuur tussen 1998 en 2001 wordt veroorzaakt
door intensiveringen voor de bescherming tegen overstromingen en door
investeringen in het vaarwegennet in het kader van de nota ((Transport in
Balans)). De daling na 2000 is te verklaren door de afronding van de
dijkversterkingen, in het kader van het Deltaplan Grote Rivieren, in 2000.
De stijging van de uitgaven aan grote projecten tot het jaar 2001 wordt
met name veroorzaakt door de oplopende uitgavenramingen voor de
Betuweroute en Hogesnelheidslijn.
De dalende tendens bij de Overige uitgaven wordt veroorzaakt door een
afname van de uitgaven voor bodemsanering en het naar voren halen van
investeringen in de infrastructuur ten behoeve van het intermodaal
vervoer.
ontvangsten
Infrastructuurfonds
1.
2.
3.
4.
5.
Droge infrastructuur
Natte infrastructuur
Grote projecten
Overige ontvangsten
Bijdrage departementen
1997
1998
1999
2000
2001
2002
7 056
9 046
9 673
9 816
9 858
9 352
152
249
63
137
8 238
135
172
172
295
8 271
115
198
125
O
9 235
151
204
91
O
9 370
127
183
81
108
9 359
127
180
86
167
8792
De daling bij de ontvangsten Grote projecten hangt onder meer samen
met afnemende bijdragen van de Europese Unie in de voorbereidingskosten van de Hogesnelheidslijn-Zuid.
Bij de Overige ontvangsten is in 1997 het voordelig saldo uit 1996
toegevoegd. Voorts is het fonds in 1998 taakstellend verlaagd met 395
miljoen in verband met de vervroegde betaling aan België voor de
HSL-Zuid. Een deel van deze taakstelling (295 miljoen) is vooralsnog op
het artikel overige ontvangsten geraamd. Ten slotte wordt in de jaren 2001
en 2002 een bijdrage van de EU-structuurfondsen geraamd. Deze bijdrage
wordt, zo mogelijk, ingezet voor de nog niet volledig gedekte regionale
verkeer- en vervoerprojecten uit de investeringsimpuls vanaf 2001.
De fluctuaties van de bijdragen ten laste van andere begrotingen
hangen voor het overgrote deel samen met het ritme waarin de FESbijdragen aan de infrastructuurprojecten beschikbaar komen. Dit is in de
eerste plaats afhankelijk van de kasruimte binnen het FES en in de tweede
plaats van de financieringsbehoefte bij de projectrealisaties.
uitgaven
Fonds Economische Structuurversterking
Bijlage 4
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 580
2 307
2 578
2 319
1 803
1267
Het Fonds Economische Structuurversterking is een verdeelfonds. Het
kasritme van de FES-uitgaven wordt bepaald door de financieringsbehoefte van goedgekeurde FES-projecten binnen de budgettaire
randvoorwaarden van de FES-wet. Het overgrote deel van de FESbijdragen wordt overgeheveld naar het Infrastructuurfonds.
De relatief hoge uitgaven in de periode 1998 tot 2000 kunnen worden
verklaard door de bijdrage die het FES levert aan de programma's Samen
Werken aan Bereikbaarheid en Transport in Balans. Vanaf 2001 worden de
uitgaven gedomineerd door de bijdragen aan de Betuweroute en HSL.
ontvangsten
Fonds Economische Structuurversterking
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1 509
l 100
1 O00
1 O00
1 O00
1 O00
De incidenteel hoge FES-ontvangsten in 1997 zijn toe te schrijven aan het
niet in 1996 ontvangen deel van de voorlopige government take in de
Common-Areabaten. Inclusief de ontvangst i n 1997 bedraagt de government take vooralsnog 2506 miljoen. In de Miljoenennota 1997 werd
geraamd dat de Staat in totaal 2750 miljoen van de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) en van Energiebeheer Nederland (EBN) zal ontvangen. Over de definitieve omvang van de government take wordt nog
onderhandeld met de NAM.
ontvangsten
AOW-Spaarfonds i.o.
1997
1998
1999
2000
2001
2002
750
l 547
1 649
1 766
1 886
2 013
Ten behoeve van de toekomstige financiering van de AOW wordt door de
regering een AOW-Spaarfonds in het leven geroepen. Vanaf de begroting
van SZW worden hier bijdragen geleverd in de vorm van jaarlijkse
stortingen. De eerste storting in het fonds bedroeg 750 miljoen in 1997 en
1,5 miljard structureel vanaf 1998. Daarnaast ontvangt het fonds rentebaten over het opgebouwde vermogen. Deze baten worden aan het
fondsvermogen toegevoegd.
uitgaven
Arbeidsvoorwaarden
1997
1998
1999
2000
405
2 045
3 934
5 992
2001
2002
7 995 10 087
Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen gereserveerd die nodig zijn o m de loongevoelige uitgaven op de rijksbegroting
op het kostenpeil van het desbetreffende jaar te brengen. De oploop in de
cijfers ontstaat doordat jaarlijks een structurele reservering wordt
opgenomen teneinde de begrotingsuitgaven van constante naar lopende
prijzen te brengen. De reservering bestaat uit diverse elementen, zoals de
bijdrage van de regering voor de arbeidsvoorwaarden in de collectieve
sector, de ontwikkeling van de incidentele looncomponent en de
werkgeverspremies in de sociale zekerheid (voor ambtenaren). Daarnaast
is een reservering voor uitverdieneffecten in de vorm van wachtgelden en
voor herstructureringsmiddelen opgenomen.
Bijlage 4
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Nominale bijstelling AKW1
Koppeling uitkeringen
AKW
WKA
Op de aanvullende post Nominale bijstelling AKW worden de kosten van
de indexering van de Algemene Kinderbijslagwet aan de ontwikkeling van
het prijsindexcijfer geraamd. De uitgavenraming neemt toe als gevolg van
een jaarlijkse structurele tranche die benodigd is om de AKW-uitgaven op
het juiste prijspeil te brengen. De budgettaire consequenties van de
volledige koppeling tranche 1998 is eveneens in de ramingen verwerkt.
De kosten van de aanvullende post koppeling uitkeringen ontwikkelen
zich van 1997 op 1998 neerwaarts. Dit laat zich grotendeels verklaren door
de inwerkingtreding van het wettencomplex Pemba per l januari 1998.
Het bruto-nettotraject van de netto-netto gekoppelde uitkeringen wordt
hierdoor neerwaarts aangepast. De oploop in de kosten daarna bestaat
grotendeels uit de jaarlijkse koppeling. Voor alle gepresenteerde jaren is
in de ramingen een volledige koppeling opgenomen.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Prijsbijstellingl~ndexering
studiefinanciering
Op de aanvullende post Prijsbijstelling/lndexering WSF worden de
uitgaven geraamd die voortvloeien uit de wens rekening te houden met
optredende prijsstijgingen. Voor de raming wordt gebruik gemaakt van de
meest recente inzichten van het Centraal Planbureau, zoals opgenomen in
de Macro Economische Verkenning, en rekenveronderstellingen voor
latere jaren. De oploop in de bedragen wordt veroorzaakt door de
tranchegewijze opbouw van deze post.
De prijsbijstelling bevat de raming van de uitgaven die voortvloeien uit
prijsstijgingen op de Rijksbegroting in ruime zin. De Indexering studiefinanciering bevat de uitgavenraming voor de prijsstijgingen van de
normbedragen in de studiefinanciering voor de kosten van levensonderhoud en ziektekosten.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Belastingafdrachten aan de
Europese Unie
7 420
7 282
6 907
7 048
7 376
7 720
l . Invoerrechten
2. BTW-afdrachten
Vanwege afspraken bij de GATTIWTO dalen de invoerrechten tot en met
2000. Vanaf 2001 zorgt de verwachte volumegroei voor een stijging.
De BTW-afdrachten dalen tot en met 1999 door het nieuwe EigenMiddelenbesluit en stijgen vanaf 2000 als gevolg van de verwachte
macro-economische ontwikkeling.
Bijlage 4
uitgaven
Nader t e bepalen
1997
1998
1999
2000
2001
2002
-377
608
729
1080
1146
1175
Het niveau van de aanvullende post wordt in 1997 bepaald door de
(negatieve) correctieboekingen uit hoofde van de ramingstechnische
veronderstelling rond de eindejaarsmarge 1997. De oploop die in de
daaropvolgende jaren optreedt, is het gevolg van het reserveren gelden
ten behoeve van de behoedzaamheidsreserve voor het Gemeente- en
Provinciefonds.
ontvangsten
Nader t e bepalen
1997
1998
1999
2000
2001
2002
597
50
20
O
O
O
Op de aanvullende post is voor 1997 een bedrag geraamd voor ontvangsten buiten de sfeer van de micro-lasten (tevens niet relevant voor het
beleidsrelevant tekort) en voor 1998 en later zijn bedragen geraamd voor
de afstoot van (0n)roerende zaken bij de Defensie.
Consoliodatie rijksbegroting
-7355 -8828 -9681 -9751 -9752 -9180
Het verloop van de uitgaven en de ontvangsten van de post Consolidatie
wordt voornamelijk bepaald door het uitgavenpatroon bij het Fonds
Economische Structuurversterking en de bijdrage van Verkeer en
Waterstaat aan het Infrastructuurfonds.
uitgaven
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Sociale Zekerheid
Begrotingsgefinancierd
Ministerie
Arbeidsmarkt
Sociale Verzekeringen
Bijstandszaken
Overig beleid
Aanvullende posten
Premiegefinancierd
Werknemersverzekeringen
Vollsverzekeringen
Overige verzel<eringen
De totale uitgaven van het begrotingsgefinancierde deel van de Sociale
Zekerheid laten in 1998 een aanzienlijke stijging zien. Deze stijging treedt
met name op bij de uitgaven op het beleidsterrein Sociale verzekeringen.
Bijlage 4
De daling van de uitgaven in 1999 vindt eveneens op dit beleidsterrein
plaats en daarnaast bij de uitgaven op het beleidsterrein Bijstandszaken.
De stijging op het beleidsterrein Arbeidsmarkt in 1998 wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden.
De middelen voor de uitvoering van deze wet worden ondergebracht in
één brede doeluitkering, het Gemeentelijk Werkfonds. De voeding van dit
fonds bestaat naast de samenvoeging van een aantal deelbudgetten op de
SZW-begroting (onder andere van Jeugdwerkgarantiewet, de banenpoolen de kinderopvangregeling) uit een aantal onderdelen van het Fonds
Sociale Vernieuwing die worden overgeheveld van BiZa naar SZW en uit
de banenpoolsubsidie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Dit leidt tot
een voor gemeenten beschikbaar bedrag van 1,8 miljard in 1998 oplopend
tot circa 2 miljard in 2002. Een deel van deze middelen is geoormerkt voor
gedeeltelijk arbeidsgeschikte bijstandsgerechtigden, in het kader van de
Wet op de Re'integratie.
De uitgaven op het beleidsterrein Sociale verzekeringen bestaan
grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), uit de Rijksbijdrage aan de AOW en uit de financiering van het AOW-Spaarfonds. De
uitgavenstijging in 1998 in de Sociale Verzekeringen wordt met name
veroorzaakt door de Wajong. Met het wettencomplex Premiedifferentiatie
en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet komen te vervallen en zijn
verschillende nieuwe arbeidsongeschiktheidswetten in het leven
geroepen. In het kader van de Pemba is voor jonggehandicapten een
afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsvoorziening getroffen, de Wajong. De
voorziening wordt verantwoord op de begroting van SZW en gaat in per 1
januari 1998. De rijksbijdragen stijgen in 1997 en 1998 in verband met het
in te stellen AOW-Spaarfonds met respectievelijk 0,75 en 1,5 miljard en
door een structurele verhoging van de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds met 2,7 miljard, vanwege de vaststelling van de maximum
AOW-premie voor 1998.
De daling vanaf 1999 op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt haar
oorzaak in de voorgenomen overheveling van het toeslagendeel in de
bijstandsuitkering van de begroting van SZW naar het Gemeentefonds.
De hogere uitgaven in 1997 op het beleidsterrein Overig beleid zijn met
name het gevolg van een incidenteel beschikbare subsidie van 25 miljoen
ten behoeve van een elektronisch cliëntvolgcommunicatiestelsel ter
faciliëring van het proces Samenwerking Werk en Inkomen.
De aanvullende posten vormen reserveringen voor de kosten van
indexering van de begrotingsgefinancierde socialezekerheidsregelingen.
De oploop wordt verklaard doordat jaarlijks een structurele tranche nodig
is om de uitgaven op het juiste prijspeil te brengen.
De premiegefinancierde uitgaven vertonen een redelijk stabiel verloop. Er
moet rekening worden gehouden met het feit, dat de premiegefinancierde
uitgaven in lopende prijzen worden geadministreerd. Een gedeelte van de
uitgavenstijging wordt derhalve veroorzaakt door de kosten van koppeling. De stijging van 1998 op 1997 bij de werknemersverzekeringen laat
zich verklaren door de introductie van de wet Pemba. Deze stijging is
complementair aan de daling bij de volksverzekeringen. Met Pemba komt
de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) als volksverzekering te
vervallen. De AAW-uitkeringen aan werknemers worden toegevoegd aan
de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voor zelfstandigen is de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)
gecreëerd. Dit verklaart de stijging van de uitgaven op het beleidsterrein
Overige verzekeringen.
Bijlage 4
ontvangsten
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Sociale Zekerheid
Begrotingsgefinancierd
Premiegefinancierd
De ontvangsten o p het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan uit
ontvangsten anticumulatiebaten uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon en uit overige ontvangsten sociale
verzekeringen. De ontvangsten uit hoofde van de anticumulatiebaten
stijgen als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakI<oord in de W S W in
1998. In het akkoord is overeengekomen dat de vrijvallende uren i n
verband met de 36-urige werkweek worden herbezet. Ook uit hoofde van
het wettencomplex Pemba nemen de ontvangsten toe; de anticumulatiebepaling is m e t deze w e t uitgebreid. De uitbreiding heeft betrekking o p de
werkgeverslasten over de bespaarde arbeidsongeschilctheidsuitl<ering.
Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 is de presentatie van de
zorgsector o p twee punten gewijzigd. Deze wijzigingen zijn aangebracht
o m de aansluiting tussen de Miljoenennota en het Jaaroverzicht Zorg
(JOZ) te verbeteren.
De eerste wijziging is dat het begrotingsgefinancierde gedeelte van de
zorg is weergegeven volgens de indeling naar zorgsectoren die ook i n het
JOZ w o r d t gehanteerd, en niet langer volgens de begrotingsartikelen van
de begroting van VWS.
De tweede wijziging is dat de uitgaven en ontvangsten o p dezelfde wijze
zijn weergegeven als ze i n het JOZ staan geregistreerd. Dit betekent
enerzijds dat de gedesaldeerde rijksbijdragen (in de vorige Miljoenennota
kwamen deze zowel voor aan de uitgavenkant van het begrotingsgefinancierde deel als aan de ontvangstenkant van het premiegefinancierde deel) niet meer i n het overzicht voorkomen. Anderzijds
betekent het dat enkele posten n u gedesaldeerd zijn opgenomen, die dat
vorig jaar niet waren. Het gaat hier o m uitgaven in het JOZ die niet
relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister van
VWS hiervoor niet de primaire verantwoordelijkheid draagt. De vier
grootste posten zijn:
- de bijdrage van het Ministerie van OCW aan de academische
ziekenhuizen (1998: 827 miljoen, ondergebracht i n de sector Curatieve
Somatische Zorg);
- de GGD's (1998: 544 miljoen, ondergebracht i n de sector Preventieve
Zorg 1;
- het algemeen maatschappelijk werk (1998: 234 miljoen, ondergebracht i n de sector Curatieve Somatische Zorg) en
- de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs ( l 998: l 2 6 miljoen,
ondergebracht i n de sector Geestelijke Gezondheidszorg).
De totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd
komen overeen m e t die i n het JOZ. Door deze totalen te salderen, w o r d t
het totaal van de uitgaven verkregen dat relevant is voor het BKZ. Dit
totaal w o r d t toegelicht i n hoofdstuk 3 en bijlage 2 van de Miljoenennota.
Bijlage 4
uitgaven
Zorg
Begrotingsgefinancierd
2. Preventieve Zorg
3. Curatieve Somatische Zorg
4. Farmaceutische Hulp en
Hulpmiddelen
5. Geestelijke Gezondheidszorg
6. Gehandicaptenzorg
7. Ouderenzorg en Thuiszorg
8. Beheer en Diversen
Aanvullende post
Premiegefinancierd
2. Preventieve Zorg
3. Curatieve Somatische Zorg
4. Farmaceutische Hulp en
Hulpmiddelen
5. Geestelijke Gezondheidszorg
6. Gehandicaptenzorg
7. Ouderenzorg en Thuiszorg
8. Beheer en Diversen
Aanvullende Post
De toename in de diverse sectoren is tot en met 1998 het gevolg van de
volumegroei met 1,3% en van de loon- en prijsontwikkeling. Voor de jaren
na 1998 staan de groeiruimte van 1,3% (exclusief de gelden voor bouw;
die staan ook na 1998 op de sectoren) en de reservering voor loon- en
prijsontwikkeling verantwoord op de Aanvullende Post.
De daling in de premiegefinancierde uitgaven in 1998 bij Beheer en
Diversen is voornamelijk het gevolg van het afschaffen van de vergoeding
voor het innen van de premies door de Belastingdienst.
Voor de beleidsmatige ontwikkelingen bij de uitgaven wordt verwezen
naar de verticale toelichting op de zorguitgaven in bijlage 5.
ontvangsten
Zorg
Begrotingsgefinancierd
2. Preventieve Zorg
3. Curatieve Somatische Zorg
4. Farmaceutische Hulp en
Hulpmiddelen
5. Geestelijke Gezondheidszorg
6. Gehandicaptenzorg
7. Ouderenzorg en Thuiszorg
8. Beheer en Diversen
Aanvullende Post
Premiegefinancierd
2. Preventieve Zorg
3. Curatieve Somatische Zorg
4. Farmaceutische Hulp en
Hulpmiddelen
5. Geestelijke Gezondheidszorg
6. Gehandicaptenzorg
7. Ouderenzorg en Thuiszorg
8. Beheer en Diversen
Aanvullende Post
Bijlage 4
1997
De trendmatige stijging van de ontvangsten in de diverse sectoren is met
name het gevolg van de indexatie van de eigen bijdragen in de zorgsector
en de trendmatige volumetoename van de uitgaven (1,3%).
De hogere ontvangsten in de sector Beheer en Diversen in 1998 wordt
verklaard door incidentele ontvangsten als gevolg van te veel bevoorschotting verzorgingshuizen (27 miljoen) en onderuitputting banen
langdurig werldozen tranche 1996 (50 miljoen).
De toename bij het premiegefinancierde deel in 1999 in de sector
Curatieve Somatische Zorg is het gevolg van de decentralisatie van het
Zittend Ziekenvervoer naar de gemeenten (278 miljoen) met ingang van
1 januari 1999. Door dit bedrag bij de ontvangsten te verhogen valt het
Zittend Ziekenvervoer, na saldering met de uitgaven, weg uit het totaal dat
relevant is voor het BKZ.
Bijlage 4
De Verticale Toelichting bevat een overzicht van de beleidsmatig interessante mutaties voor alle begrotingen die zich hebben voorgedaan na de
Miljoenennota 1997. Het betreft mutaties o p de rijksbegroting, inclusief
het begrotingsgefinancierde deel van de sociale zekerheid en de zorg o p
de begrotingen van SZW en VWS, en tot slot mutaties voor het geheel van
de sociale zekerheid en de zorg (zowel begrotings- als premiegefinancierd).
Per begroting w o r d t een cijfermatige tabel gepresenteerd gevolgd door
een toelichting. Mutaties die groter zijn dan 25 miljoen worden separaat i n
de tabel gepresenteerd en vervolgens toegelicht.
In de tabel w o r d t de volgende indeling aangehouden: mee- en tegenvallers, beleidsmatige mutaties, desalderingen en overboekingen. De laatste
twee categorieën zijn technisch van aard. Daar waar mee- o f tegenvallers
vanwege het feit dat ze onder een budgetteringsafspraak vallen, als
beleidsmatig zijn aangeduid, wordt dit vermeld.
Zoals gebruikelijk bevat het overzicht ook de mutaties die niet relevant
zijn voor een ijklijn. Deze mutaties worden separaat i n d e tabel gepresenteerd.
De totalen per begroting worden i n eerste instantie exclusief de bedragen
die onder de homogene groep Internationale Samenwerking (hglS) vallen
gepresenteerd. Door middel van een aansluitregel w o r d t het deel van de
begroting dat onder d e hglS valt zichtbaar gemaakt. De laatste regel geeft
per begroting d e totaalstand inclusief hglS aan. Mutaties die optreden
binnen hglS worden, conform de systematiek zoals die g o l d bij Ontwikkelingssamenwerking, niet zichtbaar bij de verticale toelichting van de
desbetreffende begroting maar worden gepresenteerd en toegelicht i n de
verticale toelichting van hglS.
Puur technische mutaties, zoals de uitdeling loon- en prijsbijstelling en de
toevoeging uit hoofde van de eindejaarsmarge, worden niet i n d i t
overzicht gepresenteerd, terwille van de leesbaarheid. De post Diversen is
het saldo van mutaties die kleiner zijn dan 25 miljoen; deze post w o r d t
niet toegelicht tenzij er beleidsmatig interessante mutaties onder vallen.
Bijlage 5
U
HUIS DER KONUNGUN
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijltsbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
88
HOGE COLLEGES WAN STAAT EN I<ABBRIET DER KONUNGBN
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
III HOGE COLLEGES VAN STAAT EN KABINET DER KONINGIN
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
Ui11
ALGEMEMIE ZAKEN
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijlccbegroting i n enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJQEIVENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
111 ALGEMENE ZAKEN
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
UV
KABBNET VOOR NEDERLANDS-ANB(I8-LUAANSEEN ARUBAANSE ZAKEN
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Ri'l<sbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota
STAND MILJOENENNOTA 11998 (excl. IS)
Totaal Internationale sarnenwerlting
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
IV KABINET VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAME EN ARUBAANSE ZAKEN
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
vierde eigen m i d d e l
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
automatisering
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENEIVNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
De opwaartse bijstelling van het Vierde Eigen Middel (BNP-afdrachten) i n
1996 van 213,5 miljoen vloeit voort uit het nieuwe Eigen-Middelenbesluit,
waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van afdrachten
gerelateerd aan BTW-grondslag naar BNP-gerelateerde afdrachten (zie
aanvullende post Belastingafdrachten aan d e Europese Unie). De
neerwaartse bijstelling in 1997 van 404 miljoen is het gevolg van de
onderbesteding van de EU-begroting in 1996, die is terugontvangen door
verlaging van d e afdracht aan de EU. De structurele bijstelling i n 1998 en
latere jaren w o r d t nader toegelicht in bijlage 8 van deze nota.
Beleidsmatige mutaties
Voor de modernisering van het geautomatiseerde systeem van
informatie-uitwisseling tussen de ministeries en de Nederlandse
Bijlage 5
vertegenwoordigingen in het buitenland zijn hogere uitgaven geraamd
van 12,3 miljoen in 1997 oplopend tot 36,8 miljoen in 1998 en daarna
dalend tot structureel 20,l miljoen in 2001.De mutatie betreft de aan het
binnenland toegerekende kosten; de andere 50% is onder hglS
(homogene groep Internationale Samenwerking) verwerkt.
V BUITENLANDSE ZAKEN
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
- 0,s
- 0,9
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
VU JUSTITIE
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
opvang asielzoekers
verkeerctoezicht
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
extra plaatsen justitiële jeugdinrichtingen
knelpunten immigratie- en naturalisatiedienst
tbs-noodcapaciteit
wetvoorstel schuldsanering
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
automatisering en uitrusting regiokorpsen
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
aw8n
Mee- en tegenvallers
De tegenvallers bij de uitgaven voor de opvang van asielzoekers worden
met name veroorzaakt door de stagnerende uitstroom van asielzoekers,
zowel bij de uitplaatsing van statushouders als bij de verwijdering van
afgewezen asielzoekers. Daardoor is de bezetting i n d e opvangcentra
hoger dan eerder was verondersteld. De instroom van asielzoekers zal
naar verwachting lager uitkomen dan vorig jaar verondersteld. Rekening
w o r d t gehouden m e t een instroom van 27.000 asielzoekers per jaar vanaf
1997 in plaats van de eerder veronderstelde 30.000. Tevens is verwerkt de
o p b o u w van een buffercapaciteit van circa 5000 plaatsen. Tezamen
resulteert dit in een tegenvaller die oploopt tot 175,l miljoen i n 1998, o m
Bijlage 5
daarna te dalen tot 4,3 miljoen i n 2000. Vanaf 2001 domineert de
meevallende uitstroom, hetgeen resulteert i n een meevaller van 53,6
miljoen in dat jaar.
Voor de realisatie van bestaande en voorgenomen programma's voor
verkeerstoezicht, waaronder snelheidscontroles en controles op rijden
door rood licht, zijn structureel extra middelen ingezet (zie ook
ontvangstenmutatie).
Beleidsmatige mutaties
De toenemende jeugdcriminaliteit en de toename van de gemiddelde
strafduur bij jeugdige delinquenten nopen tot een uitbreiding van de
justitiële jeugdinrichtingscapaciteit met 113 plaatsen, welke in de loop van
2000 gereed zullen zijn. De hiermee gemoeide exploitatielasten bedragen
vanaf 2001 20'9 miljoen. In de periode 1998-2000 worden door de Dienst
Justitiële Inrichtingen (DJI) extra uitgaven geraamd voor werving en
opleiding van personeel. De in deze jaren opgenomen bijdrage van
Justitie aan de DJ1 vertonen een grillig verloop omdat de ter beschikking
gestelde meerjarige middelen niet synchroon lopen met de door DJ1 te
plegen investeringen. Binnen de agentschapsbegroting van de DJ1 zal dit
worden opgevangen.
Bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden extra middelen
ingezet voor de uitvoering van maatregelen in het kader van het Plan van
Aanpak Verwijderingen, voor de vorming van buffercapaciteit en voor een
kwaliteitsimpuls.
In verband met een toename van het aantal opgelegde TBSmaatregelen worden 120 TBS-noodcapaciteitsplaatsen gecreëerd,
waarvan 60 plaatsen structureel. In 1997 worden daartoe de nodige
investeringen gepleegd. De bedragen in 1998 en latere jaren betreffen de
structurele exploitatielasten van de extra TBS-plaatsen.
In verband met de uitvoering van het Wetsvoorstel Schuldsanering is de
raming met 25 miljoen in 1998 structureel verhoogd. Het betreft
uitvoeringskosten voor de Gemeentelijke Kredietbanken en uitgaven voor
rechtsbijstand.
Desalderingen
De hogere uitgaven en de daarmee samenhangende hogere ontvangsten
in 1996 van het Korps Landelijke Politiediensten zijn het gevolg van
verleende extra diensten voor de regiokorpsen, met name in de sfeer van
de automatisering en uitrusting van de regiopolitie.
Bijlage 5
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijkcbegroting in enge zin
griffierechten
restituties coa
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
opbrengst verkeerstoezicht
tekort boeten en transacties
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
automatisering en uitrusting regiokorpsen
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De ontvangstenraming voor de griffierechten wordt naar beneden
bijgesteld vanwege een lagere groei van het zaakaanbod dan geraamd en
vanwege een vertraging bij de indexering en herijking van de tarieven.
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heee de te veel
ontvangen subsidie 1995 in 1996 terugbetaald.
Beleidsmatige mutaties
Door intensivering van het verkeerstoezicht worden i n 1998 structureel
hogere boeteopbrengsten van 33 miljoen verwacht.
De tegenvaller op het gebied van boeten en transacties in 1996 van 60
miljoen wordt enerzijds veroorzaakt doordat de gemiddelde boetentarieven lager uitvallen dan voorzien en anderzijds doordat de indexering
van de boetentarieven pas per 1 januari 1996 is ingevoerd in plaats van 1
augustus 1995.
Desalderingen
Zie toelichting bij de uitgaven.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA
1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
asielzoekers
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
fonds sociale vernieuwing
grote-steden beleid
langdurig werklozen
overheveling naar werkfonds
zvo-regeling
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
cluster 1 extra werkgelegenheid langdurig werklozen
cluster 2 veiligheid
opheffing fonds sociale vernieuwing
voorschot uitvoering sociale zekerheid overheid
ziektekostenvoorziening overheidspersoneel
diversen
- 28,3
- 4,6
- 32,9
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota
STAND MILJOENENNOTA
- 42,9
1997
1998 (excl. IS)
Totaal internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA
1998 (incl. IS)
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
De lagere instroom van asielzoekers ten opzichte van de raming bij
Miljoenennota 1997 leidt tot minder uitkeringen voor houders van een
voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Daarnaast kan, als gevolg van
deze lagere instroom, de inzet van politie bij asielzoekerscentra na 1997
worden verminderd.
Bijlage 5
Beleidsmatige mutaties
Conform de door de Tweede Kamer uitgesproken wens bij de Algemene
Financiële Beschouwingen 1997 is de voorgenomen uitgavenbeperking
van 31,3 miljoen op het Fonds Sociale Vernieuwing ongedaan gemaakt.
De hogere uitgaven voor het grotestedenbeleid in 1997 en 1998 zijn
voornamelijk het gevolg van een investeringsimpuls aan de grote steden,
waartoe de regering heeft besloten. Daarnaast zijn op verzoek van de
I<amer vanaf 1996 structureel middelen ingezet voor de uitbreiding van
het grotestedenbeleid van 19 naar 25 steden.
Bij Regeerakkoord is besloten 40.000 banen te creëren voor langdurig
werklozen in de zorgsector en bij gemeenten. Om de realisatie van deze
40.000 banen te bespoedigen, zijn middelen voor circa 2200 banen vanaf
1997 overgeheveld van de zorgsector naar de gemeenten.
In verband met de opheffing van het Fonds Sociale Vernieuwing is 438,5
miljoen overgeheveld naar het gemeentelijk werkfonds. Dit valt onder de
ijklijn sociale zekerheid. Het resterende deel ongeveer 424 miljoen blijft
onder de ijklijn rijksbegroting vallen en is overgeboekt naar de begrotingen van Justitie en VWS en het Gemeentefonds (zie toelichting bij
overboekingen).
De uitgaven voor de regeling voor buitengewone ziektekosten van
overheidspersoneel (ZVO; Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel)
worden aangepast voor de reparatie van de Wet van Otterloo.
Desalderingen
Als gevolg van de jaarlijkse bijdrage van Justitie aan het landelijk Selectieen Opleidingsinstituut Politie is zowel in 1996 en 1997 de begroting met
circa 33 miljoen verhoogd.
Overboekingen
In navolging van de afspraken uit het Regeerakkoord zijn de tranches voor
cluster 1 (werkgelegenheid) en cluster 2 (veiligheid) toegevoegd.
In verband met de opheffing van het Fonds Sociale Vernieuwing
worden de middelen uit het Fonds overgeheveld naar andere departementen en het Gemeentefonds (zie toelichting bij beleidsmatige
mutaties).
In 1995 is uit de aanvullende post Loonbijstelling een voorschot van
56,6 miljoen verstrekt voor de verzelfstandiging van de Uitvoering Sociale
Zekerheid Overheid. In 1996 is hiervan 28,3 miljoen terugbetaald. Het
resterende deel zal in de loop van 1997 worden terugbetaald.
Oorspronkelijk was sectoralisatie van de Ziektekostenvoorziening
Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband
daarmee is het budget structureel onder de sectorale ruimte voor
arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van uitstel van de sectoralisatie
is het budget voor de ZVO eenmalig teruggesluisd.
Bijlage 5
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
teruggave niet bestede middelen voor langdurig
werklozen
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
dienst geneeskundige verzorging politie
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
-
STAND MILJOENENNOTA 1998
Ontvangsten
Mee- en tegenvallers
De extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen is zowel i n 1995 als in
1996 overwegend in de tweede helft van het jaar gecreëerd. De gemeenten hebben de middelen die i n 1995 niet tot besteding zijn gekomen i n
l996 teruggestort. De niet-bestede middelen in 1996 worden dit jaar
teruggestort.
Beleidsmatige mutaties
De Dienst Geneeskundige Verzorging Politie, de verplichte ziektekostenverzekeraar voor (oud-)politiemensen en hun familieleden, gaat uit van
kostendekkende premieheffing. Overschotten en tekorten worden
verrekend met de premies i n latere jaren. Het in het verleden opgebouwde
saldo wordt i n 1997 ten dele benut voor premieverlaging.
Desalderingen
Zie de toelichting bij de uitgaven.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
38 679,O
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
arbeidsduurverl<orting ouderen
hogere uitgaven studiefinanciering
lagere personeelslasten
omzetting sf-leningen (stoeb/alr)
wachtgelden
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
apparaatsltosten uszo
beroepen universiteiten
informatie en communicatie technologie
invulling taakstelling mbolsf
I<lassengrootte ( l e stap)
normatieve exploitatievergoeding
OV-kaartcontract '98/'02: lagere uitgaven uitwonenden
OV-kaartcontract '98/'02: ophoging budget
OV-kaartcontract '981'02: taakstelling
profiel 2e fase voortgezet onderwijs
regionale tv
risico vervangingsfonds
risicovoorziening huisvesting bve
seniorenbeleid
studenten uit zfw
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijkcbegroting in enge zin
naar biza: ziektekosten overheidspersoneel
naar gf: huisvesting klassengrootte
van ap: cao onderwijs
van ap: indexering studiefinanciering
van ap: leerlingen volume asielzoekers
diversen
Bijlage 5
90,O
27,O
- 54,2
37 201,O
37 464,7
38 124,l
38 193,7
38 435,5
Niet tot een ijklijn behorend
indexering studiefinanciering
lagere uitgaven studiefinanciering
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
De structureel lagere uitgaven hangen samen met een daling van het
aantal leraren dat gebruik maakt van de ADVIBAPO-regeling, de regeling
op basis waarvan ouderen minder kunnen gaan werken.
De hogere (relevante) uitgaven aan studiefinanciering worden met
name veroorzaakt doordat het aantal studenten dat niet onder de
prestatiebeurs valt hoger blijkt dan tot nu toe aangenomen. Het aantal
prestatiebeursstudenten ligt daarenboven lager dan verondersteld bij
Miljoenennota 1997, resulterende in lagere (relevante) uitgaven die echter
met vertraging zichtbaar worden. De combinatie van beide effecten geeft
de reeks een grillig verloop.
De lagere personeelslasten zijn het gevolg van een veranderende
samenstelling in het personeelsbestand. Daarnaast is sprake van een
tranchegewijs oplopende meevaller i n de incidentele looncomponent
vanaf 1999. Beide elementen hebben betrekking op het primair onderwijs.
Bij invoering van de maatregel Student Op Eigen Benen (STOEB) is voor
studenten de mogelijkheid ontstaan kortlopende vorderingen o m te zetten
in langlopende vorderingen. Aangezien tegenover deze omgezette
vorderingen relevante uitgaven staan, zouden terugbetalingen op deze
vorderingen als relevante ontvangsten moeten worden geadministreerd.
Naar nu blijkt is dit niet gebeurd, aangezien in de administratieve
systemen van de IBG geen onderscheid kon worden gemaakt tussen
aflossingen op (niet-relevante) reguliere langlopende leningen en
aflossingen op de omgezette vorderingen. Er is afgesproken met ingang
van 1998 alle hiermee samenhangende uitgaven te corrigeren. Het betreft
incidenteel 320 miljoen in 1998 en structureel 100 miljoen.
Naar aanleiding van het wachtgeldrapport «De jaren tellen)) zijn
additioneel middelen gereserveerd o m mogelijke tekorten in de
wachtgelduitgaven o p te lossen.
Beleidsmatige mutaties
De hogere uitgaven voor de apparaatskosten van USZO hangen samen
met de hogere uitvoeringskosten van de verschillende regelingen.
Een aantal universiteiten heeft in 1996 een proces bij de Raad van State
over de verdeling van onderzoeksmiddelen in 1992 gewonnen. Als gevolg
hiervan is een schadeloosstelling van 90 miljoen i n 1996 uitgekeerd aan
deze procesvoerende universiteiten.
Bijlage 5
Ten behoeve van een extra impuls voor de integratie van Informatie- en
Communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs is, verspreid over 1997
en 1998, een bedrag van 178 miljoen vrijgemaakt voor extra investeringen
en vanaf 1999 een structureel bedrag van 20 miljoen voor de hiermee
gemoeide extra exploitatielasten.
In het kader van de begrotingsvoorbereiding 1997 is besloten tot een
taakstelling op de studiefinanciering voor MBO-studenten. Mede op
verzoek van de Tweede Kamer is deze taakstelling alternatief ingevuld. De
oorspronkelijlte taakstelling op het MBOISF is dus thans ongedaan
gemaakt.
Met ingang van 1 augustus 1997 is een bedrag van l l 2 , 5 miljoen in
1997 en structureel een bedrag van 270 miljoen beschikbaar gesteld voor
klassenverkleining in het basisonderwijs.
De teveel bevoorschotte bedragen en projectmiddelen van de HBO-raad
van 27 miljoen zijn in 1996 teruggevorderd.
Aangezien uit het huidige week-/weeltendl<aartcontract blijkt dat
studenten in ruime meerderheid kiezen voor een weekkaart, is de
verwachting dat als gevolg van de verplichte koppeling tussen thuiswonendheid en thuis(week)kaart en uitwonendheid en uit(weekend)ltaart,
meer studenten thuis zullen blijven wonen. Deze besparing op de
basisbeu rsuitgaven zal worden ingezet ter dekking van het nieuwe
OV-ltaartcontract.
Aangezien het op de OCenW-begroting beschikbare budget onvoldoende was o m de kosten voor het nieuwe OV-kaartcontract te dekken, is
het budget opgehoogd. Deze hogere uitgaven worden deels gefinancierd
uit vrijvallende middelen als gevolg van de lagere basisbeursuitgaven aan
uitwonenden. Het nog resterende tekort leidt tot een nog met toekomstige
meevallers in te vullen taakstelling o p de OCenW-begroting.
Aangezien de totaal binnen de OCenW-begroting geïdentificeerde
middelen voor het nieuwe OV-kaartcontract onvoldoende zijn o m de
kosten van het nieuwe contract te deltlten, is afgesproken dat OCenW deze
kosten moet dekken uit toekomstige meevallers binnen de begroting.
Ten behoeve van de voorbereiding van onderwijzend personeel op de
invoering van de profielen Ze fase is binnen de OCenW-begroting 50
miljoen vrijgemaakt, waarvan 10 miljoen in 1997 en 40 miljoen in 1998
beschikbaar komt.
Voor regionale televisie-uitzendingen legt de rijksoverheid bij elke
gulden provinciale opslag een gulden bij. Als gevolg hiervan zijn de
uitgaven in 1997 structureel met 40 miljoen verhoogd.
Ter afdekking van mogelijke tekorten bij het Vervangingsfonds is een
structureel bedrag oplopend tot 35 miljoen gereserveerd.
In verband met mogelijke risico's verbonden aan de decentralisatie van
de huisvesting in de sector Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
wordt een risicovoorziening van 30 miljoen in 1998 gevormd.
In 1998 wordt structureel l00 miljoen per jaar beschikbaar gesteld o m
het leraarsberoep voor oudere leraren zo lang mogelijk aantrekkelijk te
houden.
In het kader van de Reparatiemaatregel Van Otterloo is besloten
studenten die gratis meeverzekerd zijn met hun ouders uit het ziekenfonds
te halen. De aldus op de begroting van VWS vrijvallende middelen
worden overgeheveld naar de begroting van OCenW ter compensatie van
de studenten met aanvullende beurs.
Overboekingen
Oorspronkelijlt was sectoralisatie van de Zielttekostenvoorziening
Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband
daarmee is het budget structureel onder de sectorale ruimte voor
arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van uitstel van de sectoralisatie
is het budget voor de ZVO eenmalig teruggesluisd.
Bijlage 5
De huisvestingskosten van scholen zijn per 1 januari 1997 voor rekening
van de gemeenten. Omdat reductie van de groepsgrootte een behoefte
creëert aan extra lokalen stort het rijk hiervoor een evenredige vergoeding
i n het Gemeentefonds.
O m de loonkosten bij Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen o p het
kostenniveau van de reeds afgesloten CAO 1996-1998 te brengen zijn
extra middelen overgeboekt uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.
Bij Voorjaarsnota is u i t d e aanvullende post Indexering Studiefinanciering de tranche 1997 overgeboekt die verband houdt m e t de
relevante beursuitgaven.
De geraamde uitgaven voor het onderwijs aan leerplichtige asielzoekers
en VVTV-ers zijn overgeboekt naar de OCenW-begroting.
Niet tot een ijklijn behorend
Bij Voorjaarsnota is u i t de aanvullende post Indexering studiefinanciering
de tranche 1997 overgeboekt, verband houdend m e t de niet-relevante
leenuitgaven.
De niet-relevante uitgaven studiefinanciering vallen veel lager uit dan
voorzien i n de Miljoenennota 1997. Belangrijkste reden is de terughoudende opname van rentedragende leningen door studenten. Daarnaast
blijkt dat meer prestatiebeursstudenten thuiswonend zijn dan t o t n u toe
werd verondersteld.
Bijlage 5
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
hogere ontvangsten op leningen verstrekt voor 1992
lagere ster-inkomsten
omzetting Itortlopende vorderingen
opbrengsten dienst omroepbijdrage
vertraagde inning lesgeld
diversen
- 51,O
26,9
- 40,O
- 33,l
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
extra opbrengsten pro-rato lesgeld
gespreide betaling lesgeld
onttrekking algemene omroepreserve
terugvordering bevoorschotte gelden hbo-raad
diversen
51 ,O
31 ,O
- 3,l
78,9
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Niet tot een ijltlijn behorend
lagere ontvangsten op leningen na 1992
omzetting kortlopende vorderingen
uitstel verkoop nob
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
Mee- en tegenvallers
Uit de realisatiecijfers over 1996 en de eerste maanden van 1997 blijkt dat
de termijnontvangsten op leningen verstrekt voor 1992 hoger uitvallen
dan tot nu toe geraamd.
Als gevolg van een krimpende reclamemarkt voor publieke radio en
televisie verminderen de STER-reclameopbrengsten.
In het kader van de Wet Student Op Eigen Benen (STOEB) is de
mogelijkheid gecreëerd een deel van de kortlopende schulden van
studenten om te zetten in langlopende schulden. Deze ontvangsten op
oorspronkelijk kortlopende schulden stonden als relevant geboekt.
Aangezien de ontvangsten op langlopende schulden echter als nietrelevant worden geadministreerd, vindt in verband met de omzetting voor
de jaren 1996 en 1997 een correctieboeking plaats.
Door groei van het aantal huishoudens en bedrijven, die omroepbijdrage betalen, stijgt de opbrengst van de omroepbijdragen.
Door het verlaten van de teldatum zijn de ontvangsten lesgeld in 1996
40 miljoen lager uitgevallen dan geraamd. Hiertegenover staat dat deze 40
miljoen in de eerste maanden van 1997 extra is ontvangen.
Beleidsmatige mutaties
Met ingang van het schooljaar 199811999 zullen scholieren die in de loop
van het jaar 16 jaar worden naar rato van het aantal maanden dat zij in dit
schooljaar nog voltijds onderwijs volgen, lesgeld gaan betalen. Deze
maatregel, die oorspronkelijk voorzien was voor het schooljaar 199711998,
leidt tot hogere opbrengsten dan geraamd. Deze extra opbrengsten
worden aangewend voor de gedeeltelijke invulling van de MBOISFtaakstelling.
Met ingang van het schooljaar 199811999 wordt voor scholieren de
mogelijkheid gecreëerd het lesgeld in drie termijnen te betalen. Hierdoor
zal in 1998 een eenmalige opbrengstenderving optreden van 142 miljoen.
Door de ontwikkelingen bij de omroepopbrengsten en als gevolg van de
bevriezing van de meeste media-uitgaven fluctueert de algemene
omroepreserve.
De teveel bevoorschotte bedragen en projectmiddelen van de HBO-raad
van 27 miljoen zijn in l996 teruggevorderd.
Niet tot een ijklijn behorend
Uit de realisatiecijfers blijkt dat de ontvangsten op leningen verstrekt na
1992 lager uitvallen dan geraamd en derhalve neerwaarts dienen te
worden bijgesteld.
Zie voor een toelichting de relevante ontvangstenmutatie omzetting
kortlopende vorderingen.
De verkoop van het Nederlands Omroepproductiebedrijf is uitgesteld
van 1997 naar 1998.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
30 491,4
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
disconto dutch treasury certificates
extra intering schatlcistsaldo
lager kapitaalmarktberoep 1996
oude tekorten amsterdam
rente-effect uitvoering 1996
rente-effect uitvoering 1997
rente-effect wijziging financieringstekorten en lagere
rente
vervroegde aflossing: boete
vervroegde aflossing: rente-effect
diversen
- 78,8
79,3
158,3
- 3,8
155,O
Niet t o t een ijldijn behorend
agio bij inkoop van schuld
disagio bij uitgifte van schuld
rentevergoeding aow spaarfonds
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
In 1996 vielen de disconto-uitgaven van Dutch Treasury Certificates
(DTCfs) mee door de lage korte rente en gemiddeld kortere looptijden. Met
ingang van 1997 wordt het schatkistsaldo gestabiliseerd op 50 miljoen in
het kader van de saldoregulering. Daardoor moeten de tijdelijke kastekorten, die binnen het jaar optreden, worden gedekt op de geldmarkt. Dit
heeft gevolgen voor de hoeveelheid uitstaande DTCrs. Op basis van een
raming van het kaspatroon in de verschillende jaren zijn de hiermee
samenhangende additionele korte rentelasten berekend voor de jaren
1997 en verder.
In 1997 wordt de financieringsbehoefte voor 14,3 miljard gedekt door
intering op het schatkistsaldo, hetgeen 3,2 miljard meer is dan verondersteld bij Miljoenennota 1997. Hierdoor behoeft in 1997 minder op de
kapitaalmarkt te worden gedekt, waardoor er minder rente-uitgaven zijn
met ingang van 1998.
Doordat in 1996 de restant-financieringsbehoefte (5,4 miljard) met DTC1s
is gedekt, was het kapitaalmarktberoep in 1996 lager dan geraamd. Dit
leidt tot een meevaller op de rente vaste schuld. Hier staat een tegenvaller
op de rente vlottende schuld tegenover. Per saldo resteert een meevaller
van 148,3 miljoen in 1997 en 74,l miljoen met ingang van 1998.
Per 1 juli 1997 heeft de Staat van de gemeente Amsterdam een pakket
onderhandse leningen overgenomen, waarmee de Regeling Oude
Bijlage 5
Tekorten Amsterdam wordt beëindigd. De hiermee gemoeide rentelasten
bedragen 126,3 miljoen in 1997 en circa 250 miljoen structureel met
ingang van 1998. Hier staat een verlaging van de bijdrage uit het
Gemeentefonds aan de gemeente Amsterdam tegenover.
In 1996 is er sprake van een tegenvaller op de rente vaste schuld als
gevolg van betaalde rente bij inkoop van leningen. Plaatsing van een
lening in 1996 met een rente die lager is dan de gehanteerde rekenrente
leidt tot een rentemeevaller met ingang van 1997.
In 1997 worden er leningen geplaatst met een rente die hoger is dan de
gehanteerde rekenrente, waardoor er met ingang van 1998 een rentetegenvaller optreedt. Bij twee van deze leningen gaat het om de vervolguitgifte van een bestaande lening. Een deel van deze vervolguitgiftes heeft
een paar dagen voor de coupondatum plaatsgevonden en er is daarom in
1997 15,4 miljoen aan rente betaald.
Door een lagere rekenrente op de nog uit te geven staatsleningen en
een wijziging in de omvang van de financieringstekorten treedt met
ingang van 1998 een rentemeevaller op van 564,8 miljoen in 1998
oplopend tot 1825,2 miljoen in 2001.
Op grond van actuele rendementen op de kapitaalmarkt en rekening
houdend met te betalen boete kan het voor de Staat voordelig zijn over te
gaan tot vervroegde aflossing van leningen. In de tweede helft 1996 is
voor 4 3 miljard vervroegd afgelost en voor 1997 wordt, uitgaande van de
huidige rendementsniveaus, verwacht dat er voor 6,8 miljard vervroegd
zal worden afgelost. De met deze vervroegde aflossingen samenhangende
boete bedraagt in l996 l58,3 miljoen en voor 199'7 naar verwachting 270
miljoen.
De vervroegde aflossingen in de tweede helft 1996 en in 1997 leiden
met ingang van 1997 tot structureel lagere rente-uitgaven vaste schuld.
Niet tot een ijklijn behorend
Bij de inkoop van leningen is in de tweede helft 1996 voor 65,5 miljoen en
in 1997 voor 31,7 miljoen aan agio betaald.
Doordat bij heruitgifte van een lening de koers enige tijd beneden pari
heeft gelegen is in 1997 voor 25 miljoen aan disagio gerealiseerd.
De geraamde rentebijschrijving aan het AOW-Spaarfonds bedraagt 46,9
miljoen in 1998, oplopend naar 385,6 miljoen in 2001.
Bijlage 5
IXA NATIONALE SCHULD
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
ontvangen bijbetaalde rente
rentevergoeding schatl<istsaldo
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
agio bij uitgifte van schuld
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De door beleggers bij te betalen rente bij de (her)uitgiftevan leningen in
1997 wordt geraamd op 352 miljoen.
In 1996 viel de rentevergoeding schatkistsaldo tegen als gevolg van een
rentepercentage dat lager was dan eerder geraamd. Vanaf 1997 wordt het
schatkistsaldo in het kader van de saldoregulering gestabiliseerd op 50
miljoen. Hierdoor daalt de door De Nederlandsche Bank te vergoeden
rente structureel met ingang van 1997.
Niet tot een ijltlijn behorend
Bij de vervolguitgifte van bestaande leningen, waarvan de couponrente
hoger is dan het vigerende kapitaalmarktrendement, bedraagt de
ontvangen agio 13,6 miljoen in 1996 en 640 miljoen in 1997.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijzondere financiering
euro muntwezen
exportkredietverzekering
moterrijtuigenbelasting opcenten
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
tijdelijke subsidies tankstations
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
fiscale wetsvoorstellen
naar rgd: huisvesting douane
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
heffings- en invorderingsrente
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
Op de Regeling Bijzondere Financiering 1971 hebben zich i n 1996 en 1997
meevallers voorgedaan als gevolg van de gunstige conjunctuur en
uitblijven van majeure incidentele schades.
De invoering van de euro leidt t o t extra uitgaven door de benodigde
creatie van nieuw chartaal geld.
Bijlage 5
De meevallers op de Exportkredietverzekering in de jaren 1996 en 1997
zijn het gevolg van het uitblijven van grote schades. Naar de huidige
inzichten in de middellange schades zal ook in 1998 en 1999 een meevaller optreden.
De invoering van de Wet Motorrijtuigenbelasting heeft geleid tot een
kasvertraging i n de inning van deze belasting. De provincies zijn voor de
tegenvallende provinciale opcenten gecompenseerd ten laste van de
begroting van Financiën.
Beleidsmatige mutaties
Ten behoeve van de (Tijdelijke) Subsidieregeling Tankstations Grensstreek
Duitsland zijn met ingang van 1997 middelen gereserveerd.
Overboekingen
Vanuit de Reservering Fiscale Wetsvoorstellen zijn er meerjarig middelen
overgeboekt ter dekking van de uitvoeringskosten van een aantal fiscale
maatregelen en wetsvoorstellen. Dit heeft met name betrekking op het
rijksdeel in de uitvoeringskosten van de Wet Waardering Onroerende
Zaken (WOZ).
In verband met nieuwbouw (bij onder meer douane) en huur van
diverse huisvestingsprojecten van de Belastingdienst is i n 1996 60,8
miljoen aflopend naar 0,3 miljoen in 1999 overgeboekt naar de RGD.
Niet tot een ijklijn behorend
De uitgaven Heffings- en invorderingsrente zijn in 1996 en 1997 neerwaarts bijgesteld als gevolg van een lagere rentestand en een snellere
afhandeling van aangiften.
Bijlage 5
IXB FINANCOEN
NIET-BELASTINGONNANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
6 495,8
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
exportkredietverzekering
verkopen domeinen
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
afschaffen perceptiekosten
middelenafspraken
verkoop ing obligatielening (rente)
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
administratieve boeten
heffings- en invorderingsrente
verkoop deelneming nedcar
verkoop gouden munten
verkoop ing obligatielening (opbrengst)
winstafdracht dnb
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
5 058,9
5 322,4
5 716,s
5 882,2
5 930,5
Mee- en tegenvallers
In l996 en 1997 hebben zich meevallers voorgedaan bij de Exportkredietverzekering door het goede terugbetalingsgedrag van een aantal
landen. Voor de jaren 1998-1999 wordt een voortzetting van deze trend
verwacht.
Er zijn in 1996 hogere verkoopopbrengsten gerealiseerd op de verkoop
van agrarische domeinengronden en overige overtollige roerende en
onroerende zaken. In 1997 worden o m soortgelijke redenen eveneens
hogere verkoopopbrengsten verwacht.
Beleidsmatige mutaties
De vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de belastingdienst
voor de heffing van premies (de zogenoemde perceptiekosten) wordt
afgeschaft, hetgeen leidt tot lagere ontvangsten voor de belastingdienst.
De uitgaven van de fondsen kunnen en worden spiegelbeeldig verlaagd.
De ontvangstenraming van Domeinen is meerjarig verhoogd met
hogere ontvangsten die op grond van middelenafspraken ten goede
komen aan andere departementen (OCW, LNV, VROMIRGD, Defensie en
Buitenlandse zaken).
Door de verkoop van een obligatielening van de ING Groep NV zijn de
geraamde rente-inkomsten structureel neerwaarts bijgesteld.
Niet tot een ijklijn behorend
In 1996 en 1997 doen zich meevallers voor bij de schikkingen en administratieve boeten als gevolg van hogere realisatiecijfers bij met name de
houderschapsbelasting en de omzetbelasting.
De ontvangsten Heffings- en invorderingsrente zijn in 1996 en 1997
neerwaarts bijgesteld als gevolg van een lagere rente en een snellere
afhandeling van aangiften.
De Staat zal eind 1998 de in haar bezit zijnde aandelen Nedcar verkopen
voor 220 miljoen, die in 1999 als ontvangsten binnen komen.
De raming Diverse ontvangsten kernministerie is in 1996 verhoogd als
gevolg van de verkoop van een voorraad gouden munten die in bezit
waren van de staat.
De staat heeft in 1997 een obligatielening ING Groep NV verkocht voor
een bedrag van 316 miljoen.
De raming 1997 van de winstafdracht van De Nederlandsche Bank is
verhoogd door een hogere winstafdracht over 1996 als gevolg van
gerealiseerde koerswinsten op beleggingen en als gevolg van lager dan
geraamde geldmarktrentes in 1996. Structureel is de raming verhoogd
met de verwachte beleggingsopbrengst over het uit goudverkopen
vrijkomende vermogen.
Bijlage 5
X DEFENSIE
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
aanbesteding luchtverdedigings- en commandofregatten
bijstelling domeinverkopen
luchtmobiele brigade
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
naar biza: uitstel sectoralisatie zvo-regeling
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Beleidsmatige mutaties
De uitgavenmutatie voor aanbesteding van luchtverdedigings- en
commandofregatten hangt samen met de wijziging van de plannen om, in
plaats van twee, vier van deze fregatten aan te schaffen. Om binnen de in
de Prioriteitennota genoemde zestien fregatten te blijven, worden de twee
geleidewapenfregatten en twee standaardfregatten bij het in dienst treden
van de nieuwe fregatten afgestoten.
Met betrekking tot de opbrengsten van de verkopen van Defensiegoederen via de Dienst der Domeinen vindt vanaf 1996 een opwaartse
bijstelling plaats. Deze bijstelling betreft met name opbrengsten van
verkoop van houwitsers, Leopard 11-tanks en vliegbasis Ypenburg.
Bijlage 5
De mutatie bij de uitgaven voor de Luchtmobiele Brigade betreft een
bijstelling van de uitgaven voor diverse deelprojecten van de transporthelikopters, de Apachehelikopters en de grondgebonden investeringen
ten behoeve van deze helikopters.
Overboekingen
Oorspronkelijk was sectoralisatie van de Ziektekostenvoorziening
Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband
daarmee is in de Miljoenennota 1997 het budget structureel onder de
sectorale ruimte voor arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van
uitstel van de sectoralisatie met een jaar is het budget voor de ZVO i n
1997 teruggeboekt naar Binnenlandse Zaken.
X DEFENSIE
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
luchtverdedigingssystemen
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Beleidsmatige mutaties
De lagere ontvangsten voor luchtverdedigingssystemen in 1999 en 2000
zijn het gevolg van het niet doorgaan van de voorgenomen inruil van acht
HAWKIAFU-systemen voor een nieuw systeem (Crotale) voor de verdediging van vliegbases.
Bijlage 5
XlA VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijdragen eigen woningen
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
bodemsanering
herstructurering na-oorlogse wijken
huursubsidie
voertuigtechniek
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
bodemsanering vinex
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
huursubsidie
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
brutering
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
Van de woningen die onder de Regeling Bijdragen Eigen Woningen vallen,
wordt een groter aantal verkocht dan verwacht. Omdat in het geval van
verkoop de subsidie vervalt, zijn de desbetreffende ramingen structureel
verlaagd.
Bijlage 5
Beleidsmatige mutaties
Voor bodemsanering heeft het kabinet voor de periode van l998 tot en
met 2010 in totaal 1,5 miljard extra beschikbaar gesteld. Aan deze extra
middelen is verbonden dat, conform de uitkomsten van het betreffende
interdepartementaal beleidsonderzoek, de saneringsprojecten meer
functiegericht en goedkoper worden uitgevoerd.
Voor de herstructurering van naoorlogse wijken wordt i n de periode van
2000 tot en met 2010, in totaal 1,85 miljard beschikbaar gesteld. Met de
herstructurering wordt beoogd de sociale en economische vitaliteit van
wijken met een eenzijdig woningbestand en een onaantrekkelijk imago te
versterken.
Bij Voorjaarsnota 1996 is in verband met de hogere nominale Ziekenfondspremie voor alleenstaanden een koopkrachtreparatie uitgevoerd via
de Huursubsidiewet. Conform de wens van de Tweede Kamer is deze
compensatie uitgebreid tot alle IHS-ontvangers. Daarnaast is per 1 juli
1997 door verhoging van de kindertoeslag in de Huursubsidie de
inkomenspositie van huishoudens met kinderen verbeterd. Voorts is
recentelijk i n het parlement het voorstel voor de nieuwe Wet Huursubsidie
behandeld en goedgekeurd. Daarbij zijn tevens verschillende amendementen aangenomen, die tot hogere uitgaven leiden. Ten slotte leidt een
actualisatie van de IHS-ramingen per saldo tot een verhoging van zowel
de uitgaven als de ontvangsten. Dit wordt onder meer veroorzaakt door
de verschuiving van de peildatum vermogenstoets met één jaar. Vermoedelijk zal hierdoor bij de toekenning van Huursubsidie worden uitgegaan
van te lage vermogens. Dit leidt in de eerste jaren tot hogere uitgaven en
in latere jaren via restituties, tot hogere ontvangsten.
Ter nadere uitwerking van de in 1996 aan de Kamer toegezonden
beleidsnota ((Voertuigtechniek))wordt voor de periode van 1998 tot en
met 2004 in totaal 185 miljoen beschikbaar gesteld.
Desalderingen
Vanwege een vertraging in de uitvoering van de geplande bodemsaneringsprojecten is het budget Bodemsanering VINEX in 1996 verlaagd
met 38,5 miljoen. De begroting wordt in 1999 met eenzelfde bedrag
verhoogd.
Overboekingen
Ten behoeve van de koppeling van de huursubsidie aan de netto-bijstand,
zijn de in dit verband op de aanvullende post gereserveerde middelen
(cluster V) overgeboekt naar de VROM-begroting.
Niet tot een ijklijn behorend
Op basis van de Wet Balansverkorting kwamen niet alle toegelaten
instellingen in geval van economisch eigendom in aanmerking voor
flankerend beleid. Het kabinet heeft besloten de wet zodanig te wijzigen
dat in alle gevallen van economisch eigendom een aanvullende bijdrage
wordt verstrekt. Dit leidt tot hogere uitgaven voor het flankerend beleid in
1998. Daarnaast kunnen toegelaten instellingen als gevolg van de
verplichte aflossing van rijksleningen herfinancieringsverliezen leiden.
Deze instelling worden door het Rijk gecompenseerd. Op basis van het
amendement-Biesheuvel worden toekomstige objectsubsidies aan
niet-winstbeogende instellingen, waarop het amendement van toepassing
is, thans afgekocht. Het voorgaande leidt tot een fluctuerend verloop van
de uitgaven in de jaren 1996,1997 en 1998.
Bijlage 5
XIB
RIJKSGEBOUWENDIENST
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijdragen buitenland i.v.m. eurovignet
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting i n enge zin
afkoop spoorwegpensioenfonds
bescherming tegen overstroming
betaling belgie ivm hsl
bijdrage infrafonds (contractsector)
bijdrage infrafonds: co,-projecten
bijdrage infrafonds: efficiency taakstelling ns
bijdrage infrafonds: sloopregeling
bijdrage infrafonds: swab/tib projecten
bijdrage infrafonds: tweede tactisch pakket
bijdrage infrafonds: voorbereiding swabltib
hoofdwegennet
dialoogltaakstelling openbaar vervoer
kapitaalstorting ns-cargo
sloopregeling binnenvaart
verzelfstandiging rdw
diversen
Desalderingen
Rvksbegroting in enge zin
bestuursovereenkomst waterkering ramspol
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
aandelenstorting nv westerscheldetunnel
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
In tegenstelling tot eerdere verwachtingen vinden afdrachten aan andere
Europese landen voor het Eurovignet pas voor het eerst in 1997 plaats;
hierdoor vallen de uitgaven in 1996 met 27,8 miljoen mee.
Beleidsmatige mutaties
Als gevolg van de vervroegde afkoop van een deel van de betalingen aan
het Spoorwegpensioenfonds vallen de hiervoor geraamde middelen in
1997 tot en met 1999 gedeeltelijk vrij.
Op basis van recent inzicht in de kwaliteit van de zeeweringen en de
lessen die kunnen worden getrokken uit de watersnoden van 1993 en
1995, is besloten de bescherming van ons land tegen overstroming
duurzaam vorm te geven. Dit veiligheidsbeleid, waarvoor de regering
omvangrijke bedragen heeft gereserveerd, oplopend tot 210 miljoen in
2002, wordt uitgewerkt in de ((Vierde Nota Waterhuishouding)).
Ten behoeve van de vervroegde betaling van het restant van de
vergoeding aan België in verband met het voor Nederland meest gunstige
HSL-tracé, wordt de voeding van het Infrastructuurfonds in 1997 met 395
miljoen verhoogd en in 1998 met eenzelfde bedrag verlaagd.
De bijdrage aan het Infrastructuurfonds is verlaagd in verband met de
dekking van de contractsector spoorvervoer, de financiering van het
CO,-reductieplan, de efficiencytaakstelling op de NS-taakorganisaties, de
financiering van de sloopregeling binnenvaart en SWABITIB-projecten
(Samen Werken aan Bereikbaarheid en Transport in Balans). In het kader
van de contractsector NS wordt een dertigtal onrendabele treindiensten
gecontinueerd. Voor SWAB en TI6 worden de middelen voornamelijk
ingezet voor extra spitsdiensten in het stadslstreek- en spoorvervoer in
congestiegebieden en voor efficiënter, schoner, veiliger en intermodaal
goederenvervoer. Een verhoging van de bijdrage aan het Infrastructuurfonds vindt plaats ten behoeve van de financiële impuls voor railprojecten
uit het Tweede Tactisch Pakket en de voorbereidingskosten van de in
SWABKIB-kader voorgenomen versnelde uitbreiding van de capaciteit
achterlandverbindingen behorende tot het hoofdwegennet.
Door een tegenvallende vervoersgroei is de dubbeldoelstelling voor het
stads- en streekvervoer, te weten het realiseren van een kostendekkingsgraad van 50% en een (gedifferentieerde)vervoersgroei van 15% in 2004,
vooralsnog niet gerealiseerd. Mede naar aanleiding van een dialoog
tussen Verkeer en Waterstaat en de decentrale overheden is de taakstelling openbaar vervoer verlaagd met 90 miljoen in 1998 oplopend tot 195
miljoen in 2001.
In het kader van de verzelfstandigingsoperatie is met de NS een
kapitaaldotatie van 162 miljoen voor NS-Cargo overeengekomen, die met
het oog op een rentebeding volledig in 1996 is betaald. In de begroting
1996 was hiervoor reeds 62 miljoen gereserveerd. Daarnaast is overeengekomen dat NS-Cargo geen E1700-locomotieven van NS-Reizigers hoeft
over te nemen. Ten behoeve van NS-Reizigers is hiervoor in 1996 een
compensatie van 32 miljoen toegekend. De in 1997 en 'l998 voor de
kapitaaldotatie gereserveerde bedragen van 50 miljoen vallen vrij.
Eind 1996 is de Europese verordening inzake een nieuwe internationale
sloopregeling voor de binnenvaart afgerond. In l997 worden de uitgaven
incidenteel met 57,7 miljoen verhoogd ten behoeve van de reductie van
overcapaciteit in deze sector.
In verband met de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het
Wegverkeer per 1 juli 1996 worden zowel de uitgaven als de ontvangsten
niet langer op de begroting van Verkeer en Waterstaat verantwoord.
Bijlage 5
Rijkswaterstaat heeft met het Waterschap IJsseIdelta een bestuursovereenkomst gesloten voor de realisatie van de waterkering Ramspol.
Zowel de geraamde kosten als de bijdrage van het Waterschap worden in
de begroting verantwoord.
Niet tot een ijklijn behorend
Op basis van de meest recente projectplanning voor de Westerscheldetunnel wordt het ritme van de aandelenstorting in de
NV-Westerscheldetunnel bijgesteld. De aandelenstorting loopt parallel aan
de financieringsbehoefte die uit hoofde van de projectuitvoering ontstaat.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting i n enge zin
derving klm-dividend
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting i n enge zin
eu-bijdrage maasjbedijkte rivieren
opbrengst grondverkopen ijsselmeerpolders
verzelfstandiging rdw
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting i n enge zin
bestuursovereenl<omstwaterkering ramspol
diversen
Niet tot een ijldijn behorend
aandelenverkoop /<lm
opbrengst heffingen WVO
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
Ontvangsten
Mee- en tegenvallers
De neerwaartse bijstelling van de dividendraming KLM van structureel 29
miljoen is het gevolg van d e verkoop van aandelen KLM.
Beleidsmatige mutaties
I n het kader van het Interregprogramma w o r d t door de EU bijgedragen
aan het Zand- en Grensmaasproject e n aan maatregelen voor hoogwaterbescherming in de uiterwaarden van d e bedijkte rivieren.
Door niet-geraamde verkopen van gronden en opstallen aan pachters
en gemeenten i n Flevoland, worden extra ontvangsten gerealiseerd.
In verband met de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het
Wegverkeer per 1 juli 1996 worden zowel de uitgaven ais de ontvangsten
niet langer o p de begroting van Verkeer en Waterstaat verantwoord.
Desalderingen
Zie toelichting bij de uitgaven.
Niet tot een ijklijn behorend
Besloten is tot verkoop van aandelen KLM; de opbrengst hiervan bedraagt
990 miljoen.
Als gevolg van het beleid i n het kader van de Wet Verontreiniging
Oppervlaktewateren is het aantal belastbare vervuilingseenheden
afgenomen en zijn de ontvangsten i n 1996 gedaald m e t 25,9 miljoen.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijstelling wir-raming
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
efro-cofinanciering
kennisstimulering
micro-elektronicastimulering
scheepsbouw
verliesafdekking nedcar
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
fes-projecten
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
cluster iii elektronische snelwegen
cluster iii technologische topinstituten
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerlcing
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
De meevaller bij de WIR-uitgaven in 1996 wordt veroorzaakt doordat de
uitfinanciering op basis van de definitieve aanslagen 55,2 miljoen lager is
uitgevallen dan geraamd. Voor 1997 en latere jaren hebben nieuwe
inzichten in de bestaande en nog niet verrekende WIR-claims geleid tot
een verhoging van de uitgavenraming.
Bijlage 5
Beleidsmatige mutaties
De Europese Commissie heeft de Doelstelling 2-programma's, die worden
gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO),
voor de periode 1997-1999 goedgekeurd. EZ heeft de hiermee samenhangende cofinancieringsbijdrage tot en met 2000 beschikbaar gesteld.
Binnen de EZ-begroting zijn middelen oplopend tot 30 miljoen i n 2001
vrijgemaakt voor kennisstimulering. Het betreft uitgaven aan de Stichting
Technische Wetenschappen en de Regeling Kennisdragers in het Middenen Klein bedrijf,
Bijdragen in het kader van micro-elektronicastimulering behoeven
goedkeuring van de Europese Commissie. Aangezien deze goedkeuring
nog voor een aantal projecten in 1996 niet is verkregen, is 70 miljoen
onbesteed gebleven. Ook i n 1997 zal naar verwachting vertraging
ontstaan in de uitbetaling van een aantal projecten die onderdeel zijn van
de micro-elektronicastimulering. Om die reden is een bedrag van 30
miljoen verschoven naar de jaren 1999,2000 en 2001.
Zolang het OESO-akkoord niet is geratificeerd, is het Europese
steun kader inzake scheepsbouw van kracht. Dit betekent dat lidstaten
financiële steun aan de scheepsbouwsector mogen verlenen. Om de
Nederlandse werven niet i n een achterstandspositie te brengen i n de
concurrentie met de andere (Europese) werven is besloten hiervoor
middelen vrij te maken.
In 1991 is de Nederlandse Staat met Volvo Zweden en Mitsubishi
overeengekomen dat de Staat in 1999 220 miljoen zal bijdragen aan de
verliesafdekking van de Volvo 400-serie in de periode l99l-l996 (in 1996
is de laatste V400-auto gefabriceerd).
Desalderingen
De EZ-begroting ontvangt uit het FES (Fonds Economische Structuurversterking) voor kennisprojecten gelden in het kader van de investeringsimpuls. Gebleken is dat de raming voor deze projecten i n 1997 en 1998
neerwaarts moet worden bijgesteld en in 1999 en 2000 moet worden
verhoogd.
Overboekingen
Bij Voorjaarsnota 1997 zijn de laatste tranches van de bij Regeerakkoord
gereserveerde clustergelden uitgedeeld. Voor EZ zijn deze clustergelden
bestemd voor elektronische snelwegen, technologische topinstituten en
de subsidieregeling Economie, Ecologie en Technologie (EET).
Bijlage 5
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijstelling wir-raming
gasbaten buitenland excl. fes
Beleidsmatige mutaties
RIj.ksbegroting in enge zin
vervroegde aflossing lening daf
vervroegde aflossing lening hoogovens
diversen
Desalderingen
Rijkcbegroting in enge zin
fes-projecten
diversen
Niet tot een ijldijn behorend
gasbaten binnenland
gasbaten binnenland naar fes
verkoop aandelen alpinvest
verkoop aandelen daf
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
De tegenvallers van 35,8 miljoen in l996 en 5 miljoen in 1997 worden
veroorzaakt doordat minder WIR-gepremieerde desinvesteringen hebben
plaatsgevonden dan geraamd. Deze tegenvallers leiden tot meevallers in
1998 en latere jaren.
Voor de ijklijn zijn relevant de gasbaten (deel niet-belastingontvangsten)
uit hoofde van export (exclusief FES). De meevaller in 1996 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een hogere dan geraamde olieprijs. De opwaartse
bijstelling van de raming voor 1997 en latere jaren wordt verklaard door
een hogere dan geraamde dollarkoers en olieprijs. Daarnaast worden
Bijlage 5
vanaf 1998 lagere afzetvolumina geraamd als gevolg van liberalisering
van de gasmarkt. Dit heeft tot gevolg dat in 2001 de raming neerwaarts
moet worden bijgesteld.
Beleidsmatige mutaties
Bij de verkoop van de Staatsdeelneming DAF Trucks in 1996 is een door
de Staat verstrekte achtergestelde lening vervroegd afgelost. De in de
EZ-begroting geraamde ontvangsten uit hoofde van deze aflossing komen
daarmee te vervallen.
Hoogovens heeft besloten in 1997 de nog uitstaande lening van 84
miljoen (stand ultimo 1997) vervroegd af te lossen. De geraamde
ontvangsten van 1998 tot en met 2000 komen daarmee eveneens te
vervallen.
Desalderingen
Zie de toelichting bij de uitgaven.
Niet tot een ijklijn behorend
De gasbaten uit hoofde van binnenlandse afzet zijn niet relevant voor het
uitgavenkader. De meevaller in 1996 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan
een hogere dan geraamde olieprijs. De opwaartse bijstelling van de
ontvangsten voor 1997 en latere jaren wordt verklaard door een hoger
dan geraamde dollarkoers en olieprijs. Daarnaast worden vanaf 1998
lagere afzetvolumina geraamd als gevolg van liberalisering van de
gasmarkt. Dit heeft tot gevolg dat in 2000 en latere jaren de raming
neerwaarts moet worden bijgesteld.
Vanaf 1998 wordt jaarlijks een half miljard aan gasbaten uit hoofde van
binnenlandse afzet bestemd voor voeding van het Fonds Economische
Structuurversterking. Dit leidt tot minder ontvangsten op de begroting van
Economische Zaken en tot hogere ontvangsten bij het FES.
Als gevolg van de verkoop van de aandelen Alpinvest is in 1997 275
miljoen ontvangen. Deze ontvangst is niet relevant voor de ijklijn. Dit geldt
ook voor de ontvangst uit de verkoop van de aandelen DAF. Deze
opbrengst is gerealiseerd in 1996 en bedroeg 316 miljoen.
Bijlage 5
XUW
LANDBOUW, NATUPB BEHEER EN VVISERPJ
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
nationale financiering maatregelen varkenspest
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
I<waliteitsimpulsgroene hart
veterinair beleid
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
verzelfstandiging staatsbosbeheer
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
Mee- en tegenvallers
De kosten van de uitbraak van de klassieke varkenspest in Nederland
worden voor geheel 1997 vooralsnog geraamd op 4,O miljard. Het betreft
de kosten die voortvloeien uit de opkoopregeling, bestrijdingsmaatregelen en uitvoeringskosten. Van deze kosten wordt naar verwachting circa 2,l miljard door de Europese Unie vergoed. De nationale kosten
voor varkenspest worden geraamd op 1,9 miljard. Een deel van de
nationale kosten wordt gedekt door aanwending van de 93 miljoen, die
beschikbaar is in het dierziektenfonds. Hiervan is 43 miljoen het aandeel
van het bedrijfsleven. De overige nationale kosten worden voor 70 miljoen
binnen de LNV-begroting gedekt en voor het overige wordt de LNVbegroting verhoogd. Dit leidt tot een totale tegenvaller van 1790 miljoen
gulden. Overigens is hiervan een bedrag van 50 miljoen gulden bestemd
om het overheidsaandeel in het inmiddels uitgeputte dierziektenfonds
weer aan te vullen.
Beleidsmatige mutaties
Om de bestaande kwaliteiten van het Groene Hart te verbeteren en zo
goed mogelijk te benutten is in 1998 en latere jaren 30 miljoen aan de
LNV-begroting toegevoegd.
Ter verbetering van het diergezondheidsbeleid is 30 miljoen in 1998, 35
miljoen in 1999 en 30 miljoen structureel aan de LNV-begroting toegevoegd, onder andere ten behoeve van preventie, bestrijding en vrijwaring
van zeer besmettelijke dierziekten en zoönosen.
Desalderingen
In het kader van de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer (SBB) per 1
januari 1998 worden de uitgaven en ontvangsten van SBB niet meer
afzonderlijk op de LNV-begroting verantwoord, maar eenmalig gesaldeerd
en voortaan als rijksbijdrage Staatsbosbeheer verantwoord.
Bijlage 5
NATUURBEHEER EN VISSERIJ
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijkcbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
verzelfstandiging staatsbosbeheer
diversen
Niet tot een ijldijn behorend
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Desalderingen
Zie toelichting bij de uitgaven
Bijlage 5
XV
SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
23 986,3
23 531,6
26 144,6
25 223,6
25 101,2
25 11 1,6
15,4
21 ,O
22,8
21,8
21,8
319,9
90,7
374,O
87,7
352,4
86,9
357,5
86,l
360,7
85,4
465,4
467,9
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
- 16,6
Sociale zekerheid
nominale ontwikkeling
verhoging SPAK
volume-ontwikkeling sociale voorzieningen
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
gemeentelijk inkoopbudget arbvo
overboeking naar gemeentelijk werkfonds
wet o p de reïntegratie
diversen
Sociale zekerheid
besparingen wet o p de loopbaanonderbreking
besparingen wet o p de reintegratie
elektronisch gegevensverkeer (cvcs)
invoering nieuwe wet sociale werkvoorziening
invoering wet inschakeling werkzoekenden
koopkrachttoeslag individuele huursubsidie
motie giskes
niet herkeuren cohort 97/98 (aawlwao)
verhoging kinderbijslag
verkorting wachtlijsten
verlenging tijdelijke regeling vervoersvoorziening
g'''"'
wet op de reïntegratie
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
- 2,O
Sociale zekerheid
van aanvullende post naar begroting tranche 1997
diversen
P
- 2,O
Bijlage 5
-
-
426,O
-
-
482,7
-
462,l
Niet tol: een ijldijn behorend
rijksbijdrage anw
rijksbijdrage aow
storting aow-spaarfonds
rijksbijdrage waz
rijksbijdrage wet op de loopbaanonderbreking
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Mee- en tegenvallers
Sociale zekerheid
De nominale ontwikkeling behelst de vereveningsbijdrage van de
Wajong-uitkeringen. Deze premie wordt geheven o m ervoor te zorgen dat
mensen met een Wajong-uitkering gelijke bruto-nettotrajecten houden als
mensen met een looninkomen.
De verhoging van de specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een
meevaller van ruim 68 miljoen vanaf 1998 doordat de SPA[< ook van
toepassing is op de WIW.
De volume-ontwikkeling sociale voorzieningen laat in 1996 een
tegenvallende en vanaf 1997 een meevallende ontwikkeling zien. Vanaf
1997 is enerzijds sprake van hogere uitgaven door een toenemend beroep
op bijstand door 65-plussers met een onvolledige AOW-opbouw
(Algemene Ouderdoms Wet). Anderzijds leidt de meevallende macroeconomische werkloosheidsontwikl~elingtot een neerwaartse aanpassing
van de volumeramingen voor het Gemeentelijk Werkfonds en de
Algemene Bijstandswet met ingang van 1997.
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
De regering heeft besloten o m het gemeentelijke budget voor de inkoop
van arbeidsbemiddeling bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie met
ingang van l998 te verhogen van 50 tot 100 miljoen gulden per jaar o m de
inschakeling van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden op de
arbeidsmarkt te bevorderen.
Door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden
(WIW) per 1 januari 1998 vervalt de subsidiëring van de banenpoolplaatsen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De bedragen die
met deze subsidiëring waren gemoeid worden gekort op de Rijksbijdrage
aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en overgeheveld naar het
Gemeentelijk Werkfonds.
Met de Wet op de Reïntegratie wil de regering de arbeidsmarktpositie
van gedeeltelijk arbeidsongeschikten versterken. De basisbemiddeling zal
worden uitgevoerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Hiertoe
Bijlage 5
wordt structureel 33 miljoen overgeheveld van de sociale fondsen naar de
Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
Sociale Zekerheid
Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet in de mogelijkheid
tijdelijk verlof op te nemen waarbij van overheidszijde een uitkering wordt
verstrekt. Op de plaats van de verlofganger kan tijdelijk een bijstandsgerechtigde aan de slag.
De Wet op de Re'integratie maakt het mogelijk dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstanders weer aan het werk gaan. Hierdoor doet zich een
besparing voor de in de bijstandsuitgaven.
De elektronische gegevensuitwisseling ten behoeve van het proces
Samenwerking Werk en Inkomen zal worden gefacilieerd door een
cliëntvolgcommunicatiestelsel (CVCS). De regering stelt in 1997 25
miljoen gulden beschikbaar.
In verband met de invoeringskosten van de nieuwe Wet Sociale
Werkvoorziening is het budget in 1997 eenmalig opgehoogd. De extra
middelen worden ingezet voor managementondersteuning.
Op 1 januari 1998 is de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling
Werkzoekenden (WIW) voorzien. Op basis van deze wet zal een brede
doeluitkering, het zogenaamde Gemeentelijk Werkfonds, worden
ingesteld. In dit fonds wordt een aantal bestaande geldstromen naar de
gemeenten gebundeld. In totaal is ruim 1,7 miljard gulden gemoeid met
de nieuwe regeling. Deze middelen worden overgeheveld vanuit diverse
regelingen, zoals de Banenpools, de Jeugdwerkgarantiewet en de
Algemene Bijstandswet. Daarnaast zijn ook middelen uit het Fonds
Sociale Vernieuwing en van de arbeidsvoorzieningsorganisatie aan het
nieuwe fonds toegevoegd.
In 1997 heeft de regering 49 miljoen uitgetrokken om aan ontvangers
van individuele huursubsidie een eenmalige koopkrachttoeslag toe te
kennen. Daarnaast is twee miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd
om eigenwoningbezitters met een minimuminkomen eenzelfde
koopkrachttoeslag via de bijzondere bijstand te doen toekomen.
Mede naar aanleiding van de motie Giskes trad dit jaar met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 de Regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten Thuiswonende Meervoudig en Ernstig Lichamelijke
Gehandicapte Kinderen in werking. De regeling voorziet in een belastingvrije tegemoetkoming aan de ouders of verzorgers van deze kinderen.
Afhankelijk van de ernst van de handicap is de hoogte van de tegemoetkoming respectievelijk fl. 1000,- en fl. 1500,- gulden per jaar.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de regering besloten de
herkeuringen in het kader van de Wet Terugdringing Beroep op de
Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) niet langer doorgang te laten
vinden voor arbeidsongeschikten die de leeftijd van 45 jaar bereikt
hebben. De maatregel leidt tot meerkosten in de uitgaven voor de WAO.
De neerwaartse reeks geeft de besparingen op het begrotingsartikel
inzake de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen
Arbeidsongeschiktheidscriterium (Bia) weer.
Voor alle gezinnen met kinderen is een verhoging van de kinderbijslag
voorzien. Structureel is hiermee een bedrag van 100 miljoen gemoeid.
Vanwege de betalingssystematiek is voor 1998 een bedrag beschikbaar
van 75 miljoen.
Besloten is om, in aansluiting op de eerdere impuls voor 1997, thans
structureel middelen ter beschikking te stellen voor verkorting van de
wachtlijsten in de WSW.
In afwachting van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wet
Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt de Tijdelijke Regeling
Vervoersvoorzieningen WVG met een jaar verlengd. De regeling voorziet
in een middelentoekenning aan gemeenten ten behoeve van inwoners
van AWBZ-instellingen.
Bijlage 5
In het kader van de Wet o p de Reïntegratie heeft de regering middelen
vrijgemaakt. Een deel van deze middelen, 85 miljoen, is geoormerkt voor
gedeeltelijk arbeidsgeschikte bijstanders. Het budget w o r d t toegevoegd
aan het Gemeentelijk Werkfonds.
Overboekingen
Alle uitkeringen worden jaarlijks aangepast aan de loonontwiltkeling en de
ontwikkeling van het binnenlands consumptieprijspeil. De gepresenteerde
overboeking betreft de toevoeging van deze raming aan de begroting van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Niet fot een Ijklijn behorend
Gelet o p de tekortpositie van het ANW-fonds is een eenmalige rijltsbijdrage verstrekt van 1 miljard.
O m de inpassing van de toekomstige uitgaven voor d e Algemene
Ouderdoms Wet (AOW) in verband m e t de vergrijzing van de bevolking te
vergemakkelijken heeft de regering besloten t o t instelling van een
AOW-Spaarfonds. Hiertoe zal een apart begrotingsfonds worden
ingesteld. In 1997 zal een bijdrage van 750 miljoen worden gestort. Vanaf
1998 zal een structurele bijdrage van 1,5 miljard i n het spaarfonds worden
gestort.
Gelet o p de tekortpositie van het Ouderdomsfonds is i n 1997 een
eenmalige rijksbijdrage verstrekt van 2,l miljard. Voorts is als gevolg van
de vaststelling van het van de AOW-premie voor 1998 en volgende jaren
o p 16,5% de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds verhoogd m e t
ongeveer 2,3 miljard.
Uit het WAZ-fonds worden de arbeidsongeschiktheidslasten van
gewezen zelfstandigen en beroepsbeoefenaren m e t overig inkomen
bekostigd. Verzekerden betalen een premie. Deze premie is zo vastgesteld,
dat de groep zelfstandigen de lasten voor gewezen zelfstandigen kan
dekken. Voor zover de premie-inkomsten niet voldoende zijn voor de
overige lasten, stelt de regering een rijksbijdrage ter beschikking. De
rijksbijdrage w o r d t geraamd o p 30 miljoen structureel.
Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet i n de mogelijkheid
tijdelijk verlof o p te nemen, waarbij van overheidszijde een uitkering
wordt verstrekt. Deze uitkeringen komen ten laste van het Algemeen
werkloosheidsfonds (Awf), waarin een bijdrage van het rijk zal worden
gestort.
Bijlage 5
XV
SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
801,l
752,7
172,7
29,4
845,l
841,l
842,8
842,9
- 15,2
- 10,3
- 10,2
- 10,3
- 10,2
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Sociale zekerheid
diversen
-
P
175,3
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Sociale zekerheid
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
realisatie aawlwao
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
-
29,4
- 20,8
-
-
- 20,8
-
- 15,2
XVU VOLKSGEZOND EID, WEBbUJN EN SPORT
--
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting i n enge zin
diversen
Zorg
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting i n enge zin
arbeidstijdenwet jeugdhulpverlening
extra middelen buitenschoolse opvang
diversen
Zorg
overheveling banen langdurig werklozen
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting i n enge zin
diversen
Zorg
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting i n enge zin
van gf: overheveling middelen fonds sociale
vernieuwing
diversen
- 5,3
Zorg
cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werkloze n
diversen
23,9
270,9
50,2
271,l
49,8
271,4
48,6
271,6
48,6
174,9
80,O
185,2
162,O
184,s
157,O
182,3
161,O
180,4
198,8
586,3
667,8
659,3
661,6
~~-~~~
- 5,3
Niet tot een ijldijn behorend
beeindiging medeverzekering zfw voor studenten
dekking knelpunten premiegefinancierde zorg
decentralisatie zittend ziekenvervoer
indicatiestelling thuiszorg
knelpunten thuiszorg
wachtlijsten curatieve zorg
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
Bijlage 5
Uitgaven
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
De introductie van de Arbeidstijdenwet i n de sector jeugdhulpverlening
leidt tot additionele kosten. In verband hiermee wordt het artikel jeugdhulpverlening structureel verhoogd.
De regering heeft 160 miljoen beschikbaar gesteld voor het creëren van
extra plaatsen i n de buitenschoolse opvang. Deze stimuleringsmaatregel
zal i n de periode 1997-1999 door VWS worden uitgevoerd. Derhalve
worden de beschikbare middelen op de begroting van VWS geplaatst.
Onder de post Diversen is onder andere het door de regering beschikbaar gestelde budget (15 miljoen structureel vanaf 1998) voor capaciteitsuitbreiding in de vrouwenopvang opgenomen.
Zorg
Bij Regeerakkoord is besloten 40.000 banen te creëren voor langdurig
werklozen. De banen zijn bedoeld voor de zorgsector en de gemeenten.
O m de realisatie van deze 40.000 banen te bespoedigen, worden middelen
uit de tranche 1997 voor circa 2200 banen overgeheveld van de zorgsector
naar de gemeenten.
Overboekingen
Rijksbegroting i n enge zin
Met ingang van 1-1-1998 wordt het Fonds Sociale Vernieuwing (FSV)
opgeheven. In verband hiermee worden de door VWS in het Fonds
gestorte middelen teruggeboekt naar de begroting van VWS.
Zorg
Bij Voorjaarsnota 1997 zijn de intensiveringsgelden uit het Regeerakkoord (cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werklozen) tranche
1998 overgeboekt naar de begroting van VWS.
Niet tot een ijklijn behorend
In het kader van de reparatiemaatregel van de Wet Van Otterloo is
besloten dat een groep bejaarden toegang krijgt tot het ziekenfonds.
Gelijktijdig zal een groep studenten de overstap moeten maken van de
ziekenfondsverzekering naar de (duurdere) particuliere ziektekostenverzekering. De vrijvallende middelen in de Rijksbijdragen ziektekosten worden
overgeheveld naar de begroting van OCenW ter compensatie van de
kostenstijging voor de betrokken studenten.
Restituties op uitgaven voor de tranche 1996 voor extra banen voor
langdurig werkozen en op voorschotten aan verzorgingshuizen (zie de
mutaties aan de ontvangstenkant) worden aangewend ter dekking van
knelpunten in de zorg.
Het zittend ziekenvervoer wordt per 1 januari 1999 gedecentraliseerd
naar de gemeenten. De hiertoe benodigde middelen worden overgeheveld naar het Gemeentefonds.
Vanaf 1998 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de organisatie
van de indicatiestelling i n de thuiszorg. De kosten die samenhangen met
deze nieuwe taak worden vergoed door structureel 72,5 miljoen uit de
middelen voor de zorgsector toe te voegen aan het Gemeentefonds.
In 1997 wordt via een eenmalige bijdrage van de VWS-begroting van 80
miljoen beschikbaar gesteld voor knelpunten in de thuiszorg.
Voor verkorting van de wachtlijsten in de curatieve somatische zorg
wordt i n 1997 incidenteel een bedrag van 50 miljoen beschikbaar gesteld.
Bijlage 5
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
meerontvangsten sectorfondsen
diversen
Zorg
afrekening extra banen
langdurig werklozen (tranché 1996)
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Zorg
afrekening verzorgingshuizen
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Zorg
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
Ontvangsten
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
Ten behoeve van een samenhangend en actief arbeidsmarktbeleid heeft
de regering middelen ter beschikking gesteld aan door sociale partners
voor dat doel opgerichte sectorfondsen. De afrekening in 1997 van de
voorschotten aan de sectorfondsen uit voorgaande jaren leidt tot een
meevaller van in totaal 39,5 miljoen (33 miljoen op de Rijksbegroting in
enge zin en 6,5 miljoen in de Zorg).
Zorg
De achterblijvende realisatie van extra banen voor langdurig werklozen
(tranche 1996) zorgt voor een eenmalige ontvangst van 50 miljoen in
1998. Deze middelen worden ingezet ter dekking van knelpunten in de
premiegefinancieerde zorg.
Beleidsmatige mutaties
Zorg
In verband met te hoge bevoorschotting van verzorgingshuizen wordt in
1998 27 miljoen teruggevorderd. Deze ontvangsten dienen ter dekking van
knelpunten in de premiegefinancierde zorg.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA '1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bnp mutatie
eu toerekening
overheveling hgis middelen
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
automatisering
bedrijfslevenprogramma
economische hulp midden- en oost-europa
exportbevordering
hulp aan suriname
landenprogramma met betrekking tot onderwijs en
cultuur
macro-economische steun en schuldverlichting
noodhulp
toerekening schuldkwijtscheldingen
vredesoperaties
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
bijdrage van nederlandse antillen en aruba voor
kustwacht
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De hglS-uitgaven worden verhoogd op basis van de meest recente
macro-ramingen voor de periode 1997 tot en met 2002.
De hoger dan geraamde uitgaven van de Europese Unie voor internationale samenwerking zijn toegerekend aan de hglS.
Van de aanvullende post hglS zijn de middelen voor internationale
samenwerking overgeheveld naar de diverse begrotingen.
Bijlage 5
Beleidsmatige mutaties
Voor de modernisering van het geautomatiseerde systeem van
informatie-uitwisseling tussen ministeries en de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland zijn hogere uitgaven geraamd. De mutatie
betreft de kosten voor automatisering op het terrein van internationale
samenwerking.
De uitgaven in verband met het bedrijfslevenprogramma zijn het gevolg
van beleidsintensiveringen op de reeds bestaande ontwikkelingsrelevante
exportprogrammars (ORET) en op de programma's met betrekking tot
milieu en economische verzelfstandiging (MILIEV). Daarnaast is een
tweetal nieuwe programma's gestart, te weten het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en het Programma Investeringen
OS.
Bij de economische hulp aan Midden- en Oost-Europa zullen eerder
aangegane verplichtingen pas later tot betaling komen. Hierdoor is in
1997 en 1998 sprake van een neerwaartse en in latere jaren van een
opwaartse bijstelling.
De stijging bij de exportbevordering is het gevolg van een intensivering
naar aanleiding van de aanbevelingen van de G23 en het pas later tot
betaling komen van eerder aangegane verplichtingen.
De hulp aan Suriname is in 1996 met 27,3 miljoen verhoogd, doordat
via de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden ontvangen betalingsafroepen, waarvan werd aangenomen dat deze niet meer tot
betaling in 1996 zouden leiden, alsnog tot betaling zijn gekomen. De
raming voor 1998 is met 40 miljoen neerwaarts bijgesteld als uitvloeisel
van de voortgang van de uitvoering in 1997.
De uitgavenstijging van het landenprogramma Onderwijs en Cultuur
zijn het gevolg van een beslissing om geleidelijk 100 miljoen extra (ten
opzichte van 1992) te besteden aan Basic Education. Daarnaast leidt de
bijdrage aan het Prins Clausfonds, waarvan de middelen vanaf 1997
worden benut, tot een verdere stijging van de uitgaven.
De stijging van de uitgaven aan macro-economische steun en schuldverlichting in 1997 wordt deels veroorzaakt door toevoeging van de
beschikbare ODA-middelen uit de groei van het BNP en deels door een
beleidsintensivering op dit onderdeel. De neerwaartse bijstellingen voor
de jaren 1998 en later betreffen compensaties voor verhogingen op
andere beleidsvelden.
De verhoging van de noodhulp in 1996 met 56 miljoen wordt vooral
veroorzaakt door een verhoging van de hulp aan Bosnië-Herzegovinavan
circa 91 miljoen, waartoe is opgeroepen door de Europese Unie en de
Wereldbank en een verlaging van 30 miljoen vanwege vertragingen bij de
herstelwerkzaamheden op Sint Maarten, waardoor de kosten van deze
herstelwerkzaamheden in 1997 tot betaling komen. Met ingang van 1998
zal de hulp aan Angola binnen de landenprogramma's en niet meer ten
laste van de noodhulp worden gefinancierd. Derhalve is de raming voor
noodhulp vanaf 1998 neerwaarts bijgesteld.
Een hogere toerekening van schuldkwijtscheldingen aan ontwikkelingslanden dan geraamd, leidt tot een verlaging van 88 miljoen in 1997. De
structurele verlaging van 55 miljoen vanaf 1998 betreft een reservering
voor verwachte hogere kwijtscheldingen.
De uitgaven voor vredesoperaties zijn neerwaarts bijgesteld, omdat ook
lagere declarabele ontvangsten worden voorzien.
De bijdrage van de Nederlandse Antillen en Aruba aan de jaarlijkse
exploitatieuitgaven voor de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba is
verhoogd, omdat ook hogere ontvangsten worden voorzien. De hogere
Bijlage 5
uitgaven i n 1998 hangen samen m e t een bijdrage i n de initiële investeringen ten behoeve van deze Kustwacht.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijkcbegroting in enge zin
declarabele ontvangsten vredesoperaties
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
bijdrage nederlandse antillen en aruba voor
kustwacht
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA '11998
Beleidsmatige mutaties
De bij de Verenigde Naties declarabele ontvangsten voor vredesoperaties
zijn neerwaarts bijgesteld oplopend t o t circa 55 miljoen in 2001.
Desalderjngen
Zie toelichting bij de uitgaven.
Bijlage 5
GEMEENTEFONDS
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
actualisatie toeslagenbudget
behoedzaamheidsreserve
bijdrage rijk in behoedzaamheidsreserve 1997
bijzondere bijstand
lastenverlichting milieuleges
lastenverlichting reinigingsheffingen
decentralisatie zittend ziekenvervoer
oude tekorten amsterdam
uitvoeringskosten nabw
reikwijdteverbreding indicatieorganen
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
van ap; uitdeling accres 1997
van ap; uitdeling accres 1998
van biza: fonds sociale vernieuwing
van OCW: huisvesting klassengrootte
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Beleidsmatige mutaties
In 1999 wordt het toeslagenbudget in verband met de herinrichting van de
Algemene Bijstandswet (Abw) gedecentraliseerd. Eerder was er een
bedrag van 1478,4 miljoen opgenomen. Deze raming is met 300 miljoen
verlaagd als gevolg van een daling van het aantal bijstandontvangers. Het
kabinet komt op korte termijn met een voorstel tot wijziging van de Abw,
waarin toeslagen met ingang van 1 januari 1999 worden gebudgetteerd.
Het Rijk, de VNG en het IPO hebben op 20 maart 1997 een onderhandelingsakkoord bereikt over aanpassing van de huidige normeringssystematiek. Besloten is een behoedzaamheidsreserve in te voeren. Dit
houdt in dat er elk jaar een bedrag van 460 miljoen van het geraamde
verplichtingenbedrag voor de gemeentefondsuitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er latere bijstellingen van het accres mee
Bijlage 5
op te vangen. Alleen het Itasbedrag wordt hierdoor verlaagd. De reservering wordt verantwoord op de aanvullende post Nader te verdelen.
Bij de vorming van de behoedzaamheidsreserve heeft het Rijk, als
tegemoetkoming naar de gemeenten, in 1997 een eenmalig bedrag van
230 miljoen naar het Gemeentefonds overgemaakt.
Als inkomensondersteuning van doelgroepen zonder relatie met de
arbeidsmarkt en voor langdurig uitkeringsgerechtigden die ver van de
arbeidsmarkt af staan wordt er 250 miljoen aan het Gemeentefonds
toegevoegd. Het geld is tevens bestemd o m de overgang van uitkering
naar werk te stimuleren.
Voor bedrijven worden de lokale lasten verlaagd in de vorm van het
afschaffen van gemeentelijke milieuleges. Dit betekent lagere legesopbrengsten voor de gemeenten die hiervoor via het Gemeentefonds
worden gecompenseerd.
De lokale lasten voor burgers worden in totaal met 100 gulden per
huishouden verlaagd via een verlaging van de reinigingsheffingen. De
gemeenten worden hiervoor gecompenseerd via een bijdrage van
680 miljoen aan het Gemeentefonds.
De decentralisatie van het zittend ziekenvervoer, in het kader van de
decentralisatie-impuls, is onderdeel van het overleg tussen het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de VNG. Hiermee is i n 1999 een
bedrag van 278,3 miljoen gemoeid. Vanaf 2000 wordt het structurele
niveau 278,2 miljoen. Tussen het betrokken ministerie, de VNG en de
fondsbeheerders vindt momenteel nog overleg plaats over de voorwaarden waaronder eventuele decentralistie kan plaatsvinden, waaronder de
verdeling van middelen binnen het Gemeentefonds.
Met ingang van 1 juli 1997 is de Regeling Oude Tekorten Amsterdam
beëindigd. Een pakket leningen van Amsterdam is overgenomen door het
Rijk. In verband hiermee wordt een bedrag van 186,5 miljoen ten behoeve
van de rente en aflossing uit het gemeentefonds genomen. Deze post
wordt geheel ten laste gebracht van het vaste bedrag voor de gemeente
Amsterdam.
In 1997 wordt eenmalig 130 miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd in verband met de Itosten van de invoering van de nieuwe
Algemene Bijstandswet.
Vanaf 1998 worden de gemeentelijke indicatieorganen verantwoordelijk
voor de indicatiestelling i n de thuiszorg. De Itosten die samenhangen met
deze nieuwe taalt worden vergoed door structureel 72,5 miljoen uit de
middelen voor de volksgezondheid toe te voegen aan het Gemeentefonds.
Dit bedrag bestaat uit een bijdrage van 62,5 miljoen ter dekking van de
Itosten van de indicatiestelling en 10 miljoen voor de Itosten van het
inrichten en instandhouden van de werkorganisatie. De primaire kosten
worden in 1999 geëvalueerd op basis van de gegevens uit 1998. Mogelijk
vindt dan aanpassing plaats.
Overboekingen
De ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijltsuitgaven is bepalend voor
het jaarlijkse procentuele accres of decres van het Gemeentefonds. Als
gevolg van wijzigingen in de rijksuitgaven wordt het accres 1997 thans
met 86,6 miljoen opwaarts bijgesteld. Tevens wordt het accres 1998
voorlopig vastgesteld op 615,5 miljoen. Dit bedrag wordt van de aanvullende post Accres Gemeentefonds overgeboekt naar het Gemeentefonds.
Met ingang van 1 januari 1998 wordt het Fonds Sociale Vernieuwing
opgeheven. Een bedrag van 144,3 miljoen wordt daaruit overgeheveld
naar het gemeentefonds. Het bedrag wordt in 1998 via een integratieuitkering verdeeld. Vanaf 1999 vindt de verdeling van de middelen plaats
via de algemene uitkering.
De Itosten van de onderwijshuisvesting komen sinds 1 januari 1997 voor
rekening van de gemeenten. Met het oog op de gevolgen van de reductie
Bijlage 5
van de groepsgrootte voor de huisvesting voegt het Rijk een bedrag van
15 miljoen in 1997 en 36 miljoen in latere jaren aan het Gemeentefonds
toe.
PROVINCIEFONDS
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
behoedzaamheidsreserve
lastenverlichting milieuleges
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
van ap; uitdeling accres 1998
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Uitgaven
Beleidsmatige mutaties
Het Rijk, de VNG en het IPO hebben op 20 maart 1997 een onderhandelingsakkoord bereikt over aanpassing van de huidige normeringssystematiek. Besloten is een behoedzaamheidsreserve in te voeren. Dit
houdt in dat er elk jaar een bedrag van 40 miljoen van het geraamde
verplichtingenbedrag van de provinciefondsuitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er latere bijstellingen van het accres mee op te
vangen. Alleen het kasbedrag wordt hierdoor verlaagd. De reservering
wordt verantwoord op de aanvullende post Nader te verdelen.
De verlaging van de lokale lasten voor bedrijven in de vorm van de
afschaffing van milieuleges slaat gedeeltelijk ook neer bij provinciale
leges. De provincies worden hiervoor via het Provinciefonds gecompenseerd met een bedrag van 29 miljoen.
Overboekingen
De ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven is bepalend voor
het jaarlijkse procentuele accres of decres van het Provinciefonds. Als
gevolg van wijzigingen in de rijksuitgaven wordt het accres 1998 thans
met 48,6 miljoen opwaarts bijgesteld. Dit bedrag wordt van de aanvullende post Accres provinciefonds overgeboekt naar het Provinciefonds.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
0,O
745,1
1 555,1
2 424,5
3 327,5
86,6
113,2
2,1
298,6
12,9
354,4
13,9
41 5,2
15,2
0,O
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
accres gemeentefonds
diversen
- 1,l
-
-
-
-
-
P
85,5
115,3
31 1,5
368,3
430,4
- 86,6
- 86,6
-615,5
- 48,6
- 8,9
- 86,6
-615,5
- 48,6
- 8,9
- 86,6
-615,5
- 48,6
- 8,9
- 86,6
-615,5
- 48,6
- 8,9
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
naar gf; uitdeling accres 1997
naar gf; uitdeling accres 1998
naar pf; uitdeling accres 1998
diversen
1,1
-
p
p
- 85,5
-
-759,6
-
-759,6
p
-759,6
-759,6
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 11997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Beleidsmatige mutaties
Er heeft zich ten opzichte van de Miljoenennota 1 9 9 7 een aantal wijzigingen voorgedaan in de rijksuitgaven waaraan het accres Gemeentefonds/Provinciefonds is gekoppeld. Als gevolg hiervan is het accres
GemeentefondslProvinciefonds aangepast.
Overboekingen
De opwaartse bijstelling van het accres 1 9 9 7 van 86,6 miljoen wordt van
de aanvullende post Accres Gemeentefonds overgeboekt naar het
gemeentefonds. Van deze post wordt tevens het accres 1998 van 615,5
miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds. Het accres 1998 van het
Provinciefonds, zijnde 48,6 miljoen, wordt van de aanvullende post Accres
Provinciefonds naar het Provinciefonds geboekt.
Bijlage 5
INFRASTRUCTUURFONDS
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
6 572,7
7 145,3
7 810,O
8 128,3
8 347,9
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
aanleg en onderhoud rijkswegen
investeringsbijdragen tbv rijksvaarwegen
investeringsbijdragen tbv spoorwegen
investeringsbijdragen tbv verkeersvoorzieningen
diversen
79,6
- 44,5
- 191,O
- 29,3
- 48,3
-
-
- 233,5
Beleidsmatige mutaties
Rijkcbegroting in enge zin
actualisatie kasritme betuweroute
betaling belgie i v m hsl
meerkosten betuweroute
meerkosten hsl
meerkosten westerscheldetunnel
startprogramma duurzaam veilig
swabltib -gebundelde doeluitkeringversnelling verkeersbeheersing
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
compensatie sloopregeling
contractsector (dekking)
efficiency-taakstelling ns-taakorganisaties
impuls tweede tactisch pakket
swabltib -onderliggend wegennetswabltib -railwegenswabltib -stadistreekswa blti b -vaarwegentaakstelling openbaar vervoer
verbreding en verdieping maas
versnelling verkeersbeheersing
voorbereiding swabltib hoofdwegennet
voorbereidingskosten swabltib
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
aandelenstorting n v westerscheldetunnel
meerkosten westerscheldetunnel
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Bijlage 5
p
-
p
-
7 667,O
Mee- en tegenvallers
Doordat in 1996 een groter aantal planstudieprojecten is uitgevoerd en de
vertraging bij de aanleg en het onderhoud van rijkswegen is ingelopen,
zijn de uitgaven met 79,6 miljoen verhoogd.
Het in 1996 opgetreden overschot bij de investeringsbijdragen ten
behoeve van rijksvaarwegen wordt veroorzaakt door vertraging bij een
aantal vaarwegprojecten en doordat de reservering ten behoeve van een
nieuwe Europese sloopregeling voor de binnenvaart niet benodigd bleek.
Deze regeling is pas eind 1996 geautoriseerd.
Doordat bij de uitvoering van een aantal spoorwegprojecten vertraging
is opgelopen, is een bedrag van 191 miljoen in 1996 niet meer tot
besteding gekomen.
Vertraging van verschillende projecten heeft ertoe geleid dat de
bijdragen voor de aanleg van (lokale en regionale) verkeersvoorzieningen
in 1996 met 29,3 miljoen zijn verlaagd.
Beleidsmatige mutaties
Een deel van het overschot (80,7 miljoen) dat ontstaat door vertraging bij
de realisatie van de Betuweroute wordt aangewend voor versnelling van
maatregelen voor verkeersbeheersing in het kader van het programma
Samen Werken Aan Bereikbaarheid (SWAB).
Met België is overeengekomen dat de HSL via het door Nederland
gewenste traject langs de E19 zal worden aangelegd. Uit deze overeenkomst vloeit een compensatie voort voor het langere tracé op Belgisch
grondgebied van 823 miljoen. In 1996 is hiervan 428 miljoen tot betaling
gekomen. De hiervoor benodigde dekking geschiedt voor bijna 247
miljoen uit reguliere middelen Infrastructuurfonds en voor 181 miljoen uit
een bijdrage van het FES.
De uitgavenraming van de Betuweroute is aangepast voor reële
prijsontwikkelingen en extra studie- en onderzoekskosten. Bovendien leidt
het geschikt maken van de Botlek- en Sophiatunnel voor gestapeld
containervervoer (double stack) eveneens tot hogere kosten. Dekking van
de meerkosten vindt plaats op aanleg railwegen.
De meerkosten van de HSL als gevolg van de tunnel onder het Groene
Hart en het bestuurlijk mandaat (in totaal 1457 miljoen) zijn conform
besluitvorming in de Tweede Kamer voor 757 miljoen ingepast in de
periode 1999-2002 (dekking vindt plaats op aanleg railwegen). Het restant
van 700 miljoen zal na 2002 gefinancierd worden uit het FES.
Ten behoeve van aanvullende veiligheidsvoorzieningen bij de Westerscheldetunnel zijn de meerkosten van 30 miljoen in 2001 in mindering
gebracht op het onderdeel rijkswegen. De aandelenstorting van het rijk in
de NV Westerscheldetunnel, die belast is met de aanleg van de tunnel, is
met eenzelfde bedrag in 2001 verhoogd (zie mutatie niet tot een ijltli/n
behorend).
Het onderhoud van een aantal vaarwegen en waterstaatkundige
objecten is in 1996 tegen een afkoopsom van 60,3 miljoen aan provinciale
en regionale overheden overgedragen.
Het Startprogramma Duurzaam Veilig bevat een aantal maatregelen die
samen met de gemeenten, de provincies en de waterschappen worden
genomen om de veiligheid op de wegen te bevorderen.
In het kader van de nota SWAB wordt de gebundelde doeluitkering
(GDU) in de periode 1998 tot en met 2000 met 400 miljoen verhoogd.
Een deel van het overschot (80,7 miljoen) dat ontstaat door vertraging
bij de realisatie van de Betuweroute wordt aangewend voor versnelling
van maatregelen voor verkeersbeheersing in het kader van het programma Samen Werken Aan Bereikbaarheid.
Bijlage 5
Desalderingen
De bijdrage van Verkeer en Waterstaat aan de sloopregeling voor de
binnenvaart wordt voor een bedrag van 37,6 miljoen gefinancierd uit het
Infrastructuurfonds.
De meerjarige budgetverhoging in verband met het beleidsvoornemen
ten aanzien van de contractsector spoorvervoer wordt gedekt uit aanleg
railwegen.
In samenspraak met de NS-taakorganisaties zal ernaar gestreefd
worden om door efficiencyverbeteringen bij het beheer en onderhoud van
railwegen een besparing te realiseren oplopend tot structureel 60 miljoen
vanaf 2000.
Als gevolg van kostbare maatregelen voor de inpassing van railinfrastructuur heeft gedeeltelijke uitholling van het budget voor het
Tweede Tactisch Pakket plaatsgevonden. De regering heeft daarom
besloten tot een ophoging van het beschikbare budget met driemaal 50
miljoen in de jaren 1998-2000.
Voor uitvoering van de projecten in het kader van de nota SWAB en TIB
wordt voor de periode 1998-2000 in totaal 2 miljard toegevoegd aan de
begroting van Verkeer en Waterstaat en het Infrastructuurfonds. Op het
Infrastructuurfonds is een bedrag van 1305 miljoen verdeeld over
railwegen, regionale en lokale infrastructuur en vaarwegen in de periode
1998 tot en met 2000.
De in 1997 door de Tweede Kamer voor 50 miljoen teruggedraaide
taakstelling OV - verantwoord op de begroting van Verkeer en Waterstaat
- wordt gecompenseerd op aanleg railinfrastructuur.
Vooruitlopend op besluitvorming over de projecten Grens- en
Zandmaas, gericht op hoogwaterbescherming in het Limburgse stroomgebied van de Maas, worden door VenW in 1998 en 1999 nog enkele
proefbaggerbestekken ondernomen waarmee ervaring wordt opgedaan
met het verdiepen en verbreden van de rivierbedding.
In het kader van de nota SWAB is besloten tot een versnelling van de
verkeersbeheersingsmaatregelen. De extra uitgaven van 100 miljoen in
1999 worden in latere jaren gecompenseerd.
Voor de voorbereiding van de in SWAB-kader voorgenomen versnelling
van het Rijkswegenprogramma wordt in de jaren 1998,1999 en 2000 50
miljoen uitgetrokken. Zowel in 2001 als in 2002 is 100 miljoen beschikbaar
voor een versnelde aanleg.
De kosten van de in 1997 opgestarte voorbereiding van het programma
SWAB worden gecompenseerd door verlaging van de uitgaven voor
rijkswegen (30,7 miljoen) en railinfrastructuur (50 miljoen). Deze
voorbereidingskosten worden op de begroting van Verkeer en Waterstaat
verantwoord.
Met betrekking tot de omvangrijke post Diversen kan worden opgemerkt dat door een wijziging in het kasritme van de Betuwe-route en de
HSL (o.a. betaling aan België; zie begroting van VenW) het uitgavenpatroon van het Infrastructuurfonds fors is aangepast. Omdat het hierbij
gaat om uitgaven die worden gefinancierd via een bijdrage van de
begroting van VenW en het FES worden zowel de uitgaven als de
niet-belastingontvangsten met eenzelfde bedrag via een desaldering
verhoogd en vindt de beleidsmatige verwerking plaats op de begrotingen
van VenW en het FES. Daarnaast leidt de conversie van de begroting van
VenW en het Infrastructuurfonds tot forse bijstellingen op de post
Diversen,
Niet tot een ijklijn behorend
Op basis van de meest recente projectplanning voor de Westerscheldetunnel wordt het ritme van de aandelenstorting in de
Bijlage 5
NV-Westerscheldetunnel bijgesteld. De aandelenstorting loopt parallel aan
de financieringsbehoefte die uit hoofde van de projectuitvoering ontstaat.
Ten behoeve van aanvullende veiligheidsvoorzieningen wordt in 2001
30 miljoen extra uitgetrokken voor de Westerscheldetunnel. De aandelenstorting in de NV Westerscheldetunnel wordt hiermee verhoogd (zie
toelichting beleidsmatige mutaties).
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
6 324,4
7 008,4
7 635,6
8 000,O
8 265,2
7 667,O
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
bijdragen tbv aanleg rijkswegen
verrekening voorschotten
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
taakstelling n.a.v. betaling belgie
diversen
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
bijdrage fes swabltib
compensatie sloopregeling
contractsector (dekking)
efficiency-taakstelling ns
samen werken aan bereikbaarheid
taakstelling openbaar vervoer
tweede tactische pakket
verbreding en verdieping maas
versnelling verkeersbeheersing
voorbereiding swabltib hoofdwegennet
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
uitgifte aandelen westerschelde
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
Door bestuurlijk overleg en procedures is vertraging opgelopen bij de
aanleg Rijksweg 7 (Wolvega - Heerenveen) en de omlegging van Rijksweg
Bijlage 5
30 bij Ede. Daarnaast zijn minder bijdragen ontvangen voor de Wijkertunnel. Dientengevolge vallen de bijdragen van derden aan deze projecten
in 1996 per saldo 25,8 miljoen lager uit.
Na verrekening van over het vierde kwartaal 1995 verstrekte voorschotten voor aanleg van railinfrastructuur, is vastgesteld dat het Fonds nog
57,6 miljoen tegoed heeft.
Beleidsmatige mutaties
Het Infrastructuurfonds is in 1998 taakstellend verlaagd met 395 miljoen i n
verband met de vervroegde betaling aan België voor de HSL-Zuid. Een
deel van deze taakstelling (295 miljoen) is vooralsnog niet op de
begrotingsartikelen verwerkt, maar tijdelijk geraamd als ontvangstenartikel. Deze resterende taakstelling wordt tijdens de begrotingsuitvoering
1998 op basis van de feitelijke voortgang van de uitvoering van projecten
definitief op de uitgaven in mindering gebracht.
Desalderingen
Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de uitgaven.
Niet tot een ijklijn behorend
De met de Westerscheldetunnel samenhangende voeding van het
Infrastructuurfonds wordt bijgesteld i n lijn met de bijstelling van de
aandelenstorting in de NV Westerscheldetunnel.
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Niet tot een ijklijn behorend
betaling aan belgie i v m hsl
bijdrage aan betuweroute en hsl
bodemsaneringsprojecten
projecten I<ennisinfrastructuur
swa blti b
verkeer- en vervoerprojecten
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Niet tot een ijklijn behorend
Met het oog op een rentebeding is i n 1996 het FES-aandeel van 181
miljoen in de met België overeengekomen vergoeding voor aanleg van
het HSL-tracé vervroegd betaald.
In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1998 zijn de
ramingen voor de Betuweroute en HSL-Zuid geactualiseerd. Het ritme van
Bijlage 5
de FES-bijdrage aan deze projecten is hierop aangepast. Daarnaast is een
verschuiving van Infrafondsvoeding naar FES-voeding aangebracht door
de FES-bijdrage aan deze projecten met 1445 miljoen te verhogen.
De bodemsaneringsprojecten die plaatsvinden in het kader van
VINEX-woningbouwprojecten en van de Verkeer- en Vervoerprojecten van
de Investeringsimpuls, komen later tot uitvoering dan aanvankelijk werd
voorzien. Naast vertraging bij de woningbouw- en infrastructuurprojecten
kunnen de tijdrovende juridische procedures rond bodemsanering als
oorzaak worden genoemd.
Door vertraging bij enkele projecten I<ennisinfrastructuur van de
Investeringsimpuls en het MARIN-project is een deel van de FESbijdragen aan deze projecten doorgeschoven naar 1999 en 2000.
De regering heeft besloten tot een integrale aanpak van de bereiltbaarheidsproblematiel<. Hiertoe is binnen het FES 2 miljard gereserveerd voor
bijdragen aan het Infrastructuurfonds voor de mobiliteitsprogramma'c
SWABTTIB. Het gedeelte van SWABITIB dat voldoet aan de criteria voor
een FES-bijdrage (1305 miljoen) wordt rechtstreeks uit het FES gefinancierd. Het resterende programmagedeelte (695 miljoen) wordt gefinancierd met reguliere Infrafondsmiddelen die vrij komen door de hiervoor
genoemde verschuiving van Infrafondsvoeding naar FES-voeding bij de
Betuweroute en HSL.
Bij enkele grote Verkeer- en Vervoerprojecten van de Investeringsimpuls
is in 1996 vertraging opgetreden. De FES-bijdrage aan deze projecten zal
naar verwachting in 2000 en 2001 tot besteding komen.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOERIENRIOTA 1997
Niet Pot een ijldijn behorend
common-areabaten
extra export aardgas
gasbaten binnenland
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Niet tot een ijklijn behorend
In de Miljoenennota 1997 is geraamd dat de Staat, uit hoofde van de
tussenuitspraak in de Common-Area-arbitrage, in 1996 in totaal 2750
miljoen van NAM en EBN zal ontvangen (1950 miljoen nietbelastingmiddelen en 800 miljoen VpB-opbrengsten). De Staat heeft in
1996 885,6 miljoen aan niet-belastingmiddelen en 1l 1 1 miljoen aan VpB
ontvangen, hetgeen leidt tot een daling van de ontvangstenraming met
7064,4 miljoen in 1996. In 1997 zal de NAM aan de Staat 509 miljoen aan
niet-belastingmiddelen afgedragen.
Bijlage 5
Door een lagere raming van het afzetvolume ten opzichte van het Plan
van gasafzet 1990, zijn de ramingen voor de opbrengsten uit extra export
aardgas in 1998 en latere jaren neerwaarts bijgesteld met 100 miljoen.
Door een hogere dollarkoers en een koude winter kon de raming voor
1997 opwaarts worden bijgesteld met 200 miljoen.
Vanaf 1998 wordt jaarlijks een half mijard van de binnenlandse
gasbaten ten gunste van het FES gebracht ten behoeve van structuurversterking.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Niet tot een ijklijn behorend
rente over rijksbijdrage aow-spaarfonds 1998
rijksbijdrage 1997
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Ontvangsten
Niet tot een ijklijn behorend
Ten behoeve van de toekomstige financiering van de AOW is door het
kabinet een AOW-Spaarfonds in het leven geroepen. Vanaf de begroting
van SZW worden hier bijdragen geleverd in de vorm van jaarlijkse
stortingen. De eerste storting in het fonds bedroeg 750 miljoen in 1997 en
1,5 miljard structureel. Daarnaast ontvangt het fonds rentebaten over het
opgebouwde vermogen. Deze baten worden aan het fondsvermogen
toegevoegd.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting i n enge zin
macro-economische ontwiltiteling
onderuitputting
specifieke afdrachtsltorting
diversen
Sociale zekerheid
diversen
Zorg
diversen
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting i n enge zin
intertemporele compensatie cao onderwijs
intertemporele compensatie cao sector rijk
wachtgelden
diversen
Sociale zekerheid
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting i n enge zin
loonbijstelling 1997
naar oc&w: overboeking cao o&w
diversen
Sociale zekerheid
diversen
Zorg
diversen
Niet tot een ijltlijn behorend
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De actuele inzichten in de macro-economische ontwikkeling, zoals
gepubliceerd in het Macro-Economische Verkenning 1998 leiden t o t een
Bijlage 5
bijstelling van de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden op de budgetdisciplinesectoren Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Zorg
(contractloon, incidenteel en premiestelling).
Als gevolg van de realisatie 1996 is een bedrag van 139,4 miljoen in dat
jaar vrijgevallen.
De specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een besparing op de
loonkosten van de werkgevers in de overheidssectoren van ruim 20
miljoen vanaf 1998.
Beleidsmatige mutaties
Om het specifieke kasritme van de CAO sector Onderwijs & Wetenschappen te volgen dient binnen de aanvullende post een intertemporele
compensatie plaats te vinden. Dit betekent dat de raming voor de jaren
l998 en 1999 verlaagd is en voor de jaren 2000 en 2001 verhoogd.
Ook de onlangs afgesloten CAO sector Rijk heeft als gevolg van het
specifieke kasritme tot een intertemporele compensatie op de aanvullende
post geleid. Dit betekent dat de raming voor het jaar 1997 verlaagd is en
voor de jaren 1998 en 1999 verhoogd.
Op het onderdeel wachtgelden van de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden is mede op grond van de realisatie in 1995 en 1996 besloten de
raming met ingang van 1997 structureel neerwaarts bij te stellen.
Overboekingen
De post Loonbijstelling 1997 betreft de overboeking naar de departementen van de loonindexatie. De begrotingen 1997 en de ontwerpbegrotingen 1998 worden met deze overboeking op het loonprijspeil 1997
gebracht.
Vanaf de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen
overgeboekt om de sector Onderwijs en Wetenschappen op het
verplichtingenniveau van de reeds afgesloten en tot eind 1998 lopende
CAO gebracht. In deze overboeking is rekening gehouden met de
eerdergenoemde intertemporele compensatie.
Bijlage 5
UITGAVEN
Z3
299,s
- 173,7
63,9
379J
697,9
13,2
- 2,3
- 1,4
187,O
0,o
334,4
- 0,l
356,7
- 0,l
339,6
- 0,l
- 2,3
11,8
187,O
334,3
356,6
339,5
83
155,4
24,3
178,7
43,9
181,7
67,l
185,5
90,4
- 357,5
- 360,8
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Sociale zekerheid
nominale ontwikkeling
diversen
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
volledige koppeling 1998
diversen
-
-
Sociale zekerheid
van aanvullende post naar begroting tranche 1997
p
- 319,s
p
- 374,O
-
-
- 352,4
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De nominale ontwikkeling behelst mutaties in alle begrotingsgefinancierde regelingen van de sociale zekerheid. Zij vloeien onder
andere voort uit wijzigingen in het prijsindexcijfer van de binnenlandse
consumptie en in de WI<A-index.
Beleidsmatige mutaties
In de Miljoenennota 1997 is voor de ramingen 1998 uitgegaan van een
halve koppeling voor zowel de uitkeringen aan de ontwiltlteling van de
contractlonen als de kinderbijslaguitkeringen aan het prijsindexcijfer.
Thans heeft de regering besloten de uitkeringen volledig te koppelen. Dit
resulteert i n een bijstelling van de raming met ongeveer 155 miljoen in
1998 en ruim 180 miljoen structureel in latere jaren.
Overboekingen
De kinderbijslag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het
binnenlands consumptieprijspeil. De gepresenteerde overboeking betreft
de toevoeging van deze raming aan de begroting van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Daarnaast voorziet de overboeking in het op het
prijspeil brengen van de begrotingsgefinancierde uitkeringen.
Bijlage 5
PRIJSBIJSTELLINGIINDEXERING WSF
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
macro mutatie
macro mutatie 1997
macro mutatie 1998 ev
Zorg
diversen
Beleidsmatige mutaties
Sociale zekerheid
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
naar OCW: indexering studiefinanciering
uitdeling prijsbijstelling tranche 1997
Zorg
diversen
Niet tot een ijklijn behorend
macro-mutatie
naar OCW: indexering studiefinanciering
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Uitgaven
Mee- e n tegenvallers
O p basis van de MEV en d e nieuwste inzichten ten aanzien van de
studentenaantallen i s de uitgavenraming o p d e aanvullende post
Indexering WSF i n d e periode 1997-2000 neerwaarts bijgesteld. De
verhoging i n het jaar 2001 betreft een technische correctie o p de raming
bij Miljoenennota 1997, aangezien bij het opstellen van de raming geen
rekening was gehouden m e t de omzetting van niet-relevante (leen-) naar
relevante (beurs-)uitgaven voor d e studenten die onder het regime van de
prestatiebeurs i n dit jaar afstuderen en voldoen aan d e gestelde prestatienorm.
Ook de raming van de prijsbijstelling i s ten opzichte van de Miljoenennota 1997 o p basis van d e MEV neerwaarts bijgesteld. De neerwaartse
Bijlage 5
bijstelling betekent dat wordt verwacht dat de prijzen minder sne stijgen
dan bij de Miljoenennota 1997 nog werd aangenomen.
Overboekingen
De tranche 1997 van de indexering studiefinanciering is overgebc ekt naar
de begroting van OCenW.
De tranche 1997 van de prijsbijstelling is overgeboekt naar de diverse
begrotingen.
Niet tot een ijklijn behorend
Op basis van MEV en de nieuwste inzichten in de studentenaantallen is de
niet-relevante uitgavenraming op de aanvullende post Indexering WSF
ten opzichte van de stand Miljoenennota 1997 bijgesteld. Daarnaast leidt
het lagere opnamepercentage van studieleningen door studenten tot een
neerwaartse bijstelling van de raming. De relatief forse verlaging in het
jaar 2001 betreft een technische correctie op de raming bij Miljoenennota
1997, aangezien bij het opstellen van de raming geen rekening was
gehouden met de omzetting van niet-relevante (leen-) naar relevante
(beurs-)uitgavenvoor de studenten die onder het regime van de prestatiebeurs in dit jaar afstuderen en voldoen aan de gestelde prestatienorm.
De tranche 1997 van de indexering van de niet-relevante studieleningen
is overgeboekt naar de OCenW-begroting.
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
Rijksbegroting in enge zin
btw-afdrachten
invoerrechten
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Mee- en tegenvallers
De neerwaartse bijstelling van de BTW-afdrachten van circa 305 miljoen in
1996 vloeit voort uit het nieuwe Eigen-Middelenbesluit, waardoor een
verschuiving plaatsvond van BTW-afdrachten naar BNP-afdrachten. De
opwaartse bijstellingen vanaf 1997 zijn het gevolg van de verwachte
hogere macro-economische groei.
Gemaakte afspraken bij de GATTIWTO over verlagingen van de tarieven
hebben tot gevolg dat de invoerrechten in de loop der jaren steeds meer
teruglopen.
Bijlage 5
NADER TE BEPALEN
UITGAVEN
- 676,7
STAND MILJOENENNOTA 1997
36,7
599,5
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in enge zin
behoedzaamheidsreserve gflpf
bijstelling behoedzaamheidsreserve
bijstelling reservering fiscale uitvoeringskosten
co2-projecten
dividendderving
eindejaarsmarge
lager geraamde leerplichtige kinderen van asielzoekers
nmp3/co2/nox
raming relevant effect afkoop objectsubsidies
realisatie eindejaarsmarge
vrijval fiscale uitvoeringskosten
diversen
Sociale zekerheid
diversen
zorg
diversen
Overboekingen
Rijksbegroting in enge zin
naar biza: van cluster i; tbv langdurig werklozen
naar biza: van cluster ii
naar ez: van cluster iii; top-instituten/elektronische
SW
naar financien: van fiscale uitvoeringskosten
naar justitie: van cluster ii
naar OCW: van parkeerpost asielzoekers
naar vrom: van cluster v; normhuurcompensatie
diversen
zorg
cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werklozen
-
- 80,O
-3 5
4,6
- 540,2
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
676,7
- 413,6
- 8,4
0,O
- 376,9
607,9
4,1
.l2,7
- 372,8
620,6
STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS)
Totaal Internationale samenwerking
-
STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS)
0,O
Uitgaven
Beleidsmatige mutaties
Rijksbegroting in eng zin:
In het kader van het onderhandelingsakkoord tussen het Rijk en de VNG
en het IPO is bij het Gemeentefonds en het Provinciefonds (GFIPF) een
Bijlage 5
behoedzaamheidsreserve gecreëerd (zie aldaar). Aangezien deze reserve
beschikbaar moet zijn o m aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds
toe te delen bij de nacalculatie op basis van de begrotingrealisatie, wordt
deze reserve op deze aanvullende post vastgehouden.
Als gevolg van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijkcuitgaven
worden de accressen voor het Gemeente- en Provinciefonds bijgesteld.
Dientengevolge wordt tevens de behoedzaamheidsreserve bijgesteld.
De reservering voor fiscale wetsvoorstellen is verhoogd, teneinde deze
toereikend te laten zijn voor de verwachte uitvoeringskosten van fiscale
wetsvoorstellen. Met name de stijgende uitvoeringskosten van de Wet
Waardering Onroerende Zaken (WOZ) maken een ophoging noodzakelijk.
De gedachte was o m vanuit het FES middelen toe te kennen aan
CO2-projecten. Doordat de concrete projecten niet onder de reikwijdte van
het FES vallen, zijn nu extra gelden binnen het FES aan de Betuweroute
toegevoegd waardoor reguliere (VenW-)gelden voor de Betuweroute
vrijvallen en kunnen worden overgebracht naar CO2-projecten. De
feitelijke reservering van deze gelden vindt plaats op deze aanvullende
post en departementen die de CO,-projecten uitvoeren kunnen een
beroep doen op de aanvullende post.
Binnen deze aanvullende post bestaat een reservering in het kader van
de dividendderving samenhangende met de geraamde privatiseringen in
1996 en 1997 (zie ook de niet-belastingontvangsten). De feitelijke
verlaging van de dividendramingen vindt thans op de begrotingen van
Financiën (verkoop obligatielening ING Groep NV), van Verkeer en
Waterstaat (verkoop KLM), van Economische Zaken (verkoop DAF in 1996
en verkoop Alpinvest) plaats. De geraamde dividendderving wordt
hiervoor aangepast.
Evenals in voorgaande jaren wordt technisch verondersteld dat gelden
onbesteed zullen blijven van eenzelfde omvang als de toevoegingen aan
de begrotingen 1997 in verband met de eindejaarsmarge 1996. (Deze
veronderstelling is neergelegd in de brief ((Begrotingsproces en
-systematiek)).) Er is daarom een correctieboeking verwerkt op de
aanvullende post, die even groot is als het totaal van de mutaties
eindejaarsmarge op de begrotingen (inclusief de eindejaarsmarge
respectievelijk de bandbreedtesystematiek voor het rijksbegrotingsdeel
van de sociale zekerheid en het Budgettair [<ader Zorg en voor de
homogene groep Internationale Samenwerking).
De gereserveerde middelen voor leerplichtige asielzoekers en VVTV'ers
zijn vanaf de Miljoenennota 1997 op deze aanvullende post geraamd. De
geraamde middelen voor 1998 en later zijn voor zover benodigd overgeboekt naar OCW (zie bij de overboekingen) en het restant valt thans vrij,
omdat er minder leerplichtige asielzoel<ers zijn.
Voor de reductie van CO2-uitstoot wordt opnieuw een bedrag van 750
miljoen en voor de reductie van NOx-uitstoot een bedrag van 165 miljoen
ter beschikking gesteld met de in de toelichting aangegeven kasmatige
uitfinanciering in de relevante meerjarenramingen. Deze bedragen zijn
vooralsnog op deze aanvullende post gereserveerd en zullen nader
worden verdeeld over de betrokken departementen VROM, V&W, EZ en
LNV.
De regering heeft besloten tot de afkoop van de resterende objectsubsidies volkshuisvesting op de VROM-begroting. Het overleg op de
afkoop is nog gaande. Voor het relevante deel van de uitgaven (o.a.
rentevergoeding afkoopsom, reguliere bijdrage NWl's, reguliere subsidiebetalingen, rentegevolgen voor de staatsschuld) is op deze aanvullende
post een voorziening opgenomen. Aangezien het overleg over de afkoop
nog niet is afgerond, is er nog geen rekening gehouden met de effecten
van de afkoop voor de objectsubsidies volkshuisvesting zelf. Dit betreft
het niet-relevante deel van de afkoopsom.
De bij de Voorjaarsnota l996 verwerkte ramingsveronderstelling voor
wat betreft de eindejaarsmarge is uiteindelijk ook in 1996 gerealiseerd.
Bijlage 5
De o p deze aanvullende post geraamde fiscale uitvoeringskosten voor
1996 zijn niet geheel benodigd geweest en vallen daarom vrij.
Overboekingen
De overboekingen van de nog resterende clustergelden uit deze aanvullende post naar de verschillende begrotingen worden op de desbetreffende begrotingen toegelicht.
Vanuit de op deze aanvullende post geraamde fiscale uitvoeringskosten
wordt een bedrag overgeboekt naar de begroting Financiën.
De geraamde middelen voor het onderwijs aan leerplichtige asielzoekers en VVTVrers zijn overgeboekt naar de begroting van OCW.
NADER TE BEPALEN
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
1 500,O
l 050,O
50,O
20,O
0,O
0,O
Niet tot een ijklijn behorend
opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen
alpinvest
opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen daf
- 31 5,7
opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen klm
opbrengst uit hoofde van verkoop ing obligatielening
taakstelling niet-microlastenontvangsten
- 1 184,3
-
- 275,O
- 990,O
- 316,O
1 128,l
P
- 1 500,O
P
-
-
-
- 452,9
0,o
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
- 1 500,O
- 452,9
0,O
0,O
0,O
OIO
0,O
597,l
50,O
20,O
0,0
0,O
STAND MILJOENENNOTA 1998
0,O
Ontvangsten
Niet tot een ijklijn behorend
De geraamde ontvangstenpost buiten de sfeer van de microlasten (tevens
niet relevant voor het beleidsrelevant tekort) is i n 1996 met uitzondering
van de opbrengst van de verkoop van aandelen DAF (van 315,7 miljoen),
goudverkoop en de verkoop aandelen springstoffabriek niet gerealiseerd.
Daarom, is de taakstelling voor 1997, die bij de Miljoenennota 1997 voor
1997 was geraamd op 1 miljard, verhoogd met het niet-gerealiseerde deel
van de taakstelling uit 1996.
De verhoogde ontvangstenpost buiten de sfeer van de microlasten voor
1997 wordt deels gerealiseerd via de verkoop aandelen KLM en Alpinvest
en de verkoop van een obligatielening ING Groep NV.
Bijlage 5
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
- 7 000,6
Desalderingen
Rijksbegroting in enge zin
bijstelling i v m fes en isf
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
awen
Desalderingen
De bijstelling van de post Consoliodatie (uitgaven en ontvangsten) houdt
verband met een aanpassing van de onderlinge bijdragen tussen de
begrotingen en met de bijdragen van het FES aan andere begrotingen.
Tevens leidt de nieuwe begrotingsindeling van Verkeer en Waterstaat van
1997 op 1998 tot een wijziging in de bijdrage van deze begroting aan het
Infrastructuurfonds.
Bijlage 5
SOCIALE ZEKERHEID
UITGAVEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
98 433,O
Mee- en tegenvallers
nominale ontwikkeling
prijsontwikkeling arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
prijsontwikkeling vangnet ziektewet
prijsontwikkeling werkloosheidsuitkeringen
prijsontwikkeling Ziektewetuitkeringen
verhoging SPAK
volume-;ntwikkeling
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
volume-ontwikkeling sociale voorzieningen
volume-ontwikkeling vangnetuitkeringen
volume-ontwikkeling werkloosheidsuitkeringen
volume-ontwikkeling Ziektewetuitkeringen
diversen
12,4
- 282,2
Beleidsmatige mutaties
afschaffing perceptiekosten volksverzekeringen
besparingen wet op de reintegratie
elektronisch gegevensverkeer (cvcs)
invoering nieuwe wet sociale werkvoorziening
invoering wet inschakeling werkzoekenden
koopkrachttoeslag individuele huursubsidie
motie giskes
niet herkeuren cohort 97/98 (aawlwao)
uitkeringen tijdens detentie: besparingen
verhoging kinderbijslag
verkorting wachtlijsten
verlenging tijdelijke regeling vervoersvoorziening
WW
volledige koppeling 1998
wetsvoorstel loopbaanonderbreking
besparing loopbaanonderbreking
wet op de reïntegratie
diversen
Overboekingen
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Uitgaven
Mee- en tegenvallers
De jongste inzichten van het CPB inzake de ontwikkeling van indices,
belastingen en premies leiden t o t een nominale bijstelling van de
begrotings- en premiegefinancierde uitgaven van de sociale zekerheid. In
concreto spelen de wijziging van het koppelingspercentage (WKA) en de
Bijlage 5
wijzigingen i n het bruto-nettotraject van de netto-netto gekoppelde
uitkeringen de voornaamste rol i n deze mutatie.
De gemiddelde prijs van de arbeidsongeschil<theidsuitl<eringenen de
vangnetuitkeringen - de Ziektewet voor onder andere zwangere vrouwen
en tijdelijk personeel - is o p grond van gegevens van het LISV neerwaarts
bijgesteld. De gemiddelde prijs van de werkloosheidsuitkeringen en de
ziektewetuitkeringen is opwaarts bijgesteld. Ook deze bijstellingen volgt
uit de meest recente gegevens van het LISV.
De verhoging van de specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een
meevaller van r u i m 68 miljoen vanaf 1998, doordat de SPAK ook van
toepassing is o p de WIW.
Realisatiecijfers hebben geleid t o t een eenmalige aanpassing van het
volume van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in 1996. Voor de jaren
na 1998 geven recente ontwikkelingen aanleiding de ramingen opwaarts
bij te stellen. Sinds enkele maanden stijgt het volume van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen weer.
De volumeontwikl~elingsociale voorzieningen laat i n 1996 een tegenvallende en vanaf 1997 een meevallende ontwikkeling zien. Vanaf 1997 is
enerzijds sprake van hogere uitgaven door een toenemend beroep o p
bijstand door 65-plussers m e t een onvolledige AOW-opbouw (Algemene
Ouderdoms Wet). Anderzijds leidt de meevallende macro-economische
werkloosheidsontwikkeling tot een neerwaartse aanpassing van de
volumeramingen voor het Gemeentelijk Werkfonds en de Algemene
Bijstandswet m e t ingang van 1997.
Realisatiecijfers hebben aanleiding geseven het volume van de
vangnetregeling in 1996 neerwaarts bij te stellen. Vanaf 1997 zijn de
ramingen - eveneens naar aanleiding van realisatiecijfers - opwaarts
bijgesteld.
Het volume van de werkloosheidsuitkeringen heeft i n 1997 een aantal
forse tegenvallers laten zien. De oorzaak voor deze tegenvallende
ontwikkeling is gelegen i n het feit dat de groei i n werkgelegenheid zich i n
de loop der jaren i n steeds geringere mate vertaalt naar een daling van
het aantal uitkeringen. Mensen zonder uitkering, zoals schoolverlaters en
herintredende vrouwen, lijken het meest te profiteren van de opleving i n
de economie.
Het volume van de ziektewetuitkeringen is i n 1996 en in 1997 op grond
van realisatiecijfers neerwaarts bijgesteld.
Beleidsmatige mutaties
De vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de belastingdienst
voor de heffing van premies w o r d t afgeschaft (de zogenoemde perceptiekosten), hetgeen leidt t o t lagere uitgaven van deze fondsen en spiegelbeeldig tot lagere ontvangsten voor de belastingdienst.
De Wet o p de Reïntegratie maakt het mogelijk dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstanders weer aan het werk gaan. Hierdoor doet zich een
besparing voor de i n de bijstandsuitgaven.
De elektronische gegevensuitwisseling ten behoeve van het proces
Samenwerking Werk en Inkomen zal worden gefacilieerd door een
cliëntvolgcommunicatiestelsel (CVCS). Ten behoeve van de ontwikkeling
van dit stelsel stelt de regering in 1997 25 miljoen gulden beschikbaar.
In verband m e t de invoeringskosten van de nieuwe Wet Sociale
Werl<voorziening is het budget i n 1997 opgehoogd. De extra middelen
worden ingezet voor managementondersteuning.
Op 1 januari 1998 is het ingaan van de Wet Inschakeling Werkzoekenden
(WIW) voorzien. Op basis van deze wet zal een brede doeluitkering, het
zogenaamde Gemeentelijk Werkfonds, worden ingesteld. In dit fonds
w o r d t een aantal bestaande geldstromen naar de gemeenten gebundeld.
In totaal is r u i m 1,7 miljard gulden gemoeid m e t de nieuwe regeling. Deze
middelen worden overgeheveld vanuit diverse regelingen, zoals de
Bijlage 5
Banenpools, de Jeugdwerkgarantiewet en de Algemene Bijstandswet.
Daarnaast zijn ook middelen uit het Fonds Sociale Vernieuwing en van de
arbeidsvoorzieningsorganisatie aan het nieuwe fonds toegevoegd. De in
het overzicht gepresenteerde mutatie heeft slechts betrekking op de
middelen die vanuit de budgetdisciplinesector Rijksbegroting eng naar de
Sociale Zekerheid worden overgeboekt. De ijklijnen van beide sectoren
worden voor deze overboeking gecorrigeerd.
In 1997 heeft de regering 49 miljoen uitgetrokken om aan ontvangers
van individuele huursubsidie een eenmalige koopkrachttoeslag toe te
kennen. Daarnaast is 2 miljoen gulden aan het Gemeentefonds toegevoegd om eigenwoningbezitters met een minimuminkomen eenzelfde
koopkrachttoeslag via de bijzondere bijstand te doen toekomen.
Mede naar aanleiding van de motie Giskes trad dit jaar met terugwerkende kracht tot l januari 1997 de Regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten Thuiswonende Meervoudig en Ernstig Lichamelijke
Gehandicapte Kinderen in werking. De regeling voorziet in een belastingvrije tegemoetkoming aan de ouders of verzorgers van deze kinderen.
Afhankelijk van de ernst van de handicap is de hoogte van de tegemoetkoming respectievelijk fl. 1000,- en fl. 1500,- gulden per jaar.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de regering besloten de
herkeuringen in het kader van de wet Terugdringing Beroep op de
Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) niet langer doorgang te laten
vinden voor arbeidsongeschikten die de leeftijd van 45 jaar bereikt
hebben. De maatregel leidt tot meer kosten in de uitgaven voor de AAW
en de WAO. Daarnaast doen zich besparingen voor op het begrotingsartikel inzake de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen
Arbeidsongeschiktheidscriterium (Bia). Per saldo lopen de kosten op van
6 miljoen in 1997 tot 90 miljoen in 2002.
Gedetineerden die een AAWJWAO uitkering, een ANW uitkering of een
ZW uitkering ontvangen, zullen die in de toekomst tijdens hun detentie
moeten inleveren. De bepalingen die hiermee gemoeid zijn, worden
geraamd op bijna 42 miljoen structureel.
Voor alle gezinnen met kinderen heeft de regering voorzien in een
verhoging van de kinderbijslag. Structureel is hiermee een bedrag van 100
miljoen gemoeid. Vanwege de betalingssystematiek per kwartaal is voor
l998 een bedrag benodigd van 75 miljoen.
Ter verkorting van de wachtlijsten bij de WSW stelt de regering een
bedrag van 53 miljoen beschikbaar. Via de anticumulatiebaten vloeit 13
miljoen meer terug in 's Rijks kas, waardoor het netto bedrag 40 miljoen
bedraagt.
In afwachting van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wet
Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt de tijdelijke regeling
vervoersvoorzieningen WVG met een jaar verlengd. De regeling voorziet
in een middelentoekenning aan gemeenten ten behoeve van inwoners
van AWBZ-instellingen.
In de Miljoenennota 1997 werd voor l998 nog uitgegaan van een halve
koppeling van de uitkeringen aan de ontwikkeling van de contractlonen.
Binnen de wettelijke kaders (WKA) noopt de thans voor 1998 geraamde
i/a-ratio tot een volledige koppeling. De ramingen zijn derhalve bijgesteld
met 777 miljoen in 1998 en circa 850 miljoen structureel.
Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet in de mogelijkheid
tijdelijk verlof op te nemen waarbij van overheidszijde een uitkering wordt
verstrekt. Op de plaats van de verlofganger kan eveneens tijdelijk een
werkloze aan de slag.
Met de Wet op de Reïntegratie wil de regering de arbeidsmarktpositie
van gedeeltelijk arbeidsongeschikten versterken. De financiering van de
nieuwe wet vindt - wat betreft de premiesector - plaats vanuit een nieuw
op te richten Reïntegratiefonds. Hierin wordt bovenop de bestaande
budgetten voor reïntegratie 68 miljoen gulden gestort. Daarnaast wordt
eveneens 68 miljoen gulden toegevoegd aan het Gemeentelijk Werkfonds.
Bijlage 5
Deze middelen worden speciaal gereserveerd ten behoeve van de
bemiddeling van arbeidsgehandicapte bijstandsgerechtigden. De extra
middelen die de regering ten behoeve van de Wet op de Reïntegratie heeft
gereserveerd bedragen aldus 146 miljoen. Daarnaast wordt vanuit de
sociale fondsen structureel 33 miljoen overgeheveld naar de rijksbijdrage
aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Voor deze laatste mutatie worden
de ijklijnen van de sectoren Rijksbegroting eng en Sociale zekerheid
gecorrigeerd.
NIET-BELASTINGONTVANGSTEN
STAND MILJOENENNOTA 1997
Mee- en tegenvallers
diversen
Beleidsmatige mutaties
diversen
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997
STAND MILJOENENNOTA 1998
Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 is de presentatie van de
zorgsector gewijzigd. Dit is gedaan o m de aansluiting tussen de Miljoenennota en het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) te verbeteren. De weergave van
uitgaven en ontvangsten komt nu overeen met die in het JOZ 1998. Dit
betekent enerzijds dat de gedesaldeerde rijksbijdragen (in de vorige
Miljoenennota kwamen deze zowel voor aan de uitgavenkant van het
begrotingsgefinancierde deel als aan de ontvangstenkant van het
premiegefinancierde deel) niet meer in het overzicht voorkomen.
Anderzijds betekent het dat enkele posten nu gedesaldeerd zijn opgenomen, die dat vorig jaar niet waren. Het gaat o m uitgaven in het JOZ die
niet relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister
van VWS hiervoor niet de primaire verantwoordelijkheid draagt. De vier
grootste posten zijn:
- de bijdrage van het ministerie van OCW aan de academische
ziekenhuizen (1998: 827 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve
Somatische Zorg);
- de GGD's (1998: 544 miljoen, ondergebracht in de sector Preventieve
Zorg);
- het Algemeen maatschappelijk werk (1998: 234 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg) en
- de Consultatiebureaurs voor alcohol en drugs (1998: 126 miljoen,
ondergebracht in de sector Geestelijke Gezondheidszorg).
Bijlage 5
Door de totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd, te salderen, wordt het totaal van de (netto) uitgaven verkregen dat
relevant is voor het BKZ. Dit totaal wordt ook toegelicht in hoofdstuk 3 en
Bijlage 2 van de Miljoenennota.
ZORG
UITGAVEN
STAND JAAROVERZICHT ZORG 1997
Mee- en tegenvallers
Nominaal
Volumeontwikkeling geneesmiddelen
Tandheelkundige Zorg
Specialistische Tandheelkundige Zorg
Vertraging bouw
Technisch statistisch
Diverse mee- tegenvallers
Besparingsverlies hulpmiddelen
Besparingsverlies Sofinummer AWBZ
Inzet TVK-reserve besparingsverliezen
Diverse besparingsverliezen
Beleidsmatige mutaties
Wachtlijsten Gehandicapten
Wachtlijsten Thuiszorg
Wachtlijsten Geestelijke Gezondheidszorg
Meer handen aan het bed Verpleeghuizen
Meer handen aan het bed Verzorgingshuizen
Meer handen aan het bed Gehandicapten
Dekking intensiveringen uit groeiruimte
Nieuwe medicijnen
Wachtlijsten curesector
Gebitsprothesen terug in Ziekenfonds
Koopkrachtreparatie eigen bijdragen ZFW
Maatregel Apothekers i.v.m. bonussenlkortingen
Diverse maatregelen
Technische mutaties
Overheveling banen langdurig werklozen
Decentralisatie indicatiestelling thuiszorg
Vervallen inningkosten premies
Vertraging Waarborgfonds
TBS-klinieken
Desaldering technische ontvangstenmutaties
Diversen
- 120
- 111
7
- 224
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Jaaroverzicht Zorg 1997
1 364
79 426
- 321
576
544
622
726
3 787
79 426
61314
63927
66409
69665
72838
76130
79426
STAND MILJOENENNOTAIJAAROVERZICHT ZORG
1998
Bijlage 5
Mee- en tegenvallers
Er doet zich een structurele tegenvaller voor van l 1 0 miljoen als gevolg
van loon- en prijsstijgingen i n de zorgsector. De 2 miljard extra i n het jaar
2001 moet gezien worden als een extrapolatie die vorig jaar ten onrechte
achterwege is gebleven.
Uit de evaluatie van het jaar 1996 blijkt dat het gebruik van geneesmiddelen 230 miljoen hoger is uitgevallen dan was geraamd. Hiertegenover
staat een meevaller bij de ontvangsten (zie ook daar).
Bij de Tandheelkundige Zorg doet zich een tegenvaller voor van
35 miljoen. Daarnaast is er een meevaller bij de Tandheelkundige
Specialistische Zorg van 39 miljoen.
Als gevolg van vertragingen bij de bouwprojecten voor de intramurale
zorg treedt voor de jaren 1997 en 1998 een financiële meevaller op van
respectievelijk 264 en 162 miljoen. Structureel valt 40 miljoen van de
bouwbudgetten vrij.
Diverse besparingsverliezen treden op. Voor de jaren 1996 en 1997
treedt een besparingsverlies op bij de uitvoering van de maatregelen die
in de Taskforce Voiumebeheersing en Kostenbeperking zijn afgesproken
op het terrein van de hulpmiddelen. In 1998 wordt een besparingsverlies
voorzien als gevolg van een vertraging bij de inning van de eigen
bijdragen in de AWBZ-sector door het Centraal Administratie Kantoor.
Ter compensatie van de diverse besparingsverliezen wordt de voor dit
doel aangehouden reserve in het kader van de Taskforce Volumebeperking en Kostenbeheersing ingezet.
Beleidsmatige mutaties
In de caresectoren zijn structurele maatregelen genomen o m de wachtlijsten te verkorten en ((meer handen aan het bed» te krijgen.
Uit de jaarlijkse 1,3% groeiruimte van de zorgsector wordt 108 miljoen
ingezet voor de financiering van de hierboven genoemde intensiveringen
in de caresector.
Voor nieuwe geneesmiddelen is structureel 50 miljoen toegevoegd. In
1997 en 1998 komen daar respectievelijk 20 en 30 miljoen bij voor het
gebruik van taxoïden.
In 1997 is eenmalig 50 miljoen extra ingezet voor verkorting van de
wachtlijsten in de curesector, gefinancierd uit onderuitputting op de
begroting 1996 van VWS.
Per 1 januari 1997 is de vergoeding voor gebitsprothesen alsnog
teruggekeerd in de Ziekenfondswet. Structureel gaat het o m 145 miljoen
extra zorguitgaven.
In 1997 is via de Sociale Zekerheidsuitgaven de koopkrachtreparatie
gefinancierd die samenhing met de introductie van de eigen bijdragen
Ziekenfondswet. Voor de jaren 1998 en later wordt deze reparatie
rechtstreeks uit de Zorgsector betaald. Met ingang van 1998 wordt de
((inkoopvergoeding geneesmiddelen apotheekhoudenden)) verlaagd in
verband met de kortingen en bonussen die apotheekhoudenden ontvangen van de groothandel. Deze maatregel geeft een besparing van
100 miljoen in 1998 en structureel 150 miljoen.
Technische mutaties
Mutaties zijn onder de rubriek technisch gerangschikt als ze geen mutatie
teweegbrengen ten opzichte van het BKZ. Tegenover de in deze rubriek
genoemde verlagingen of verhogingen van de zorguitgaven staan dus
even grote verlagingen of verhogingen van het BKZ.
Bijlage 5
Van de banen voor langdurig werklozen voor de zorgsector is uit de
tranche 1997 het budget voor circa 2000 banen overgeheveld naar de
gemeenten.
Met ingang van 1998 zal de indicatiestelling voor de thuiszorg worden
uitgevoerd door de gemeenten. De uitgaven voor de zorg worden
hierdoor structureel verlaagd met 73 miljoen.
De regering heeft besloten de vergoeding van de kosten die de
Belastingdienst maakt voor de inning van de premies te schrappen.
Hierdoor gaan de zorguitgaven met ingang van 1998 met 134 miljoen
omlaag.
Door vertraging bij de instelling van het Waarborgfonds is de storting
van de 120 miljoen garantiegeld van de overheid van l996 verschoven
naar 1997.
Voor de capaciteitsuitbreiding van TBS-klinieken zijn extra middelen van
de Rijksbegroting overgeheveld naar de Zorg. De TBS-klinieken worden
voor 20% gefinancierd uit de begroting van Justitie en voor 80% uit
AWBZ-premies.
Onder het kopje Desalderingen is opgenomen het totaal van de
technische mutaties aan de ontvangstenkant.
Zorg
1996
1997
1999
2000
200 1
2002
ONTVANGSTEN
STAND JAAROVERZICHT ZORG 1997
Mee- en tegenvallers
Volume-ontwikkeling geneesmiddelen
Onderuitputting banen langdurig werklozen 1996
Diversen
Beleidsmatige mutaties
Te veel bevoorschotting verzorgingshuizen
Eigen bijdrage APZIPAAZ
Decentralisatie Zittend Ziekenvervoer
Technische mutaties
Diversen
8 134
Extrapolatie
Totaal mutaties sinds Jaaroverzicht Zorg 1997
STAND MILJOENENNOTAIJOZ 1998
- 56
145
244
328
218
220
8 134
6 608
7 460
7 737
7 995
8 063
8133
8134
Ontvangsten
Mee- tegenvallers
De tegenvaller bij de uitgaven voor medicijnen (230 miljoen) wordt voor
80 miljoen gecompenseerd door hogere ontvangsten. Deze zijn afkomstig
uit een toename van de eigen betalingen van particulier verzekerden.
Bijlage 5
In 1998 wordt 50 miljoen terugontvangen uit het niet geheel benutte
budget 1996 voor banen langdurig werklozen in de zorgsector.
Beleidsmatige mutaties
In 1998 wordt 27 miljoen terugontvangen uit een te hoge bevoorschotting
ten behoeve van verzorgingshuizen. Structureel nemen de ontvangsten
met 40 miljoen (in 1998 20 miljoen) toe als gevolg van de maatregel o m
voor het verbljf in Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen en Psychiatrische Afdelingen in Algemene Ziekenhuizen een eigen bijdrage in rekening
te brengen. Hiermee wordt aangesloten bij de eigen bijdrage regelingen
die in de overige AWBZ-sectoren gelden. Met ingang van 1999 zal het
Zittend Ziekenvervoer worden gedecentraliseerd naar de gemeenten. De
hiermee gemoeide uitgaven zullen wel een onderdeel blijven van de
JOZ-uitgaven maar niet meer van de uitgaven die relevant zijn voor het
BKZ. Door het budget van het ziekenvervoer met ingang van 1999 als
ontvangst te boeken, valt dit bedrag weg in het saldo van uitgaven en
ontvangsten.
Technische mutaties
Hier zijn alle mutaties gerangschikt die niet leiden tot afwijkingen ten
opzichte van het B W . Zij zijn dan ook als desaldering bij de uitgaven
opgenomen.
Bijlage 5
In deze bijlage w o r d t ingegaan o p de nieuwe ronde interdepartementale
beleidsonderzoeken en o p de voortgang van de politieke besluitvorming
over de resultaten van d e vorige rondes (1995 en 1996).
De nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken staat i n het
teken van twee thema's, namelijk ((Bedrijfsvoering uitvoerende diensten))
en ((Financiële vernieuwing)).
In de nota ((Van uitgaven naar kostennl, waarin het kabinet nadere
voorstellen doet o m de bedrijfsvoering van de rijksoverheid te verbeteren,
is aangekondigd dat een aantal interdepartementale beleidsonderzoeken
zullen worden uitgevoerd o p het terrein van de bedrijfsvoering van
uitvoerende diensten.
Doel van de onderzoeken is te bezien, of voor bepaalde uitvoerende
diensten een resultaatgerichte besturingswijze en bedrijfsvoering mogelijk
zijn. De vraag o f invoering van een baten-lastenstelsel kan bijdragen aan
een doelmatiger bedrijfsvoering van deze diensten, k o m t daarbij aan de
orde.
Ten behoeve van de bedrijfsvoeringsonderzoeken is de nota ((Aansturen
o p resultaat)) opgesteld. Deze nota bevat een conceptueel kader, dat
uitmondt in een stramien voor de afzonderlijke onderzoeken en i n een
vragenlijst.2
Daarnaast is d e komende ronde opnieuw gericht o p het thema van
verbetering van de financiële prikkels bij de beleidsuitvoering. Hiervoor zij
verwezen naar de notitie ((Financiële vernieuwing^^.
Voor de nieuwe ronde zijn de volgende onderwerpen geselecteerd.
het kader van het thema ((Bedrijfsvoering uitvoerende diensten)):
Koninklijke Marechaussee
Belastingdienst
Bureau voor de Industriële Eigendom
Algemene Inspectiedienst
Uitvoeringsorganisatie IHS
Arbeidsinspectie
Inspectie Gezondheidsbescherming
Dienst Gebouwen Buitenland
het kader van het thema ((Financiële vernieuwing)):
Arbeidsparticipatie ouderen binnen rijksoverheid
10. TBS
11. Financieel kader ruimtelijke inpassing infrastructuur
12. Benchmarking i n d e AWBZ
13. Internationaal onderwijs
14. Vervangingsfonds Primair en Voortgezet Onderwijs
' Deze nota is op 3 maart jl. naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken 11 1996/97,25257,
nr. l).
De nota is op 2 september jl. naar de Tweede Kamer gezonden.
Kamerstukken 11 1994/95,23 900,nr. 22,bijlage 'l.
Bijlage 6
Voor uitgebreidere informatie over de nieuwe ronde interdepartementale
beleidsonderzoeken zij verwezen naar de brief van de minister van
Financiën aan de Tweede Kamer van 2 september 1997.
Ronde 1995
Bij brief van 10 januari 1997 is de Tweede I<amer geinformeerd over de
stand van zaken met betrekking tot de politieke besluitvorming over de
rapporten uit de ronde 1995. Met betrekking tot vijf rapporten was de
politieke besluitvorming op dat moment voltooid (de rapporten ((Politie)),
((Aanvullende steunverlening ex art. i 2 Financiële Verhoudingswet 1 9 8 4 ~ ~
((Rijkswaterstaat)), ((Individuele huursubsidie)) en ((Europese uitgaven))).
Met betrekking tot de overige vijf rapporten is sindsdien de volgende
voortgang geboekt.
Basisonderwijs
Het rapport is aan de Tweede Kamer 2angeboden bij brief van 20
december 1995 van de Minister van Financiën. Het regeringsstandpunt op
het rapport is opgenomen in de brief van de Minister van OCenW van 13
januari 1997 inzake bestuurlijke krachtenbundeling en vereenvoudiging
bekostiging primair onder wij^.^
Forensisch-psychiatrische hulpverlening (((Doelmatig behandelen)))
Op 20 december 1995 is bij brief van de Minister van Financiën het
rapport naar de Tweede Kamer gestuurd. Het regeringsstandpunt over het
rapport is bij brief van 4 maart 1997 van de Ministers van Justitie en van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport5 naar de Tweede Kamer gezonden.
Arbeidsvoorziening
Het rapport is als bijlage opgenomen bij de Memorie van Toelichting op
het wetsvoorstel voor de invoering van de Arbeidsvoorzieningswet 1996.6
In de Memorie van Toelichting is vermeld dat thans nog niet is voldaan
aan een belangrijke voorwaarde voor het inkoopmodel. Deze voorwaarde
houdt in dat de uitkeringsorganen een existentieel belang moeten hebben
bij de uitstroom van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden. Het
thema van financiële prikkels bij de gemeentelijke uitvoeringsorganen is
onderzocht in het interdepartementale beleidsonderzoek naar een
alternatief financieringssysteem voor de uitgaven die gemeenten doen in
het kader van de Algemene Bijstandswet. De regering is van opvatting dat
het onderzoek goede aanknopingspunten biedt voor verbetering van de
financiële prikkels maar acht aanvullend onderzoek nodig (zie hieronder
het overzicht van de stand van zaken van de ronde 1996).
Rijkshuisvesting
Het rapport is aan de Kamer aangeboden bij brief van 20 december 1995
van de Minister van Financiën. Het regeringsstandpunt over het rapport is
Kamerstukken 11 1996J97, 25 000 VIII, nr. 66.
Kamerstukken 11 199611997, 24 561, nr. 1.
Kamerstukken 11 199511996, 24 554, nr. 3.
Bijlage 6
opgenomen in de brief van 9 juli 1997 van de Ministers van VROM en van
Financiën over de vernieuwing van het rijkshuisvestingsstelsel.7
Beheersstructuur Rechterlijke Organisatie
Het rapport is aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van l 5
november 1995 van de Minister van Justitie.* In deze brief is een
voorlopig regeringsstandpunt opgenomen. Het definitieve regeringsstandpunt zal worden vastgesteld na ontvangst van het advies van de
Adviescommissie Toerusting en Organisatie van de Zittende Magistratuur.
Dit advies zal voor 1 januari 1998 worden uitgebracht.
Ronde 1996
De stand van zaken met betrekking tot de politieke besluitvorming over de
rapporten uit de ronde 1996 is als volgt.
Bijstand
Het rapport is tezamen met het regeringsstandpunt bij brief van 27 januari
1996 aan de Tweede Kamer aangeboden door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.9 Zoals in het regeringsstandpunt is aangegeven, zullen de analyses in het rapport een belangrijke bijdrage kunnen
leveren aan de verdere ontwikkeling en verbetering van de financiering
van de bijstand. Op dit moment vindt vervolgonderzoek plaats naar de
mogelijkheden voor operationalisering van een financieringssystematiek
voor de bijstand op basis van een objectief verdeelmodel. Naar verwachting is dit onderzoek rond de jaarwisseling afgerond. De Tweede Kamer
zal over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd. De
Landelijke Veranderingsorganisatie bereidt momenteel een «benchmark»systeem voor, waarbij naar verwachting op termijn ook de uitvoeringskosten worden betrokken.
Bodemsanering
Bij brief van 19 juni 1997 heeft de Minister van VROM het rapport
aangeboden aan de Kamers der Staten-Generaal.1° In deze brief is het
regeringsstandpunt opgenomen over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid. Dit is tot stand gekomen op basis van het rapport van de
interdepartementale werkgroep Bodemsanering, het project Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) en de tussenresultaten van de
Evaluatiecommissie Wet Milieubeheer.
Natuurbeheer
De Minister van LNV heeft bij brief van 20 juni 1997 het rapport aangeboden aan de Tweede Kamer." In deze brief is het regeringsstandpunt
opgenomen over dit rapport, alsmede de uitkomsten van het Programma
Beheer.
' Kamerstukken 11 1996/1997,25 449, nr. 1.
Kamerstukken 11 199511996, 24 559, nr. 1.
Kamerstukken 11 1996/1997,25 201, nr. 1.
'O Kamerstukken l1 199611997,25 41 1, nr. 1
" Kamerstukken 11 1996/1997,25 420, nr. 1
Bijlage 6
Toekomst Studiefinanciering
Het rapport is bij brief van 19 maart 1997 van de minister van Financiën
aan de Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Het rapport is mede
aangeboden aan het College Toekomst Studiefinanciering (((collegeHermans))).De uitkomsten van het beleidsonderzoek zullen worden
betrokken bij de werkzaamheden van het college Hermans. In het najaar
zal de regering op basis van zowel het beleidsonderzoek als ook o p basis
van de rapportage van het College nader bezien i n hoeverre een kabinetsreactie opportuun is.
Substitutie van vrijheidsstraffen voor taakstraffen
Het rapport is bij brief van 11 juli 1997 van de Minister van Justitie
aangeboden aan de Kamers der Staten-Generaal.12 In deze brief is een
regeringsstandpunt op hoofdlijnen opgenomen.
Samenhang exportinstrumentarium
Het rapport is bij brief van 29 augustus 1997 van de Minister van
Economische Zaken aangeboden aan de I<amers der Staten-Generaal. In
deze brief is het regeringsstandpunt op hoofdlijnen opgenomen.
Overige rapporten
De regeringsstandpunten over de rapporten met betrekking tot de overige
onderzoeken, namelijk «Verl<eerstoezicht)),((Academische ziekenhuizen))
en ((Bekostiging van het stads- en streekvervoer)) zijn nog niet gereed en
zullen in het najaar met de desbetreffende rapporten naar de I<amers der
Staten-Generaal worden gezonden.
Tenslotte verdient het de aandacht dat de laatste twee rondes (1995 en
1996) van interdepartementale beleidsonderzoeken gericht waren op de
verbetering van financiële prikkels in de beleidsuitvoering (financiële
vernieuwing) en dus niet primair tot doel hadden besparingsmogelijkheden te vinden. Uiteraard leidt verbetering van de pril&els in het
uitvoeringsproces wel tot grotere doelmatigheid, maar de hieruit op
termijn voortvloeiende besparingen kunnen voor het grootste deel alleen
pro memorie worden geraamd.
Kamerstukken 11 1996/1997, 24 807, nr. 3.
Bijlage 6
I n deze bijlage worden de ontwikkelingen i n de financiën van de provincies, de gemeenten en de waterschappen besproken. In paragraaf 7.1
w o r d t ingegaan o p de ontwikkelingen m e t betrekking tot de drie
inkomstenbronnen v a n provincies en gemeenten: d e eigen inkomsten, de
algemene uitkeringen uit het provinciefonds en het gemeentefonds en de
specifieke uitkeringen. In paragraaf 7.2 w o r d t ingegaan o p de lokale lasten
en heffingen. Daarbij komen m e t name twee onderzoeken aan d e orde die
i n september aan de Tweede Kamer worden aangeboden: de Monitor
Lokale lasten en de Nota Lokale lasten bedrijven e n instellingen.
In paragraaf 7.3 w o r d t ingegaan o p de kapitaaluitgaven van d e
decentrale overheden en de financiering daarvan.
7.1 Ilinkomskenbronraeaa van provincies en gemeenten
I n tabel 7.1.1 is een overzicht opgenomen van de inkomsten van de
gemeenten en provincies uit belastingen en retributies, algemene
uitkeringen en specifieke uitkeringen.
Tabel 7.1 .l Inkomstenbronnen van gemeenten en provincies uit belastingen, retributies, algemene uitkeringen en
specifieke uitkeringen; begrotingscijfers
-
gemeenten5
provin-
totaal
%
ties
1. - Heffingen e n rechten'
3. Specifieke uitkeringen
3 651
4 065
17 939
37 331
5,8 4 192
6,5 4 307
28,5 19 375
59,2 33 945
6,8 4 667
7,O 4 504
31,3 20 092
54,9 32 219
Totaal
Aantal Specifieke Uitkeringen
62 986
205
100,O 6 1819
161
100,O 61 482
143
- Eigen belastinggebied2
2. Algemene uitkering3
7,6 5 066
7,3 5 4434
32,7 20 413
52,4 33 466
100,O 64 388
143
7,9
8,5
31,7
52,O
4 904
4 699
20 556
26 8636
185
1130
1 620
1 558
5 089
5 829
22 176
28 324
83
9,5
36,l
46,l
100,O
57 022
4 493
61 418
124
100,O
' Wat de gemeenten betreft: rioolrechten, reinigingsrechten/afvalstoffenheffing, waterverontreinigingsheffing, precariobelasting, begrafenisrechten,
bouwleges, secretarieleges, parkeerbelasting en marktgelden (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: ((Statistiek der gemeentebegrotingen))).
Wat de provincies betreft: grondwaterheffinglbelastingen, waterverontreinigingsheffing, opcenten omroepbijdrage, leges milieubeheer, overige
leges (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: «Statistiek der provinciale financiën))).
Het betreft voor gemeenten: onroerendezaakbelastingen, hondenbelasting, forensenbelasting, toeristenbelasting, belasting op openbare
aankondigingen, baatbelasting en bouwgrondbelasting (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: ((Statistiek der gemeentebegrotingen))).
Het betreft voor provincies: de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: «Statistiek der
provinciale financiën))).
Uitgegaan is van de bedragen i n de ontwerp-begrotingen van het gemeentefonds en het provinciefonds, inclusief nota's van wijziging. Het bedrag
voor de algemene uitkeringen is inclusief de integratie-uitkering.
De meeste provincies hebben de verruiming van het provinciaal belastinggebied per 1 april 1996 niet in de ontwerpbegrotingen verwerkt; dit
komt tot uitdrukking i n de CBS-cijfers. Deze verruiming heeft voor 1996 geleid tot een verlaging van het provinciefonds met f 562,5 miljoen.
Omdat de verlaging van het provinciefonds wel in de cijfers is verwerkt en de verruiming van het provinciaal belastinggebied slechts beperkt,
geeft het hier gepresenteerde cijfer een iets vertekend beeld.
Het gaat hierbij tevens om organen op basis van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR), Kaderwetgebieden en derden.
v a n dit bedrag gaat circa f 253 miljoen naar WGR-organen, f 1,7 miljard naar Kaderwetgebieden en f 196 miljoen naar derden.
Tabel 7.1.1 laat zien dat het aandeel van de specifieke uitkeringen
aanmerkelijk is afgenomen, vooral ten gunste van d e algemene uitkeringen. Vooral de overheveling van de middelen voor onderwijshuisvesting
naar het gemeentefonds en d e verschuiving v a n d e middelen voor
Bijlage 7
bejaardenoorden naar de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
zijn hiervan de oorzaak. De sterke toename van het aandeel van de eigen
inkomsten van de provincies w o r d t vooral veroorzaakt doordat de
verruiming van het provinciaal belastinggebied i n 1996 pas vanaf april
werd gerealiseerd. Dat betekent dat de effecten van deze verruiming
hiervan voor het eerst volledig doorwerken vanaf 1997.
Eigen inkomsten
De eigen inkomsten van de lokale overheden staan i n de politieke en
publieke schijnwerpers. In de vorig jaar verschenen Nota Lokale lastendruk2 zijn d e lokale lasten geanalyseerd. Een belangrijke oorzaak van de
stijging van de lokale lasten bleek te zijn het geïntensiveerde milieubeleid
en het streven van lokale overheden o m de kosten die daarmee gemoeid
zijn voor een groter deel uit de lokale milieuheffingen te bekostigen.
De Nota Lokale lastendruk heeft een vervolg gekregen i n een drietal
onderzoeken: de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen, de Monitor
Lokale lasten en een doorlichting van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium3. In paragraaf 7.2 w o r d t aan de Monitor Lokale lasten en
aan de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen aandacht besteed.
In 1995 is de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) i n werking
getreden. O p basis van de Wet W O 2 hanteren alle gemeenten vanaf 1997
een uniforme waardepeildatum o p basis waarvan de onroerendezaakbelastingen (OZB) worden geheven. Wetsfictiegemeenten (gemeenten die
voor het laatst de onroerende zaken hebben geherwaardeerd in 1992,
1993, 1994 of 1996) hoeven niet te herwaarderen, maar mogen de laatst
vastgestelde waarde hanteren als WOZ-waarde.
De eerstvolgende waardepeildatum is 1999 en wordt vanaf 1 januari
2001 voor de heffing van de OZB, alsmede voor de waardemaatstaf i n het
gemeentefonds, gehanteerd.
Voor zover gemeenten zijn overgegaan o p een nieuwe waarde, hebben de
verschillende waardeontwikkelingen van woningen en van niet-woningen
en binnen deze categorieën zelf, geleid t o t een verschillende lastenontwikkeling uit hoofde van de OZB (ofwel een verschuiving van lasten
van objecten m e t een minder dan gemiddelde waardestijging naar
objecten m e t een meer dan gemiddelde waardestijging). Gemeenten
hebben een aantal mogelijkheden o m de lastenverschuivingen te
mitigeren: tariefdifferentiatie OZB tussen woningen en niet-woningen4,
toepassing van de ingroeivariant (in enkele jaren toegroeien naar het
nieuwe lastenniveau uit hoofde van de OZB), toepassing van de aftopvariant (lastenstijging OZB gedurende 4 jaar beperken m e t een m i n i m u m
van 30%) en het toepassen van een woonlastenbenadering (de tarieven
voor de lokale milieuheffingen en voor de OZB i n samenhang vaststellen).
'
In afwijking van vorige jaren kan dit jaar niet worden ingegaan o p de ontwikkeling van de zogenaamde overige eigen inkomsten (inkomsten uit vermogen, eigen bezittingen en tarieven). Het
CBS geeft aan dat het onzeker is of dit jaar het vorig jaar gepresenteerde beeld kan worden geactualiseerd. Andere bronnen zijn niet beschikbaar. Zo mogelijk zal aan dit onderwerp volgend jaar
weer aandacht worden besteed.
Kamerstukken 11, 1996197, 25 011, nr. 2.
De doorlichting van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium vond plaats naar aanleiding van
een verzoek daartoe door het Tweede Kamerlid de heer Remkes tijdens het Algemeen Overleg
over de Nota Lokale lastendruk op 14 november 1996 (Kamerstukken 11, 1996197, 25 000 C, nr. 10).
Vanaf 1 januari 1997 hebben gemeenten de mogelijkheid o m voor de OZB verschillende tarieven te hanteren voor woningen en voor niet-woningen. Het verschil in tarief mag maximaal 20%
bedragen. De Tweede Kamer heeft bij motie Noorman-Den Uijl (Kamerstukken 11, 1995196, 24 552
en 24 553, nr. 15) o m deze tariefdifferentiatie gevraagd. Tariefdifferentiatie kan overigens door
alle gemeenten worden toegepast (dus ook door wetsfictiegemeenten).
Bijlage 7
Voor de huishoudingen m e t lage inkomens kunnen gemeenten voorts
gebruik maken van het verruimde kwijtscheldingsinstrumentarium.
In het kader van het lastenverlichtingspakket 1998 heeft de regering
besloten de lokale lasten voor burgers en bedrijven te verlagen. De
regering heeft besloten de lastenverlichting gestalte te geven via de lokale
milieuheffingen. Een belangrijke oorzaak van de stijging van de lokale
lasten i n de afgelopen jaren i s de intensivering van het milieubeleid door
het Rijk.
Voor burgers w o r d t voorgesteld d e lastenverlichting te realiseren door
jaarlijks voor alle gezinshuishoudingen een gelijk bedrag van f 100,- i n
mindering te brengen o p de reinigingsheffing. Ter compensatie van de
gemeenten zal structureel een bedrag van f 680 miljoen aan het
gemeentefonds worden toegevoegd. Gemeenten krijgen de wettelijke
plicht d e vermindering te verstrekken. De tariefstructuur van de
reinigingsheffingen w o r d t niet aangetast. Gemeenten houden, net als
voorheen, de mogelijkheid o m de kosten van afvalverwijdering volledig
u i t de reinigingsheffingen te bekostigen.
Voor bedrijven stelt de regering twee maatregelen voor. Ten eerste
worden de provinciale en gemeentelijke leges o p grond van de Wet
Milieubeheer afgeschaft. Voorts worden d e leges voor de beoordeling van
bodemsaneringsplannen afgeschaft. Beide leges vormen een belemmering voor investeringen door bedrijven i n een schoner milieu. Het
gemeentefonds en het provinciefonds worden voor het verlies aan
inkomsten gecompenseerd m e t ca. f 115 miljoen.
Tot slot zullen per 1 januari 1998 i n het kader van de Telecommunicatiew e t alle kabels ten dienste van telecommunicatie vrijgesteld worden voor
d e precariobelasting. De regering heeft besloten dat gemeenten hiervoor
gericht en reëel gecompenseerd zullen worden.
Algemene uitkeringen uit h e t gemeentefonds en h e t provinciefonds
M e t ingang van het begrotingsjaar 1995 is, conform het Regeerakkoord,
een start gemaakt m e t de huidige normeringssystematiek voor het
gemeentefonds en provinciefonds. De groei van de algemene uitkering uit
het gemeente- en provinciefonds w o r d t sindsdien bepaald door d e
ontwikkeling van de netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk. Hiermee is
bereikt dat de fondsen zich evenredig en parallel aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven ontwikkelen. Dit uitgangspunt w o r d t door Rijk, het
Interprovinciaal Overleg (IPO) en d e Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) gesteund. Ombuigingen enlof beleidsintensiveringen
evenals mee- en tegenvallers o p d e rijksbegroting hebben dus direct h u n
effect o p de omvang van de fondsen. In de praktijk blijkt dat d e ramingen
van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven lopende het jaar nogal sterk
kunnen fluctueren. Bovendien is de praktijk van de afgelopen twee jaar
dat het definitieve accres lager bleek te zijn dan de accressen waarop de
gemeenten en provincies waren bevoorschot, vanwege de onderuitputting o p de rijksbegroting. Door deze neerwaartse aanpassingen laat
i n het lopende jaar of zelfs na afloop van het jaar w o r d t het begrotingsproces van gemeenten en provincies verstoord.
In een bestuurlijk overleg van 26 september 1996 m e t de VNG en het IPO
is afgesproken dat onderzocht zou worden hoe de stabiliteit van de
fondsuitkeringen kan worden verbeterd onder handhaving van d e
uitgangspunten van de systematiek. O p 20 maart 1997 is hierover tussen
het Rijk, de VNG en het IPO overeenstemming bereikt. Besloten is o m m e t
ingang van het begrotingsjaar 1997 een behoedzaamheidsreserve te
vormen binnen het gemeente- en provinciefonds.
Bijlage 7
Deze reserve houdt in dat een deel van de geraamde fondsuitkeringen
door het Rijk wordt ingehouden, dat wil zeggen niet wordt aangewend
voor bevoorschotting van de gemeenten en provincies. Neerwaartse
bijstellingen van de fondsuitkeringen als gevolg van meevallers op de
rijksbegroting kunnen met de aldus gevormde reserve worden verrekend.
Een resterende (positieve of negatieve) reserve wordt na afloop van het
jaar verrekend. Het hanteren van een reserve o m bijstellingen van de
fondsuitkeringen op te vangen, leidt tot meer stabiliteit. Op grond van de
ervaringen van de laatste jaren is de behoedzaamheidsreserve vastgesteld
op f 500 miljoen. Als gevolg van de instelling van de behoedzaamheidsreserve zijn de verplichtingen bedragen voor het gemeente- en provinciefonds hoger dan de kasbedragen zoals vermeld in tabel 7.1.1.
Tevens zullen er voor het lopende jaar na de Voorjaarsnota geen aanpassingen meer plaatsvinden in de ontwikkeling van de fondsuitkeringen.
Eventuele wijzigingen i n de netto gecorrigeerde rijltsuitgaven zullen na
afloop van het jaar verrekend worden met de behoedzaamheidsreserve.
Om de decentrale overheden tegemoet te komen bij de vorming van de
behoedzaamheidsreserve, zal de verrekening van de nacalculatie van het
accres van 1996 op grond van de Voorlopige Rekening 1996 ad f 3l2,4
miljoen achterwege blijven en zal het Rijk eenmalig de helft van de
behoedzaamheidsreserve voor 1997 bijdragen, dat wil zeggen een bedrag
van f 250 miljoen.
In 1998 vindt tevens een toevoeging plaats aan het gemeentefonds van
f 250 miljoen voor bijzondere bijstand en wordt een deel van het Fonds
Sociale Vernieuwing naar het gemeentefonds overgeheveld. Dit bedrag
van f 144,3 miljoen zal i n 1998 verdeeld worden via een integratieartiltel
Specifieke uitkeringen
In 1997 bedraagt het aantal specifieke uitlteringen 124. In vergelijking met
de 143 uitkeringen in 1996 is het aantal specifieke uitlteringen derhalve
gedaald met negentien. Deze daling kan verklaard worden door overheveling van zeven specifieke uitkeringen naar het gemeentefonds. Zes
specifieke uitkeringen zijn samengevoegd tot drie. Elf specifieke uitkeringen zijn vervallen en er zijn twee nieuwe specifieke uitkeringen bijgekomen.
In 1997 is de omvang van het bedrag dat met de specifieke uitlteringen is
gemoeid, gedaald met f 5,2 miljard, van f 33,5 miljard in 1996 tot f 28,3
miljard in 1997.
De vijftien grootste specifieke uitlteringen bedragen samen f 23,l
miljard. Dit betekent dat circa 82% van het totale bedrag aan specifieke
uitlteringen wordt uitgekeerd via vijftien specifieke uitkeringen. De daling
van het bedrag aan specifieke uitkeringen heeft een aantal oorzaken.
Zeven specifieke uitkeringen ten bedrage van in totaal f 1,75 miljard zijn
overgeheveld naar het gemeentefonds als gevolg van de decentralisatie
van de onderwijshuisvesting. Vier tijdelijke specifieke uitkeringen (circa
f 68 miljoen) zijn vervallen ten gevolge van de vorming van Regionale
Opleidingscentra. Bij Defensie zijn twee specifieke uitkeringen vervallen
als uitvloeisel van het verdwijnen van de opkomstplicht. Dit betekent dat
Defensie in 1997 geen specifieke uitkeringen meer verstrekt. Tenslotte is
de doeluitkering Wet op de Bejaardenoorden vervallen (circa f 3 miljard)
door wijziging van de financieringssystematielt (verschuiving naar de
AWBZ). Naast het vervallen van specifieke uitkeringen is er ook weer een
aantal nieuwe bijgekomen.
Nieuwe uitkeringen zijn de inburgeringsbijdragen van het Ministerie van
Bijlage 7
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en d e Bijdrageregeling Gebiedsgericht Milieubeleid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer.
Vorig jaar heeft het kabinet de Nota Lokale lastendruk aan de Tweede
Kamer aangeboden. Deze nota bevat een analyse van de hoogte,
ontwikkeling en verschillen i n lokale lasten. De Nota Lokale lastendruk is
een eerste stap i n de totstandkoming van een Monitor Lokale lasten, waar
de Tweede Kamer bij motie Noorman-Den Uy15 o m heeft gevraagd bij
gelegenheid van de bespreking van de nieuwe Financiëleverhoudingswet. De monitor w o r d t dit jaar voor het eerst gepresenteerd
en w o r d t i n september aan de Tweede Kamer aangeboden. De monitor
zal, meer dan de Nota Lokale lastendruk, aandacht schenken aan de
hoogte en de ontwikkeling van de lokale lastendruk voor specifieke
inkomensgroepen. Ook w o r d t i n de monitor nader ingegaan o p het door
gemeenten gevoerde kwijtscheldingsbeleid.
Het accent van d e Nota Lokale lastendruk lag vooral o p de lokale
lastendruk van gezinshuishoudingen. De ontwikkeling van de lokale lasten
voor bedrijven en instellingen is geanalyseerd i n d e Nota Lokale lasten
bedrijven en instellingen die eveneens in september aan de Tweede
Kamer w o r d t aangeboden.
Tenslotte is bij d e bespreking van de Nota Lokale lastendruk i n november
1996 door het Tweede Kamerlid Remkes gevraagd o m een doorlichting
van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium". Ook de resultaten van dit
onderzoek worden i n september aan de Tweede Kamer aangeboden.
In deze paragraaf wordt, na een presentatie van een overzicht van de
o p b o u w van de heffingen van gemeenten en waterschappen, ingegaan o p
de belangrijkste conclusies van de twee onderzoeken die met name
ingaan o p de lastenkant van de lokale heffingen: de Monitor Lokale lasten
en de Nota Lokale lasten bedrijven e n instellingen.
Algemene ontwikkeling van de heffingen van gemeenten en waterschappen
Tabel 7.2.1 laat de opbrengstontwikkeling v a n de gemeentelijke belastingen en retributies vanaf 1991 zien.
Kamerstukken li, 1995/96,24 552 en 24 553, nr. 14.
Kamerstukken 11, 1996197, 25 01 1, nr. 13.
Bijlage 7
s t e n w i t gemeentelijke bellastingen e n retributies e n de
stijging van jaar op jaar; begrotingscijfers, i n miljoenen guldens
OZB gebruikers en
zakelijk gerechtigden
overige belastingen'
rioolrechten
reinigingsrechten1
afvalstoffenheffing
overige rechten1
heffingen2
totaal
' Dit zijn de hondenbelasting, toeristenbelasting, baatbelasting, bouwgrondbelasting, belasting
op openbare aankondigingen en de forensenbelasting.
Dit zijn de verontreinigingsheffing, precariorechten/-belasting, begrafenisrechten, bouwleges,
secretarieleges, parkeergelden/-belasting en marktgelden.
Bron: CBS: «Statistiek der gemeentebegrotingen)) van verschillende jaren.
Uit tabel 7.2.1 valt op te maken dat de afnemende stijging van de
opbrengst uit de gemeentelijke heffingen in 1997 doorzet. Voor het eerst
sinds lange tijd blijf? de groei van het totaal van de gemeentelijke
heffingen achter bij de groei van het BBP.
In 1997 is vooral de sterk afgenomen stijging van de reinigingsheffingen
en in mindere mate de rioolrechten opvallend. Wat betreft de reinigingsheffingen wordt dit veroorzaakt door een afnemende kostendekkingsgraad van deze heffingen (van 89% in l996 naar 84% in 1997). Een aanta
gemeenten heeft ervoor gekozen een groter deel van de kosten van de
afvalverwijdering uit de OZB te bekostigen dan in voorgaande jaren (en
dus minder uit de reinigingsheffingen). Aldus hebben zij bewerkstelligd
dat een lastenverschuiving van niet-woningen naar woningen, alsmede
van duurdere naar goedkopere woningen, die het gevolg is van uiteen10
pende waardeontwikkelingen van deze onroerende zaken, enigszins kon
worden gemitigeerd7.
Bij een ten opzichte van 1996 ongewijzigde kostendekkingsgraad van de
reinigingsheffingen, zou de stijging van de OZB 2,8% in plaats van 6,2%
zijn geweest (verondersteld is dat het deel van de kosten dat niet wordt
bekostigd uit de reinigingsheffingen, volledig ten laste komt van de OZB).
De reinigingsheffingen zouden dan met 8,9% zijn gestegen.
De kostendekkingsgraad van de rioolrechten is aanmerkelijk toegenomen,
van 65% in 1996 naar 70% in 1997. De stijging van de opbrengst van de
rioolrechten kan geheel worden verklaard door de gestegen kostendekkingsgraad.
' De afvalstoffenheffing komt volledig ten laste van gezinshuishoudingen. Door deze te verlagen
en de OZB evenveel te verhogen, betalen bedrijven en instellingen mee aan de verwijdering van
huishoudeiijk afval.
Bijlage 7
Tabel 7.2.2 Inlcomsten uit waterschapsheffingen en de stijging van jaar op
jaar; begrotingscijfers, i n miljoenen guldens
waterschapsomslagen
ve~ontreinigingsheffing
699
736
5,3%
769
4,5%
800
4,0%
938
17,3%
956
1,9%
1 042
9,0%
1 346
1 470
9,2%
1 629
10,8%
1 741
6,9%
1 811
4,0%
1 875
3,5%
1 957
4,4%
totaal
Bron: CBS, Financiële Maandstatistiek 9715, Statistische Jaarboeken, Unie van Waterschappen.
De opbrengst van de waterschapsomslagen is gemiddeld over de
afgelopen jaren sneller gestegen dan het BBP, vooral als gevolg van de
stijgingen in de jaren 1995 en 1997. De stijging in 1995 hangt samen met
de dijkversterkingen in het rivierengebied, die na de wateroverlast weer
goed op gang zijn gekomen. De oplopende stijging in 1997, die overigens
niet groter is dan de groei van het BBP, hangt samen met een verdere
stijging van de uitgaven aan dijk- en waterpeilbeheer.
De ontwikkeling van de opbrengst van de verontreinigingsheffing hangt
vooral samen met milieumaatregelen die door de waterkwaliteitsbeheerders zijn getroffen.
De Monitor Lokale lasten en de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen
Bij de Monitor Lokale lasten ligt het zwaartepunt van het onderzoek op de
heffingen die door bijna alle burgers moeten worden betaald. Dat zijn van
de gemeenten de OZB, de reinigingsheffingen en de rioolrechten en van
de waterschappen de verontreinigingsheffing en de waterschapsomslagen. De Monitor Lokale lasten laat, meer dan de Nota Lokale lastendruk, de gevolgen van de lokale lasten voor specifieke inkomensgroepen
zien. Ook is in de monitor aansluiting gezocht bij de vraag welk
kwijtscheldingsbeleid gemeenten voeren. Dat is van belang, omdat het
niveau van de lokale lasten voor gezinshuishoudingen in de laagste
inkomensgroepen uiteindelijk bepaald wordt door de vraag in welke mate
hun belastingschuld wordt kwijtgescholden.
Met de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen wordt voor het eerst
een veel omvattend beeld gepresenteerd van de lokale lasten voor
bedrijven en instellingen. Gelet op de grote diversiteit aan bedrijven en
instellingen (naar aard en omvang) en de variatie in de mate waarin
gemeenten het beschikbare belastinginstrumentarium ook daadwerkelijk
gebruiken, kan op dit moment geen inzicht worden gegeven in de lokale
lasten van individuele bedrijven of bedrijfstakken. Daar komt bij dat
bedrijven soms alternatieven hebben voor diensten van lokale overheden
(bijvoorbeeld de keuze om bedrijfsafval door de gemeente of door een
particulier bedrijf te laten verwijderen). Daardoor is bij sommige bedrijven
wel sprake van een lokale last (reinigingsrechten), maar bij andere
bedrijven niet (marktprijs), hoewel dat niets zegt over het kostenniveau.
De Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen geeft een zo volledig
mogelijk inzicht in de lokale lasten voor het totaal van de bedrijven en
instellingen en in verschillen tussen gemeenten. Bij de totstandkoming
van de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen zijn de vereniging
VNO-NCW, MKB-Nederland, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen nauw betrokken geweest.
Bijlage 7
Resultaten uit beide onderzoeken
De ontwikkelingen die op macroniveau in de monitor zichtbaar zijn, zijn
voor een deel complementair aan de resultaten uit de Nota Lokale lasten
bedrijven en instellingen. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar bij de OZB. Het
toepassen van tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen heeft
geen gevolgen voor de totale opbrengsten uit de OZB, maar veroorzaakt
wel een lastenverschuiving tussen deze categorieën. Ook bij de
waterschapsomslagen is dat zichtbaar: de invoering van de ingezetenenheffing en de relatief grotere waardestijgingen van woningen ten opzichte
van niet-woningen hebben geleid tot een lastenverschuiving van
bedrijven en instellingen naar gezinshuishoudingen.
Een aantal conclusies:
- De opbrengstgroei van de lokale heffingen van gezinshuishoudingen
loopt gelijk op met de groei van het nominaal beschikbare gezinsinkomen (het totaal van de besteedbare inkomens).
- Voor het totaal van de bedrijven en instellingen is gemiddeld per jaar
sinds 1994 bij de in macro-omvang belangrijkste heffingen sprake
van een groei van de opbrengst uit lokale heffingen die ongeveer
gelijk is aan de gemiddelde groei van het BBP. 1993 liet nog een
duidelijke stijging zien ten opzichte van het BBP.
- Als gevolg van de uiteenlopende waardeontwikkelingen van de
onroerende zaken stijgen in 1997 voor het totaal van de bedrijven en
instellingen de opbrengsten uit de OZB minder gestegen dan voor
de gezinshuishoudingen. De volgende tabel laat zien wat de partiële
effecten van de tariefdifferentiatie zijn.
woningen
stijging
tov 1996
niet-won.
stijging
tov 1996
Totaal
stijging
tov 1996
Opbrengst OZB 1997 (zonder tariefdiff.)
Opbrengst OZB werkelijk 1997 (met tariefdiff.)
Verschil zonder en met tariefdifferentiatie
54
- 54
O
Bron: Monitor Lokale lasten.
-
Bovenstaande tabel laat zien dat zonder tariefdifferentiatie de
OZB-opbrengst van gezinshuishoudingen aanzienlijk harder zou zijn
gestegen dan de totale OZB-opbrengst. De tariefdifferentiatie heeft
ertoe geleid dat de OZB-opbrengst van bedrijven en instellingen iets
meer is gestegen dan de totale OZB-opbrengst en dat de OZBopbrengst van gezinshuishoudingen minder dan de totale OZBopbrengst is gestegen.
De monitoring zal moeten uitwijzen of de vanaf 1997 geïntroduceerde mogelijkheid van tariefdifferentiatie de volgende jaren i n
vergelijkbare mate wordt gehanteerd.
- De ingroei- en aftopvariant in de OZB, bedoeld o m grote lastenstijgingen als gevolg van de opgetreden waardestijgingen van
onroerende zaken tijdelijk te mitigeren, worden in 1997 weinig
toegepast. Een mogelijke oorzaak is dat deze instrumenten pas op
een laat tijdstip mogelijk zijn gemaakt. In dat geval is het mogelijk
dat vanaf 1998 deze instrumenten in ruimere mate worden ingezet.
- Om de gevolgen van de recente herwaarderingen van de onroerende zaken voor de categorie woningen te beperken, heeft een
aantal gemeenten ervoor gekozen de kosten van afvalverwijdering in
Bijlage 7
1997 niet of minder dan voorheen te verhalen uit de reinigingsheffingen, maar uit de algemene middelen (bijvoorbeeld de OZB). De
kostendekkingsgraad van de reinigingsheffingen is in 1997 dan ook
gedaald van 89% naar 84%.
- Veel gemeenten (bijna 70%), waaronder veel 100.000+-gemeenten,
hebben in 1997 het kwijtscheldingsbeleid verruimd tot de toegestane
norm van 100%. De verruiming van het kwijtscheldingsbeleid heeft
waarschijnlijk geleid tot een lastendrukverschuiving naar de andere
belastingplichtigen.
- Het aandeel van bedrijven en instellingen in de waterschapsomslagen is de afgelopen jaren kleiner geworden als gevolg van de
uitbreiding van het aantal heffingssubjecten (de invoering van de
ingezetenenomslag). Deze uitbreiding heeft plaatsgevonden om de
kosten evenwichtiger over de verschillende categorieën belastingplichtigen te kunnen spreiden.
- De tarieven voor de verontreinigingsheffing laten een duidelijke
convergentie zien (de tariefverschillen tussen de waterschappen zijn
kleiner geworden).
- Verschillen in tarieven tussen gemeenten zijn vooral zichtbaar bij de
toeristenbelasting, de precariobelasting, de parkeerbelasting en de
leges voor de meer complexe milieuvergunningen.
Verder is zichtbaar geworden dat bij de gemeenten die in het kader van de
nieuwe FVW een nadelig herverdeeleffect ondervinden, de OZBopbrengsten met 7,6% zijn gestegen. Bij de voordeelgemeenten is de
stijging 5,4%. De totale OZB-stijging bedraagt 6,2%.
7.3 De kapitaaluitgaven van de
financiering daarvan
ecentrale overheden en de
Kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies
De totale kapitaaluitgaven van de gemeenten en provincies daalden in
1996 met f 5,4 miljard tot f 14,6 miljard (2,2% BBP). Deze daling is vooral
toe te schrijven aan de post Verstrekte leningen die met f 4,9 miljard
daalde tot f 2,3 miljard. Oorzaak is met name dat veel gemeenten in 1996
niet langer leningen aantrekken ten behoeve van woningcorporaties. Dit
heeft te maken met de afronding van de bruteringsoperatie volkshuisvesting in 1995 en met de uitbreiding van het werkterrein van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Wanneer de post Verstrekte leningen buiten
beschouwing wordt gelaten, zijn de kapitaaluitgaven van gemeenten en
provincies met f 0,5 miljard gedaald. Nadat de aankoop van het Haagse
stadhuis in 1995 zorgde voor incidenteel hoge kapitaaluitgaven voor de
post Algemeen bestuur, is deze post in l996 met f 0,5 miljard gedaald tot
f 0,8 miljard. Ook in vergelijking met 1994 en eerdere jaren valt de post
Algemeen bestuur laag uit. Bij de overige posten deden zich in 1996 ten
opzichte van 1995 geen grote wijzigingen voor. Binnen de post Verkeer,
vervoer en waterstaat daalden (na aanzienlijke kapitaaluitgaven in het
vierde kwartaal van 1995) de gemeentelijke uitgaven voor zeehavens
(--f 0,2 miljard) en voor wegen, straten en pleinen (-f 0,l miljard).
Daartegenover stond een stijging van de gemeentelijke kapitaaluitgaven
voor parkeerfaciliteiten. Bovendien stegen de provinciale kapitaaluitgaven
voor waterkeringen. De stijging met f 0,l miljard bij de post Onderwijs
werd veroorzaakt door grotere uitgaven voor het openbaar en bijzonder
basis- en voortgezet onderwijs.
Van de gemeentelijke kapitaaluitgaven (exclusief verstrekte leningen)
vond in 1996 ruim 37% plaats in het vierde kwartaal. Deze concentratie in
het vierde kwartaal is niet ongewoon: tussen 1984 en 1996 was het vierde
kwartaal ieder jaar minimaal verantwoordelijk voor een derde deel van de
Bijlage 7
jaarlijkse gemeentelijke kapitaaluitgaven, met een uitschieter naar 43% in
1992. In 1996 was de concentratie i n het vierde kwartaal met name
geprononceerd8 bij de kapitaaluitgaven voor parlteervoorzieningen,
milieubeheer en woningbouw en -exploitatie.
Tabel 7.3.1. Kapitaa(lwitgaven vaui gemeenten en p a ~ d ~ i ~ ~ ci ni emiljarden
s;
guldens
Jaar
1993
1994
1995
1996
Algemeen bestuur
Openbare orde
Verkeer, vervoer en waterstaat
Economische zaken
Onderwijs
Cultuur en recreatie
Sociale voorzieningen
Volksgezondheid en reiniging
Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting
Financiering en algemene dekkingsmiddelen
SUbtotaa l
Verstrekte leningen
Totaal kapitaaluitgaven
In % BBP
Bron: CBS
Financiering van de kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies
Uit tabel 7.3.2 kan worden opgemaakt dat het financieringssaldo van de
gemeenten en provincies in 1996 is uitgekomen op een overschot van
f 2,3 miljard ten opzichte van een overschot van f 1,6 miljard in 1995. Ten
opzichte van 1995 daalde in 1996 het saldo op de lopende dienst. Na een
stijging in 1994 en 1995 namen de opbrengsten uit verkopen i n 1996 weer
af. Met name i n de woningexploitatiel-bouw liepen de verkopen sterk
terug van f 4,7 miljard in 1995 naar f 0,l miljard in 1996. Een belangrijke
oorzaak is het afstoten van het gemeentelijk woningbezit door de
gemeente Rotterdam in 1995. Tegenover f 4,O miljard aan verkopen bij de
bouwgrondexploitatie stond f 4,5 miljard aan aankopentbouwrijp maken.
Zowel de aflossingen door gemeenten op de rijksleningen als de
aflossingen door corporaties aan gemeenten daalden in 1996 aanzienlijk
ten opzichte van 1995 toen de bruteringsoperatie i n de volkshuisvesting
plaatsvond.
Het financieringssaldo en de reguliere aflossingen bepalen de
financieringsbehoefte van gemeenten en provincies. In 1996 bedroeg de
financieringsbehoefte f 4,8 miljard tegen f 4,4 miljard in 1995. De stijging
van de reguliere aflossingen met f 1,l miljard werd deels gecompenseerd
door de stijging van het financieringsoverschot met f 0,7 miljard.
Het kapitaalmarktberoep was net als in 1994 kleiner dan de financieringsbehoefte, hetgeen resulteerde in een stijging van de netto vlottende
schuld in 1996 met f 0,2 miljard.
Nadat de decentrale overheden in 1989 en 1990 een financieringssaldo
van 0% BBP boekten, volgden een financieringsoverschot van 0,1% BBP in
1991 en een tekort van 0,174 BBP in 1992. Vervolgens werden in 1993 en
1994 financieringstekorten van 0,4% BBP geboekt. Deze twee jaren
Als criterium is gehanteerd minimale jaarlijkse kapitaaluitgaven voor de betreffende functie van
f 100 miljoen, waarvan minimaal de helft betrekking heeft op het vierde kwartaal.
Bijlage 7
werden gekenmerkt door aanzienlijke vervroegde aflossingen van
rijksleningen voor de woningbouw. De tekorten van 1993 en 1994 sloegen
om naar financieringsoverschotten van 0,3% BBP in 1995 en 1996. Gelet
op de ontwikkeling van het financieringssaldo in de laatste jaren, kan het
trendmatige financieringssaldo geraamd worden op 0% BBP.
Het financieringssaldo zoals gehanteerd door de Nederlandsche Bank en
het Centraal Bureau voor de Statistiek verschilt overigens in meerdere
opzichten van het vorderingensaldo dat voor de EMU relevant is. Zo
wordt het financieringssaldo op kasbasis gemeten, terwijl het
vorderingensaldo op transactiebasis berust. Voorts telt de netto kredietverlening wel mee voor het financieringssaldo maar niet voor het
vorderingensaldo. Bovendien tellen aan- en verkopen van onroerend goed
(niet voor eigen gebruik) wel mee voor het financieringssaldo maar niet
voor het vorderingensaldo.
Tabel 7.3.2. De financiering van de kapitaaluitgaven van gemeenten en
provincies; i n miljarden guldens
Jaar
Kapitaaluitgaven (-)
Kapitaalinkomsten, waarvan
- Overschot gewone dienst (voor
afschrijvingen)
- Opbrengst verkoop goederen en
diensten
- Rijksleningen w o n i n g b o u w (netto)
- Ontvangen bijdragen
- Overige kapitaalinkomsten (inclusief
ontvangen aflossingen)
Financieringstekort (-)
Aflossingen kapitaalmarkt (-)
Financieringsbehoefte
Bruto beroep o p lange middelen
1993
- 17,5
1994
-
18,3
4,3
13
42
-9,7
2,8
5,6
-13,7
3,3
13,3
18,6
- 2,5
- 2,6
- 9,O
- 11,5
13,2
- 8,4
-
11,O
10,2
- 4,4
- 4,8
6,6
4,6
Mutatie netto vlottende schuld
(- = stijging)
Bron: CBS (kapitaaluitgaven; opbrengst verkoop goederen en diensten; ontvangen bijdragen),
DNB (overschot gewone dienst; rijksleningen woningbouw; financieringstekort; aflossingen
kapitaalmarkt; brutoberoep op lange middelen; mutatie netto vlottende schuld).
Liquiditeitspositie van gemeenten, provincies, waterschappen, politieregio's en gemeenschappelijke regelingen
In 1996 is het netto vlottende overschot van de gemeenten, provincies,
waterschappen en gemeenschappelijke regelingen gedaald met f 0,4
miljard tot f 2,l miljard. Het netto vlottende overschot van de politieregio's
bleef in 1996 ongewijzigd op f 0,3 miljard. De daling van het overschot
hangt samen met de in 1996 gestegen bruto vlottende schuld van
Amsterdam en Rotterdam bij ongeveer gelijkblijvende vlottende
middelen.
De voortgaande daling van de gemeentelijke vaste schuld, onder meer
omdat de woningbouwfinanciering steeds minder via gemeenten loopt,
heeft een drukkend effect op de kasgeldlimiet. Dat de kasgeldlimiet op 1
januari 1997 toch hoger is dan een jaar eerder heeft te maken met de
verhoging van het percentage ter compensatie van de daling van de vaste
schuld in eerdere jaren door de bruteringsoperatie in de volkshuisvesting.
Doordat de daling van het netto vlottende overschot grotendeels in
evenwicht werd gehouden door de stijging van de kasgeldlimiet, daalde
de netto ruimte onder de kasgeldlimiet in 1996 slechts licht met f 0,l
miljard tot f 9,6 miljard.
Bijlage 7
In het eerste kwartaal van 1997 zijn het netto vlottende overschot en de
nettoruimte met f 0.2 miljard weer licht gestegen.
iteitspositie v a n g e m e e n t e n , rovincies, w a t e r s c h a p p e n e n
i n miljarden guldens
g e m e e n s c h a p p e Q i j Qregelingen;
~e
S t a n d per:
N e t t o vlottende
schuld
Kasgeldlimiet
Nettoruimte
'
De verruiming van de limiet als gevolg van het verhoogde percentage was o p 1/10/96 door een
deel van de gemeenten i n de cijfers verwerkt.
Bron: rapportages i n het kader van de Wet Financiering Lagere Overheden.
Enquête naar de verwachte schuldontwikkeling van decentrale overheden
in 1997
Begin 1997 heeft het Ministerie van Financiën een enquête uitgevoerd
onder decentrale overheden over de verwachte schuldontwikkeling in het
voor de Economische en Monetaire Unie zo belangrijke jaar 1997. Aan de
enquête is meegewerkt door 84 gemeenten, 12 provincies en 12 waterschappen, die samen verantwoordelijk zijn voor 100% van de provinciale
schuld en 70% van de gemeentelijke en waterschapsschuld. Tegenover
een verwachte stijging van de waterschapsschuld i n 1997 staat een
verwachte daling van de gemeentelijke en provinciale schuld, resulterend
i n een kleine daling van de totale schuld in absolute termen (ongeteld de
afwikkeling van de rijksregeling oude tekorten Amsterdam). De tot nu toe
beschikbare realisatiecijfers bevestigen dat de schuld van de lagere
overheden in de loop van 1997 dalende is. Wanneer de rijksleningen, die
als onderlinge schuld in EMU-kader mogen worden afgetrokken, buiten
beschouwing worden gelaten, is dit een breuk ten opzichte van recente
jaren (1993 en 1994) waar sprake was van balansverlenging en daardoor
een aanzienlijk oplopende schuld.
Gemeenten
Zowel de enquête als de realisaties tot nu toe indiceren dat de gemeentelijke brutoschuld in 1997 daalt, zelfs wanneer de afwikkeling van de oude
tekorten Amsterdam buiten beschouwing wordt gelaten. Naast de
financiering van aflossingen is de opname van nieuwe leningen door
gemeenten in 1997 vooral bestemd voor eigen investeringen en slechts in
mindere mate voor doorlening aan derden. Naar verwachting zullen
gemeenten i n 1997 voor f 0,9 miljard nieuwe leningen aan derden
verstrekken, waar tegenover f 2,l miljard staat aan aflossingen door
derden aan gemeenten. Dat de aflossingen die gemeenten ontvangen
groter zijn dan de nieuwe leningen die zij verstrekken, komt doordat veel
Bijlage 7
nieuwe woningbouwleningen niet meer via de gemeenten lopen, terwijl
de gemeenten onverminderd aflossingen blijven ontvangen uit de in het
verleden voor woningbouw verstrekte leningen. Per ultimo 1996 hadden
de 84 ondervraagde gemeenten f 21,5 miljard uitgeleend aan woningcorporaties, f 3 miljard aan nutsbedrijven en kleinere bedragen aan
instellingen in de gezondheidszorg, de bejaardenzorg, het onderwijs en op
vele andere beleidsterreinen. Voorts zijn woninghypotheken verstrekt aan
het eigen personeel en wordt door de ondervraagde gemeenten, vanwege
hun ruime liquiditeitspositie, voor meer dan f l miljard om beleggingsredenen uitgezet.
Provincies
De nieuwe leningen die enkele provincies verwachten af te sluiten ten
behoeve van dijkverzwaring, worden in omvang overtroffen door
verwachte aflossingen in de andere provincies. De provincies hadden per
ultimo 1996 f 0,5 miljard uitgeleend aan nutsbedrijven; daarnaast hadden
zij f 0,8 miljard om beleggingsredenen uitgezet.
Waterschappen
De schuld van de waterschappen zal in 1997 naar verwachting toenemen.
Zelfs indien de incidentele taakovernames van andere overheden begin
1997 (waterkwaliteitsbeheer van de provincie Utrecht en riolering van de
gemeente Amsterdam) buiten beschouwing worden gelaten, stijgt de
waterschapsschuld als gevolg van de verwachte investeringen.
Bijlage 7
Budgetdiscipline op de korte termen
Het streven naar gezonde overheidsfinanciën, mede met het oog op
EMU-kwalificatie, legt de EU-lidstaten budgettaire beperkingen op. De
budgetdiscipline die EU-lidstaten nationaal aan de dag leggen, moet haar
weerslag krijgen in het Europese begrotingsbeleid.
Vanaf 1997 wijdt de Ecofin-Raad ten minste twee keer per jaar een
bespreking aan de budgettaire ontwikkelingen van de EU. In januari al kan
de Raad een signaal geven aan de Commissie, die op dat moment
richtlijnen vaststelt voor het opstellen van het Voorontwerp van Begroting. De Commissie presenteert haar Voorontwerp van Begroting
vervolgens aan de Ecofin-Raad van mei, zodat deze in staat is het
algemene kader aan te geven waarbinnen de Raadsbehandeling van de
begroting dient plaats te vinden.
Zo werd tijdens de Ecofin-Raad in mei 1997 onder Nederlands Voorzitterschap gepleit voor het streven naar een nulgroei in de betalingskredieten
in de begroting 1998, net als in de begroting 1997. Hierdoor wordt de
EU-begroting substantieel lager vastgesteld dan de huidige Financiële
Vooruitzichten toestaan. Dit spoort met het groeiende besef dat de stijging
van de Financiële Vooruitzichten niet langer in overeenstemming is met
het nationale streven naar budgetdiscipline en dat de plafonds van de
Financiële Vooruitzichten geen streefcijfers vormen.
Verder werd opgeroepen o m te komen tot een betere afstemming van de
besluitvorming over EU-uitgavenprogramma's in de verschillende Raden.
Er dient sprake te zijn van een verbeterde (meerjarige) prioriteitsstelling,
met name in de categorieën Intern en Extern Beleid. Daarvoor is vanzelfsprekend in de eerste plaats een goede coördinatie in de hoofdsteden
vereist. Voorts ontstaat door - op instigatie van het Nederlandse Voorzitterschap - verbeterde meerjarenoverzichten voor de uitgaven binnen de
categorieën Intern en Extern Beleid een beter inzicht bij de verschillende
Raden over de consequenties van voorgestelde financiële meerjarenprogramma's. Bij overschrijding van een EU-begrotingshoofdstuk voor
een bepaalde vorm van EU-beleid zou eerst moeten worden gekeken naar
de mogelijkheid van herschikkingen binnen dat hoofdstuk, zoals dat
immers ook op nationaal niveau gebruikelijk is.
Budgetdiscipline en de Agenda 2000-voorstellen
Indien EU-begrotingen ruim binnen de toegestane marges van de
Financiële Vooruitzichten vallen, worden impliciete reserves gecreëerd die
gebruikt kunnen worden voor de financiering van de uitbreiding van de
Unie met nieuwe lidstaten. Budgetdiscipline op de korte termijn draagt
daarmee bij aan budgettaire beheersing op de middellange termijn. Dit is
ook aan de orde bij de Commissiemededeling inzake de Agenda 2000.
Deze mededeling beschrijft de uitdagingen waar de EU de komende jaren
Bijlage 8
voor staat: EU-beleidshervormingen (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, Structuurfondsen), het toekomstig financieel kader en de toetreding
van nieuwe EU-lidstaten. Budgetdiscipline moet vertaald worden naar een
grotere efficiëntie en effectiviteit van het toekomstige EU-beleid, tegen
aanvaardbare kosten alsmede m e t een evenwichtige verdeling van d e
netto financiële lasten die recht doet aan de relatieve welvaartsposities.
Zowel de ontwikkeling van de Nederlandse bruto-afdrachten als van d e
nettopositie vormen belangrijke criteria voor de beoordeling van de
voorstellen in de onderhandelingen over d e nieuwe Financiële Vooruitzichten.
Financieel beheer, controle en fraudebestrijding
Een zorgvuldig beheer van en controle o p EU-middelen is de doelstelling
van het project Sound and Efficiënt Management 2000 (SEM 2000). De
Ecofin-Raad, bijgestaan door de SEM 2000-groep van persoonlijke
vertegenwoordigers, heeft tijdens het Nederlandse voorzitterschap de
aanbevelingen i n het SEM 2000-rapport van november 1996 nader
uitgewerkt. Zo kon tijdens de Ecofin-Raad van 17 maart 1997 consensus
worden geconstateerd over de opstelling van subsidiabiliteitsrichtsnoeren
bij de Structuurfondsen. Het ontbreken van dergelijke criteria was een
belangrijke tekortkoming waar de Europese Rekenkamer voortdurend de
vinger o p legde. De SEM 2000-groep heeft zich vervolgens geconcentreerd o p het toepassen van financiële correcties bij de Structuurfondsen.
Het gaat daarbij o m een Commissieverordening ter verduidelijking van de
controle-verantwoordelijkheden van de EU-lidstaten, alsmede interne
Commissierichtsnoeren die de Commissie zal hanteren bij het toepassen
van financiële correcties.
Inzake de fraudebestrijding heeft de Commissie i n april 1997 een
actieprogramma voor het douanevervoer uitgebracht. Dit actieprogramma
was mede een reactie o p het onderzoeksverslag over fraude i n het
communautaire douanevervoer van de Tijdelijke Enquêtecommissie van
het Europese Parlement van maart 1997. De Ecofin-Raad van 12 m e i 1997
onderstreepte de noodzaak van hervorming van de douanevervoersregeling, onderschreef het belang van een betere samenwerking tussen d e
douanediensten en riep de Commissie o p o m spoedig m e t concrete
voorstellen voor regelgeving te komen.
8.2 De financië8e kaders van de IEwrcopese Unie
De Financiële Vooruitzichten (FV) vormen voor iedere categorie uitgaven
het kader waarbinnen de begroting van de Europese Unie vastgesteld
moet worden. Dit kader w o r d t jaarlijks aangepast aan de inflatie.
Daarenboven w o r d t v o o r categorie 1, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, conform d e afspraken i n Edinburgh i n december 1992, het
kader m e t een extra percentage verhoogd gelijk aan 74 % van d e
volumegroei van het Bruto Nationaal Produkt (BNP) van de EU. Voor
categorie 2, Structuurfondsen en Cohesiefonds, dient een bijstelling van
de Financiële Vooruitzichten plaats te vinden voorzover vastleggingskredieten i n eerdere jaren onbenut gebleven zijn. Dit heeft te maken m e t
het geprivilegieerde karakter van deze uitgaven. De geactualiseerde
Financiële Vooruitzichten zijn weergegeven i n onderstaande tabel.
Bijlage 8
Tabel 8.2.1 FinancWe Vooruitzichten; in miljoenen ecu (mecu)
lopende prijzen prijzen '98
Kredieten v o o r vastleggingen
1. Landbouwbeleid
2. Structurele programma's
- Structuurfondsen
- Cohesiefonds
- Financieel mechanisme EER
3. Intern beleid
4. Extern beleid
5. Administratieve uitgaven
6. Reserves
- Monetaire reserve
- Reserve voor garanties
- Reserve v o o r spoedhulp
7. Compensaties
Totaal voor Itredietvastleggingen
90 229
94 744
99 401
Totaal kredieten voor betalingen
85 807
90 581
94 032
Kredieten voor betalingen i n % v a n het EU-BNP
Marge i n % van het EU-BNP
M a x i m u m i n % van het EU-BNP
Naast het blijvend grote beslag van de landbouwuitgaven valt in deze
tabel bij categorie 2, structurele programma's, de sterke stijging op van
1998 naar 1999. Het jaar 1999 is het laatste jaar van het huidige kader van
de Financiele Vooruitzichten. Dit betekent dat onbenut gebleven kredieten
in categorie 2 niet verder naar achteren geschoven kunnen worden. Dit
leidt tot een stuwmeer aan vastleggingskredieten in 1999. Omdat bij het
aangaan van een verplichting in het algemeen ook een kasvoorschot
verstrekt wordt, zullen ook de betalingskredieten toenemen.
De groei van de Administratieve uitgaven wordt voor een belangrijk
deel veroorzaakt door de pensioenuitgaven, die uit de begroting gefinancierd worden. Met het oog op de beteugeling van deze groei van
pensioenuitgaven is onder Nederlands voorzitterschap besloten op korte
termijn een actuariële studie te doen verrichten, waarbij bezuinigingsvarianten op de pensioenrechten en alternatieve financieringswijzen
worden doorgerekend.
De versterkte aandacht voor budgettaire discipline resulteert in een
tendens de EU-begroting fors onder de Financiele Vooruitzichten vast te
stellen. Een lagere EU-begroting betekent minder afdrachten voor de
lidstaten en verkleint hun opgave om aan het EMU-criterium voor het
begrotingstekort te voldoen.
Onderstaande tabel geeft voor de betalingskredieten een inzicht in deze
tendens zowel in absolute bedragen als uitgedrukt in percentage BNP Dit
verschijnsel doet zich eveneens bij de vastleggingskredieten voor, zij het
in mindere mate.
Tabel 8.2.2 Ontwiltkeláng Itasuitgaven EU-begroti~agi;i n lopende prijzen; i n
miljarden ecu; tussen haakjes als % BNP
Financiële Vooruitzichten
Beg roting
Marge
82,2 (1,20)
81,9 (1,20)
0,3 (0,OO)
1996: Begroting inclusief Aanvullende Begroting
1997: Voorontwerp Aanvullende Begroting
1998: Voorontwerp Beg roting
Bijlage 8
85,8 (1,22)
82,4 (1,17)
3,4 (0,05)
90,6 (1,23)
84,7 (1,15)
5,9 (0,081
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de vastleggingskredieten
en van de betalingskredieten weer in de periode 1996-1 998.
Tabel 8.2.3 Ontwiltkeling kredieten EU-begroting; in lopende prijzen; in miljarden
ecu
1996
1997
1998
Realisatie
Voorontwerp
aanvullende
Voorontwerp
begroting
Vastleggingen
Betalingen
In het begrotingsjaar 1996 was sprake van een forse onderuitputting
van bijna 6 miljard ecu; in 1995 bedroeg de onderuitputting nog 10 miljard
ecu. De daling van de onderuitputting is met name te vinden bij de
structurele programma's, namelijk van 4 3 miljard ecu naar 1,3 miljard
ecu.
De EU-begroting 1997 werd vastgesteld op 89.137 miljoen ecu (mecu)
aan vastleggingskredieten en 82.365 mecu aan betalingskredieten. Op
aandringen van de Raad ligt het bedrag voor de betalingskredieten 2
miljard lager dan het voorstel van de Commissie in het Voorontwerp van
de EU-begroting. Daarmee werd nagenoeg een nulgroei in de betalingskredieten ten opzichte van de begroting 1996 gerealiseerd.
In april 1997 werd een aanvullende begroting ingediend door de
Commissie, waarbij het uitgavenniveau zowel in totaal als per categorie
gelijk bleef. Aan de inkomstenkant echter leidde de onderuitputting in
1996 tot een lagere BNP-afdracht bij de lidstaten. Deze verlaging kwam
voor Nederland neer op 430 miljoen gulden die bij de Voorjaarsnota 1997
is verwerkt. Deze aanvullende begroting zal nog formeel goedgekeurd
moeten worden in het najaar door de Begrotingsautoriteit.
Dit jaar verloopt de realisatie van de betalingskredieten bij de Structuurfondsen veel sneller dan vorig jaar. Eind juni was er 3 miljard ecu meer
uitgegeven dan vorig jaar op dat tijdstip, terwijl het totaal begrote bedrag
voor het gehele jaar maar 650 mecu hoger ligt. Onbekend is of deze
versnelling zal leiden tot een beperking van de zogenoemde decemberkoorts. Vorig jaar werd bijna een derde van het jaarbedrag in december
uitgegeven.
Voor het begrotingsjaar 1998 heeft de Commissie een restrictief
Voorontwerp voor de begroting ingediend. Ten opzichte van de begroting
1997 stijgen de vastleggingskredieten nominaal met 2,4 % tot 9l,3 miljard
ecu en de betalingskredieten met 2,9 % tot 84,7 miljard ecu. Bij uitgavencategorie 2, de structurele programma's, nemen de betalingskredieten
met 7,7 % toe. Bij de andere uitgavencategorieën is de maximale groei
een half procent. De benodigde kredieten voor betalingen belopen 1,15%
van het totale EU-BNP.
Tijdens de besprekingen over het Voorontwerp 1998 in de Ecofin-Raad en
de Begrotingsraad hebben de lidstaten aangegeven dat zij evenals vorig
jaar zo dicht mogelijk in de buurt van een nulbegroting willen uitkomen.
Tijdens de Begrotingsraad van 24 juli 1997 heeft dit geresulteerd in een
Ontwerpbegroting 1998 waarin de vastleggingskredieten slechts stijgen
met 1,97% tot 90,9 miljard ecu en de betalingskredieten met 0,7% tot 82,9
miljard ecu. De totale kredieten voor betalingen bedragen dan 1,l3% van
het EU-BNP. Het Europees Parlement, dat behalve voor categorie 1 het
Bijlage 8
laatste woord heeft over de begroting, behandelt de begroting in eerste
lezing i n oktober. Daarna zal de Begroting 1998 in december 1997
definitief vastgesteld worden. In de ramingen van de Nederlandse
afdrachten i n deze Miljoenennota is uitgegaan van een
EU-begrotingsomvang volgens het Voorontwerp van de Commissie.
treedt een verschuiving op
van de traditionele eigen middelen (invoerrechten en landbouwheffingen)
en van de BTW-middelen richting het BNP-middel. Hierdoor wordt het
BNP van een lidstaat steeds meer bepalend voor zijn afdrachten aan de
EU.
el 8.2.4 Ontwikke!ing Eigen
In percentages
1996
1997
1998
-
Traditionele Eigen Middelen
BTW-middel
BNP-middel
Eigen ontvangsten
Totaal
1O 0
1O0
1O 0
Onderstaande figuur toont de nettopositie van de vijftien lidstaten in het
begrotingsjaar 1995, het eerste jaar van het EU-lidmaatschap van
Oostenrijk, Zweden en Finland. De gegevens zijn gebaseerd op het
jaarrapport 1995 van de Europese Rekenkamer.
Nederland blijft in 1995 na Duitsland de grootste nettobetaler aan de EU.
Duitsland (-0,74% BNP) en Nederland (-0,68% BNP) naderen elkaar wel.
Cijfers over 1996 indiceren dat Nederland in 1996 met een nettobetaling
van -0,76% BNP de plaats van Duitsland als relatief grootste nettobetaler
overneemt. Nederland was in 1995 netto 2,O miljard ecu ofwel 4,2 miljard
gulden meer aan afdrachten kwijt dan dat er uit de EU-begroting
terugvloeide naar ons land. In 1994 bedroeg deze nettobetaling 4,O miljard
gulden (-0,66% BNP). Er is conform de inzichten die de Minister van
Financiën al eerder in in zijn brief van 14 februari 1995, aan de Tweede
Kamer meldde, derhalve sprake van een verdere verslechtering van de
Bijlage 8
Nederlandse nettopositie, die overigens in 1995 nog is gedempt doordat
onderbesteding o p de begroting 1 9 9 4 heeft geleid t o t lagere afdrachten i n
1995.
In 1997 zal d e nettopositie vanwege ontvangsten als gevolg van de
varkenspest incidenteel verbeteren. Gehandhaafd blijft de veronderstelling dat Nederland i n 1999 relatief de grootste nettobetaler aan d e Unie is,
m e t een nettobetaling van circa 6 miljard gulden. Er zal bovendien nog
rekening moeten worden gehouden m e t mogelijke opwaartse druk o p de
afdrachten als gevolg van het opnieuw opvoeren i n 1 9 9 9 van de geprivilegieerde Structuurfondsuitgaven die i n eerdere jaren niet werden besteed.
Eind 1996 heeft d e Commissie voor het eerst een overzicht van d e
ontvangsten van de Lidstaten per beleidsterrein gepresenteerd. Deze
informatieverstrekking werd overeengekomen bij de aanvaarding door de
Raad van het Eigen-Middelenbesluit. In onderstaande tabel worden de
Nederlandse ontvangsten i n 1995 i n absolute bedragen en als percentage
van de desbetreffende categorie EU-uitgaven weergegeven o p basis van
het bovengenoemde, vrij grove Commissieoverzicht.
Tabel 8.3.1 Nederlandse ontvangsten uit EU-belleidswitgaven 1995
Mecu
% EU 15
2 387
4'1%
1. Landbouwbeleid
- Exportrestituties
- Inkomenssteun
- Overig
2. Structurele programma's
- Landbouw
- Regionaal fonds
- Sociaal fonds
- Cohesiefonds
3. Intern beleid
- Onderzoek en ontwikkeling
- Transeuropese Netwerken
- Interne markt, consument, industrie
- Energie, Euratom, milieu
- Opleiding, jeugd en sociaal beleid
- Overig
TOTAAL
Het Nederlandse aandeel i n de afdrachten van 1995 bedroeg 6,4%. Inzake
de landbouwontvangsten (5,6%) zij toegelicht dat meer dan de helft ten
goede is gekomen aan d e zuivelsector. Nederland ontvangt daarnaast
zoals bekend zeer weinig van de EU-uitgaven voor categorie 2, d e
structurele programma's (1,2%). De uitkeringen uit het Europees Sociaal
Fonds (3,2%) vormden hier voor Nederland d e belangrijkste bron van
inkomsten. Terzake van d e ontvangsten uit het Intern Beleid (6,5%) blijkt
dat Nederland goed scoorde bij de EU-uitgaven voor Onderzoek en
Ontwikkeling (7,8%) en redelijk bij d e Transeuropese Netwerken (6,6%).
8.4 D e Nederlandse af drachten
In onderstaande tabel worden d e afdrachtramingen gepresenteerd
volgens de huidige inzichten voor de periode 1997 t o t en m e t 2002,
waaraan d e realisaties 1996 zijn toegevoegd. Ter vergelijking zijn de
standen u i t de Miljoenennota 1997 en de Voorjaarsnota 1997 opgenomen.
Bijlage 8
Tabel 8.4.1 NedlerBaredce EU-afdrachtere; in miljoenen guldens;
Landbouwheffingen
MN 1997
VJN 1997
M N 1998
Invoerrechten
MN 1997
VJN 1997
MN 1998
BTW-afdrachten
MN 1997
VJN 1997
MN 1998
BNP-afdracht
MN 1997
VJN 1997
MN 1998
Totaal
M N 1997
VJN 1997
MN 1998
10018
11081
10709
10692
11838
11 813
11476
12402
12 293
11998
12736
12 898
12328
13110
13 535
13031
-
14 113
13771
Ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 1997 zijn de totale afdrachten
voor 1997 per saldo gedaald met 389 miljoen. Deze bijstelling is al in de
Voorjaarsnota gemeld en wordt voornamelijk veroorzaakt door de
onderuitputting op de EU-begroting voor 1996 ad 430 miljoen.
Ten opzichte van Miljoenennota 1997 is voor 1998 in totaal sprake van een
neerwaartse bijstelling van 362 miljoen, die voornamelijk veroorzaakt
wordt door een lager uitgavenniveau van de EU-begroting dan in de
Miljoenennota 1997 was voorzien; daarin werd uitgegaan van het niveau
van de Financiële Vooruitzichten alsmede van een onderuitputting van 1
miljard ecu bij de landbouw.
Voor de raming na 1998 wordt verondersteld dat de EU-uitgaven als
percentage van het EU-BNP geleidelijk toenemen van 1,15 in 1998 tot 1,23
in 2002, terwijl er geen onderuitputting in de landbouw meer verondersteld wordt.
Bijlage 8
9.1 Inleiding
De gecombineerde bijlage Staatsbalans e n economische categorieën
omvat de balans van de Staat der Nederlanden ultimo l996 en het
tienjarenoverzicht van de economische categorieën.
9.2 Staatsbalans per 3 1 december 1996
Opstelling Staatsbalans volgens €SR 1995
De Staatsbalans w o r d t opgesteld volgens een internationale standaard;
het Europeessysteem van nationale en regionale rekeningen in de
Gemeenschap (ESR 1995) v o r m t de grondslag voor de balans van d e
rechtspersoon Staat der Nederlanden.
Door de Staatsbalans te enten o p het ESR 1995 kunnen de waarderingsen afbakeningsvraagstukken worden opgelost o p basis van een internationaal aanvaarde methodologie. In de voorliggende Staatsbalans ultimo
1996 zijn alle voorschriften van het ESR 1995 gevolgd, zij het dat de
consolidatiekring beperkt is t o t de Staat der Nederlanden. De omschrijving van de overheid is i n het ESR 1995 namelijk ruimer dan de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. In het ESR 1995 is een economische
invalshoek gekozen, die ertoe heeft geleid, dat alle organisaties die voor
meer dan de helft van h u n inkomsten afhankelijk zijn van collectieve
heffingen, t o t de overheid worden gerekend.
Wat betreft de waarderingsmethode is door middel van het ESR 1995
gekozen voor een waardering o p basis van d e marktwaarde i n plaats van
een waardering o p basis van de nominale of historische waarde, en voor
lineaire afschrijvingen.
O m redenen van vergelijkbaarheid zijn de standen van de Staatsbalans
ultimo 1995 gecorrigeerd. Het effect van deze correcties o p het vermogen
van d e Staat ultimo 1995 (9,3 miljard ) is i n tabel 9.2.1 weergegeven. De
belangrijkste mutatie betreft d e afname van het vermogen uit hoofde van
de exportkredietverzekering. Zoals hierboven al is aangegeven is de
Staatsbalans geënt o p het ESR 1995. In Europees verband is gekeken naar
de exportkredietverzekering. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen, dat
de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij N.V. (NCM) juridisch
eigenaar is van deze vorderingen e n niet de Staat der Nederlanden.
Bijlage 9
e! 9.2.1 Effect ecorrecties op omvang vermogen Staat 1995;i n miljarden
Staatsvermogen 1995 (stand Miljoenennota 1997)
- 125,l
correcties betreffende:
- vorderingen u i t hoofde van exportkredietverzekeringen
- overige niet-financiële activa
- overig
Staatsvermogen 1995
- 134,4
Ontwikkeling staatsvermogen
Het staatsvermogen verslechtert in 1996 ten opzichte van 1995 met bijna
3 miljard. Belangrijke verklarende factoren achter deze ontwikkeling zijn
het vorderingentekort van het Rijk, de overige volumemuaties in activa en
de herwaardering van bezittingen en schulden van de Staat.
In 1996 bedraagt het vorderingentekort van het Rijk een kleine 11 miljard,
terwijl de Staat voor 3% miljard investeert. Hierdoor neemt het vermogen
van de Staat af met ongeveer 7 miljard. De overige volumemutaties in
activa en de herwaardering van bezittingen en schulden van de Staat
hebben per saldo een positief effect van ruim 4 miljard op het staatsvermogen.
Consolidatiekring
De financiële gegevens van de Centrale administratie van 's Rijks schatkist
en van de ministeries, de begrotingsfondsen en de agentschappen zijn
integraal geconsolideerd. De interne schuldverhoudingen zijn in de
consolidatie geëlimineerd.
9.2.2 Overzicht van activa en passiva
A Niet-financiële activa:
A l Winstrechten minerale reserves
A2 Overige niet-financiële activa
B Vorderingen:
B1 Chartale en girale betaalmiddelen
B2 Verstrekte langlopende leningen
B3 Aandelen en overige deelnemingen
B4 Handelskredieten en transitorische posten
C Schulden:
C1 Munten i n o m l o o p
C2 Dutch Treasury Certificates
C3 Staatsobligaties
C4 Onderhandse staatsleningen
C5 Overige leningen o p lange termijn
C6 Militaire pensioenen
C7 Handelskredieten en transitorische posten
D Staatsvermogen (AIB-C)
Bijlage 9
Toelichting op de afzondedijlte balansposten
A Niet-financiële activa
141 Winstrechten minerale reserves
Conform ESR 1995 is de netto contante waarde berekend van de
toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangende m e t de gas-,
olie- en zoutwinning. De waarde ervan bedraagt 75 miljard in 1996. Dit
betreft voornamelijk aardgas. In d e berekening zijn d e aardgasbaten
exclusief vennootschapsbelasting verwerkt. De volumina van inkoop en
verkoop van aardgas zijn afkomstig uit het Plan van Gasafzet. Voor de
periode 1997-2002 zijn de nominale ramingen volgens de meerjarencijfers
contant gemaakt tegen de lange rente o p staatsobligaties. Voor de jaren
2002-2021 zijn de gasbaten contant gemaakt tegen een reële disconteringsvoet van 4%.
De balansmutatie van 7 miljard i s de resultante van een toename van de
verwachte Nederlandse productie, een (opwaartse) aanpassing van de
dollarkoers en neerwaartse bijstelling van de lange rente o p staatsobligaties.
A2 Oweriige niet-finarsciële activa
De rijkseigendommen zijn van zeer uiteenlopende aard. Er w o r d t mee
volstaan o m de algemene principes weer te geven van d e waarderingsgrondslagen. De grondslag voor d e bepaling van d e afschrijving is de
voor iedere groep van activa de geschatte gebruiksduur, waarbij rekening
w o r d t gehouden m e t de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur
en de bepaling van d e (rest)waarde geschieden steeds i n overleg m e t
deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren.
Op d e uitgaven voor de verharding van wegen w o r d t i n het jaar van
investering tot 50% afgeschreven. Hierna w o r d t o p d e verharding van
wegen niet meer afgeschreven. O p gebouwen, waterbouwkundige werken
en kunstwerken i n wegen bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij
rekening w o r d t gehouden m e t een geschatte residuwaarde. Op gronden
w o r d t niet afgeschreven.
De goederen zijn gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van
d e gevallen is voor d e benadering hiervan uitgegaan van de historische
kostprijs welke door middel van indexcijfers is herleid t o t d e vervangingswaarde. In sommige gevallen w o r d t o m doelmatigheidsredenen een
globale methode gehanteerd (kantoorinventarissen, bibliotheken,
automatiseringsmiddelen, telefooncentrales, gereedschappen e.d.).
De samenstelling van het bedrag en de mutaties van de materiële activa
blijken uit het volgende overzicht:
Bijlage 9
(Gecorrigeerde)
waarde per
31-12-1995
Investeringen
i n 1996
Afschrijvingen
i n 1996
Verhoging
waarde i v m
stijging
prijspeil
Waarde per
31-12-1996
3 541
9 635
4 607
76 458
21 336
9 337
4 093
254
893
182
1 341
340
- 497
467
182
1316
287
937
408
13
157
49
152
123
2 208
533
163
- 157
3 662
9 364
4 625
79 070
21 801
8 990
4 246
129 007
2 980
3 300
3 071
131 758
Ministerie van Defensie
- Marine
- Landmacht
- Luchtmacht
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Burgerlijke rijksgebouwen
Agrarische eigendommen
Diversen
Totaal
Het bedrag van f 131 758 kan als volgt worden onderverdeeld naar
onroerende en roerende goederen:
Onroerende goederen:
123 020
- Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Burgerlijke rijl<sgebouwen
- Ministerie van Defensie
- Agrarische eigendommen
- Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer e n Visserij
- Overige
78 914
21 801
11 126
8 991
2 109
79
Roerende goederen:
-
Goederen van militaire aard
Inventarisgoederen
Goederen van culturele aard
Civiele motorvoertuigen en vaartuigen
Goederen civiele verdediging
- Overige
131 758
Totaal
e le n
De balansbedragen zijn ais volgt samengesteld :
- De Nederlandsche Bank N.V.
-
Overige saldi
Totaal
Bijlage 9
16059
15886
B2 Verstrekte langlopen
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
a. Diverse vorderingen
- Studievoorschotten
- Op derden te verhalen ruil- en herverkavelingskosten
- Vorderingen Dienst der Domeinen o p derden
- Voorschotten
inzake landinrichtingsprojecten
- Ontwikkelingskredieten aan industrie en handel
- Vordering op de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het leninggedeelte van de ontwikkelingshulp
- Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.
(inzake leningen aan diverse landen)
- Achtergestelde lening aan Koninklijke Nederlandsche
-
-
-
-
-
Hoogovens en Staalfabrieken N.V. i n het kader van de
herstructurering van de Europese staalindustrie
Vordering inzake verstrekte lening aan het Zelfstandig
Bestuursorgaan Luchtverkeersbeveiliging
Leningen Woningwetbouw
Vorderingen inzake aangesproken garantieleningen Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.
Vordering o p de Internationale Ontwikkelingsassociatie
terzake van de special action account
Vordering o p Indonesië krachtens de overeenkomst van 1966
Diverse vorderingen
b. Leningen aan Nederlandse ondernemingen in verband met
deelnemingen
- Koninklijke PTT Nederland N.V.
- Internationale Nederlanden Groep N.V.
- Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V.
- Nationale Investeringsbank N.V.
- N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij
- DAF Trucks N.V.
- N.V. Nederlands Inkoopcentrum
- Nederlands Meetinstituut N.V.
- Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V.
- Overige leningen
Totaal
Bijlage 9
15 081
14 418
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
a. Deelnemingen in Nederlandse ondernemingen
- De Nederlandsche Bank N.V.
- N.V. Nederlandse Spoorwegen
- Koninklijke PTT Nederland N.V.
- N.V. DSM
-
N.V. Bank Nederlandse Gemeenten
N.V. Luchthaven Schiphol
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
Energiebeheer Nederland B.V.
N.V. Verenigd Streekvervoer Nederland
Nationale Investeringsbank N.V.
N.V. Nederlandse Gasunie
Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
Ultra-Centrifuge Nederland N.V.
DAF Trucks N.V.
Alpinvest Holding N.V.
N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij
Nederlandse Waterschapsbank N.V.
N.V. Industriebank LIOF
Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikl<elingslanden N.V.
N.V. SDU
N.V. Nozema
Roccade Informatie Groep N.V.
Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V.
Overige deelnemingen
b. Deelnemingen in internationale instellingen2
- Internationale Bank v o o r Herstel en Ontwikkeling
-
-
Internationale Ontwikl~elingsassociatie
Europese Investeringsbank
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
Aziatische Ontwikkelingsbank
Aziatisch Ontwikkelingsfonds
Afrikaanse Ontwikkelingsbank
Afrikaans Ontwikkelingsfonds
Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank
inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank
- Fonds v o o r Speciale Operaties Internationale Financieringsmaatschappij
Multilateraal Agentschap v o o r Investeringsgaranties
Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij
Totaal
72 976
64 205
Inclusief niet-converteerbare 6% cumulatief preferente aandelen ad nominaal 235 miljoen,
exclusief preferente converteerbare winstdelende aandelen ad nominaal 460 miljoen, waarop
nog een stortingsverplichting rust.
* De hier genoemde bedragen zijn saldi van deelnemingen en verplichtingen.
Tóelichting o p deelnemingen in Nederlandse ondernemingen
De waardestijging in 1996 ten opzichte van 1995 kan als volgt worden
gespecificeerd:
Bijlage 9
- 349
Volumeveranderingen:
- N.V. Nederlandse Spoorwegen
1 642
- 1 723
- N.V. DSM
- DAF Trucks N.V.
- Alpinvest Holding N.V.
- Overige
- 228
- 33
-7
Netto toename van de reserves:
N.V. Luchthaven Schiphol
De Nederlandsche Bank N.V.
N.V. Nederlandse Spoorwegen
N.V. Bank Nederlandse Gemeenten
Nederlandse Waterschapsbank N.V.
Alpinvest Holding N.V.
N.V. SDU
Ultra-Centrifuge Nederland N.V.
Overige
541
Waardeveranderingen:
De Nederlandsche Bank N.V.
Koninklijke PTT Nederland N.V.
Nationale Investeringsbank N.V.
Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
- Overige
-
Diversen:
- Stockdividend Nationale Investeringsbank N.V.
- Overige
-
-
Totaal
8 095
Deelnemingen worden gewaardeerd tegen de geldende koers. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers ultimo 1996.
Dit betreft Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V.,
Internationale Nederlanden Groep N.V., N.V. DSM, Koninklijke PTT
Nederland N.V., Nationale Investeringsbank N.V. en Koninklijke Luchtvaart
Maatschappij N.V. De overige deelnemingen zijn gewaardeerd tegen de
intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde is berekend aan de hand van de
gepubliceerde jaarrekeningen van de desbetreffende ondernemingen. De
leningen zijn opgenomen onder balanspost B2.
Bij de eerste opneming van deze deelnemingen i n de Staatsbalans k o m t
het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de nettovermogenswaarde ten
gunste of ten laste van het netto staatsvermogen. Bij vervreemding van
deelnemingen komt het verschil tussen de balanswaarde en de opbrengst
ten gunste dan w e l ten laste van het netto staatsvermogen. Op de
deelnemingen zijn de n o g openstaande stortingsverplichtingen (498
miljoen) i n mindering gebracht.
De belangrijkste mutaties betreffen:
- De toename i n de waarde van de deelneming van de Staat i n het
kapitaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen w o r d t verklaard u i t de
kapitaaldotaties van totaal 367 miljoen (waarvan 194 ten behoeve van
N S Cargo) en de toevoeging van 1 275 miljoen aan de Egalisatierekening Investeringen van d e van het Rijk ontvangen rijksbijdragen.
- De omvangrijke waardetoename van d e deelneming van de Staat i n het
kapitaal van De Nederlandsche Bank N.V. h o u d t onder meer verband
m e t de herwaardering van d e daar aanwezige goudvoorraad.
- De stijging o p d e Amsterdamse effectenbeurs van de waarde van het
aandeel Koninklijke PTT Nederland N.V. van f 58,30 ultimo 1995 t o t
f 65,90 ultimo 1996 is d e verklarende factor achter de toename i n de
waarde van d e deelneming van de Staat i n deze onderneming.
Bijlage 9
Toelichting o p deelnemingen in internationale instellingen
De bedragen van deze deelnemingen zijn opgenomen voor de nominale
waarde. Het betreft een categorie activa in vreemde valuta's, waarvan de
balanswaarde wordt berekend met behulp van de contante koersen van
de desbetreffende valuta's per balansdatum.
In 1996 is de deelneming in de Internationale Ontwikkelingsassociatie
(IDA) verhoogd met SDR 159 miljoen.
De belangrijkste overige mutaties betreffen:
Internationale Ontwikkelingsassociatie.
Een afname van de verplichtingen met 458 miljoen als gevolg van
verzilvering van ((notes)).
Aziatisch Ontwikkelingsfonds.
Een afname van de verplichtingen met 54 miljoen als gevolg van
verzilvering van ((notes)).
Afrikaans Ontwikkelingsfonds.
Een afname van de verplichtingen met 23 miljoen als gevolg van
verzilvering van ((notesn.
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling.
Een afname van de verplichtingen met een bedrag van circa ECU 5
miljoen.
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
a.
b.
c.
d.
Belastingen
Overlopende activa
Vorderingen u i t hoofde van contracten e.d.
Vorderingen verband houdende m e t vooruitbetalingen inzake
langlopende projecten
e. Overige vorderingen
25 155
3 411
16307
33 075
3 618
15324
1 184
2 144
1 130
Totaal
48 201
54 899
1 752
a. Belastingen
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belastingvordering.
1. Kohierbelastingen:
N o g niet opgelegd (globale schatting):
- over 1995 e n voorgaande jaren
- over 1996
2. Niet-kohierbelastingen:
Loonbelasting
Omzetbelasting
Accijnzen
Successierechten
Diversen
Totaal
Bijlage 9
25 155
b. Overlopende activa
De overlopende activa zijn:
Winst van De Nederlandsche Bank N.V.
Winstafdracht Koninklijke PTT Nederland N.V.
Lopende rente op leningen aan de Postbank N.V.
Vordering uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon
Lopende rente van leningen ingevolge de Woningwetbouw
Diverse vorderingen
1 208
288
88
1 603
264
88
161
4
1 662
170
1 489
Totaal
3 411
3 618
4
c. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d. waar tegenover verplichtingen staan
Zie toelichting bij d.
d, Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake
langlopende projecten.
Als vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen de bedragen van
langlopende contracten inzake aanschaffingen van duurzame activa en
terzake van uit t e voeren werken. De reeds gedane uitgaven zijn o p de
posten B4.c en C7.b i n mindering gebracht en opgenomen onder post
B4.d.
De bedragen van de posten B4.c en C7.b hebben voornamelijk betrekking
o p het Ministerie van Defensie (8 120 miljoen) en het Ministerie v a n
Verkeer en Waterstaat (7 318 miljoen).
e. Overige vorderingen
Metaalwaarde munten in omloop
Inzake de centrale inning van lesgelden
Sociale Verzekeringsbank
Ziekenfondsraad
Diverse vorderingen
-
Totaal
2 144
1 752
Deze post omvat d e nominale schuld uit hoofde v a n i n circulatie
gebrachte munten. Het bedrag is exclusief de m u n t e n i n handen van De
Nederlandsche Bank N.V. en de munten van de Staat i n het muntdepot.
Niet geconsolideerd is voor de munten i n d e kassen v a n d e ministeries.
Deze maken deel uit van balanspost B1 Chartale en girale betaalmiddelen.
M e t de toepassing van het ESR 1995 zijn de verzamelaarsmunten niet
langer als schuld gepassiveerd. Daarnaast is d e metaalwaarde van de
munten niet langer gedesaldeerd i n deze post opgenomen; n u is deze
post onder B4 geactiveerd.
Bijlage 9
Het bedrag van de per balansdatum uitstaande schuld uit hoofde van
Dutch Treasury Certificates bedraagt 15,4 miljard. In de balans is de
vooruitbetaalde rente van de schuld in mindering gebracht.
De staatsobligaties zijn conform ESR 1995 gewaardeerd tegen marktprijze n.
1996
1995
Verschil
1. Waardering tegen marktprijs
2. Waardering tegen nominaal
3. Verschil
Toepassing van het ESR 1995 leidt tot een wijziging in de waardering van
de staatsobligaties. Het ESR 1995 schrijft waardering tegen marktprijzen
voor. Voorheen werden staatsobligaties tegen de nominale waarde in de
balans verwerkt. De toename van de schuldcategorie staatsobligaties met
25,O miljard moet bezien worden i n het licht van de gewijzigde
waarderingsgrondslag. De mutatie van 25,O miljard kan gesplitst worden
in een volumecomponent ter grootte van 20,l miljard en een prijscomponent van 4,9 miljard. De volumemutatie omvat het beroep op de
openbare kapitaalmarkt van de Staat om de financieringsbehoefte 1996 te
dekken. De prijsmutatie weerspiegelt de daling van de kapitaalmarktrente
in 1996. Hierbij zij aangetekend dat de prijsmutatie geen gevolgen heeft
voor de EMU-schuld. De EMU-schuld luidt in ESR-categorieën, doch
uitdrukkelijk is bepaald dat voor de excessieve-tekortenprocedure over de
schuld in nominale termen gerapporteerd dient te worden; voor de
EMU-schuld is dus de 331,8 miljard relevant.
Conform ESR 1995 zijn de onderhandse staatsleningen tegen de nominale
waarde gewaardeerd. De balansmutatie betreft voornamelijk aflossingen.
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld:
--
Leaseverplichtingen
N.V. Nederlandse Spoorwegen
Nationaal Restauratiefonds
Overige
Totaal
2 381
Het balansbedrag vertegenwoordigt de netto contante waarde van de
pensioenverplichtingen van de Staat jegens de (gewezen) militairen.
Bijlage 9
2 464
andekkvedieten en transitorische posten
De balansbedragen zijn als volgt samengesteld :
1996
1995
a. Overlopende passiva
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover
vorderingen staan
c. Overige schulden
19315
19005
16307
2 412
15324
2 913
Totaal
38 034
37 242
1996
1995
Lopende interest van de staatsschuld
Diverse schulden
18307
1 008
17853
1 152
Totaal
19315
19005
a. Overlopende passiva
b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover vorderingen staan.
Voor een toelichting w o r d t verwezen naar balanspost B4.c.
c. Overig
Commissie van de Europese Gemeenschappen
Nog te verrekenen voorlopige en tijdelijke ontvangsten van de
ontvangers der belastingen
Diverse schulden
948
1 427
O
1 464
151
1 340
Totaal
2 412
2 918
In lijn m e t het ESR 1995 zijn voorwaardelijke verplichtingen, de zogenaamde ((contingent liabilities)), niet i n de Staatsbalans verwerkt.
Kenmerk van deze verplichtingen is dat voordat er een financiële
transactie plaats vindt, er eerst aan één o f meerdere voorwaarden voldaan
moet worden. Een klassiek voorbeeld is garantieverlening door de
overheid bij exportkredieten. Gezien het beleidsmatige belang is
aanvullende informatie over door d e Staat verleende garanties i n tabel
9.2.3 gepresenteerd. Daadwerkelijke uitgaven en ontvangsten o p
garanties zijn per begroting i n tabel 9.2.4 gepresenteerd.
Bijlage 9
T a b e l 9.2.3 U i t s t a a n d r i s i c o e n n i e u w e m a c h t i g i n g e n per b e g r o t i n g
Machtiging tot het
verlenen van nieuwe
garanties
1997
1998
Risico van de Staat ultimo
II
IV
v
vI
VII
VIII
IX-B
X
XI-A
XI-B
XII
XIII
XIV
xv
XVI
ISF
1997
1998
184 088
168 922
137 278
Hoge Colleges van Staat en Kabinet der
Koningin
Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse Zaken'
Buitenlandse Zaken'
Justitie
Binnenlandse Zaken
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2
Financien3
Defensie
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer4
Rijkshuisvesting
Verkeer en Waterstaat
Economische Zaken
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Infrastructuurfonds
Totaal
'
1996
30 554
28 080
Betreft voornamelijk Ontwikkelingssamenwerking.
Exclusief het risico van de indemniteitsregeling gedurende het dienstjaar van maximaal 500 miljoen en exclusief de garantie-overeenkomst met
het Nationaal Restauratiefonds met een plafond van 1,5 miljard.
Inclusief het risico o p grond van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (van maximaal 35 miljard).
Inclusief de gemeentelijke garanties met rijksbijdrage i n een eventueel verlies voor huurwoningen van woningbouwcorporaties van circa 45
miljard i n 1996, circa 34 miljard i n 1997 en 4 miljard i n 1998.
Vermelde bedragen betreffen het saldo van aflossingen en nieuwe garanties.
T a b e l 9.2.4 U i t g a v e n e n o n t v a n g s t e n o p door d e S t a a t v e r s t r e k t e g a r a n t i e s
Beg roting
Omschrijving
1996
1997
1998
887
308
379
892
908
625
1. Uitgaven
V
IX-B
Buitenlandse Zaken
Financiën
XI-A
XI-B
Xlll
Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer
Rijkshuisvesting
Economische Zaken
XV
XVI
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ontwikkelingssamenwerking
Regeling bijzondere financiering
Particuliere Participatiemaatschappijen
Exportkredietverzekering
Overig
Volkshuisvesting
Milieubeheer
Rijksdiensten
Midden- en [<Ieinbedrijf
Energiebeleid
Technologiebeleid
NedCar
Overig
Diversen
Diversen
Totaal
2. Ontvangsten
IX-B
Financiën
XI-A
Voll<shuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer
Economische Zaken
XIII
Regeling bijzondere financiering en PPM
Exportkredietverzekering
Overig
Milieubeheer
Midden- en Kleinbedrijf
Overig
Totaal
Bijlage 9
In tabel 9.3.1 zijn de uitgaven en ontvangsten van de Rijksbegroting
gegroepeerd naar economische categorieën. Deze economische categorieën geven inzicht in de economische aard, zoals bijvoorbeeld consumptie en investeringen. Het ESR 1995 ligt ten grondslag aan de indeling in
economische groepen.
Tabel 9.3.1 Economische categorieën 1989-1998
Uitgaven
Lopende uitgaven voor goederen en
diensten (consumptieve bestedingen)
Rente, pacht en bijdragen i n incidentele
exploitatieverliezen van overheidsbedrijven
Inkomensoverdrachten aan andere
sectoren dan de overheid
Inkomensoverdrachten binnen de sector
overheid
Kapitaaloverdrachten aan andere sectoren
dan de overheid
Kapitaaloverdrachten binnen de sector
overheid
Investeringen
Financiële transacties
Aanvullende posten
Ontvangsten
Lopende ontvangsten voor goederen en
diensten
Rente, pacht en andere opbrengsten van
vermogen en van ondernemingsactiviteit
Inkomensoverdrachten van andere
sectoren dan de overheid
Inkomensoverdrachten binnen de sector
overheid
Kapitaaloverdrachten aan andere sectoren
dan de overheid
Kapitaaloverdrachten binnen de sector
overheid
Desinvesteringen
Financiële transacties
Aanvullende posten
Saldo
Aflossingen en overige mutaties en correcties
Financieringssaldo
22 422
21 606
25 451
27 181
-22876-21939-19109-20836
Bijlage 9
29 650
45 744
29 386
-8344
-2767-22975
25 751
19 200
37 429
-9553-15179-18879
Bereik
In deze bijlage worden gepresenteerd de uitgaven en ontvangsten van de
collectieve sector ingedeeld naar functie. De collectieve sector omvat de
rijksbegroting i n enge zin, de sociale zekerheid en de zorgsector. De
afbakening van elk van deze sectoren is gebaseerd o p de ijklijnen van de
desbetreffende sectoren. De stromen tussen de drie sectoren zijn
geconsolideerd.
'Methodologie
De indeling i n functies is gebaseerd o p d e Benelux Functionele Classificatie van de uitgaven en ontvangsten van 1989. Deze classificatie is
voorgeschreven voor toepassing i n de rijksbegroting en is ook toegepast
o p de andere twee sectoren. De Benelux Functionele Classificatie sluit i n
grote lijnen aan o p de «Classification of Functions o f Government
(COFOG))) van de Verenigde Naties. De twee belangrijkste verschillen
tussen beide methoden zijn de volgende twee. De Benelux Functionele
Classificatie is zowel van toepassing o p de uitgaven als d e ontvangsten;
de COFOG is alleen van toepassing o p de uitgaven. Daarnaast omvat de
Benelux Functionele Classificatie een afzonderlijke functie milieu; de
COFOG kent de functie milieu niet.
Bijlage 10
Tabel 10.1 Uitgaven collectieve sector naar functie; i n % BBP
Totaal van de uitgaven
1 Algemeen bestuur
2
Buitenlandse betrekkingen
(exclusief ontwikkelingssamenwerking)
3
Ontwikkelingssamenwerking
4
Defensie
5
Openbare orde en veiligheid
6
Onderwijs en fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek
7
Volksgezondheid
8
Sociale voorzieningen
9
Volkshuisvesting en ruimtelijke
ordening
10 Milieu, natuur en landschapsbehoud
11 Cultuur en recreatie
12 Algemene economische aangelegenheden, handel, nijverheid en
diensten (inclusief brandstoffen en
energie)
13 Landbouw, jacht en visserij
14 Verkeer, vervoer, communicatie en
waterstaat
15 Betrekkingen met de lagere
publiekrechtelijke lichamen voor
zover deze niet i n andere functies
zijn opgenomen
16 Overheidsschuld (inclusief rente)
17 Diversen (aanvullende posten e.d.)
Bijlage 10
Tabel 10.2 Ontvangcten collectieve sector naar functie; i n % BBP
Totaal van de ontvangsten
1
Algemeen bestuur
2
Buitenlandse betrekkingen
(exclusief ontwikkelingssamenwerking)
3
Ontwil<l<elingssamenwerking
4
Defensie
5
Openbare orde e n veiligheid
6
Onderwijs en fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek
7
Volksgezondheid
8
Sociale voorzieningen
9
Voll<shuisvesting e n ruimtelijke
ordening
10 Milieu, natuur en landschapsbehoud
11 Cultuur en recreatie
12 Algemene economische aangelegenheden, handel, nijverheid e n
diensten (inclusief brandstoffen en
energie)
13 Landbouw, jacht e n visserij
14 Verkeer, vervoer, communicatie en
waterstaat
15 Betrekkingen m e t d e lagere
publiekrechtelijke lichamen voor
zover deze niet i n andere functies
zijn opgenomen
16 Overheidsschuld (inclusief rente)
17 Diversen (aanvullende posten e.d.)
18 Belastingen
18a I<ostprijsverhogende belastingen
18b Belastingen o p inkomen, winst en
vermogen
19 Opneming gevestigde staatsschuld
Bijlage 10
6ZE99
Z6EPE
LCLCE
8ZOZC
681 LP
CLLLE
6C18P
98ÇCP
Z98ZP
LÇ8ZP
%&'Z-
%P'Z-
%OIZ-
%C'&-
%gi&-
%6'Z-
%8'E-
%P%-
%Z'S-
%Z19-
6C9LL-Z6L9L-
LEZEl-&CL ZZ- L86 LZ- LPL9L - 0 8 9 LZ- L86EZ-Z889Z-900OE-
P
99 -
96Z -
ÇLP
PEZ
L6 -
EL8
828 Z
O
OOP -
OOP
CLL
CLZ -
SZ9 -
SZ8
O
o
o
O
96s Z
LCC P - L06
OOP
O00 L -
O
P8Ç
Z8Z
9EZ -
CBS
LP
ÇLL-
CL
LLL -
LZO Z
z
9EL
419
OLPZ
O
E9Z L
9 LP&
LOZ L - LL-
601s
LZOE
O
O
O
PLZ L -
ZP8 -
Z
L6E-
8PZ -
LOE -
o
o
E
6
Z
6Z
LC6
PZ1 1
E06 L
9'30 Z
LP5 L
OSL
o
o
o
o
o
o
OZL -
LLE -
Z-
ÇZC6-
LLZ6
90Z -
90Z-
981-
-
O
667192- Z6ZPE- PZPÇE-9ZPZÇ-
ZEOEP-P66 LE- LL08P- 09ÇPP- WC EB-86Z CP-
8ZLZZ
6806P
C69LZ
91182:
C80CC
ZEOZP
69162
6ZC6Z
EP691 68692
ÇZLLLL CEOL91 Z96E9L OCZEÇL CLPZCL OL9 L91 L9PECL LCÇ 151 EZE9EL LLEOZL
ECPOOZ OELP61 860Z61 ÇEE80Z P95 LOZ EP9EOZ 919281 980 L81 99ZE9L 09ELPL
~~p~~~~~~~
CE
CE
L&
8E
ZL
O
9t
Z9
001
LÇE
O
O
O
401
L6Z
POL
LEL L
06Z L
8001
966
L8P00Z C9LP6L 8ZL Z61 8LP80Z EL8 10Z LPEPOZ 06LE8L LEP181 PLPP9L ELL8PL
C99
E9E
6ZE
OEZ
91
O
O
O
O
O
ZC600Z 8ZLÇ6L 8ÇPZ6L LOL80Z 668 LOZ LPEPOZ 06LE8L LEP281 PLPP9L ELL8PL
EEE6LZ Zb860Z SC& LOZ Ç8L LEZ EL900Z LZZZLZ 9LEEOZ PLZ66L 8LO98L P90ELL
~
O
~
O
O
o
p
o
ES
o
O
o
-
o
O
O
O
99
9EE
969
01 1 1
90s L
820 L
ECPLE
PLZ61
86L9Z
ZC06Z
9C6EP
1LE6Z
ZZELZ
LLP9Z
EL601 ÇL661
ZL6
98L9ÇZ 9C06ZZ EÇÇLZZ P06091 Ç06PPZ LPEZPZ L08 LEZ L669ZZ 610802 LLOP6L
PLP
1CP
011
C91
6Z-
O
O
O
O
O
O9Z LCZ LOÇ6ZZ Z9LLZZ 890 19Z 9L8PPZ LPEZPZ L08 LEZ L669ZZ 610802 L10P6L
-
~
-
1. Relevante rijksuitgaven, incl. debudgetteringen en incl. agentschappen
Idem i n % BBP
175120 187981 200601 204500 213 178 201 533 231979 201 567 210302 219810
36,1%
36,4%
37,0%
36,1%
-5,5%
-5,1%
-3,3%
-4,2%
36,7%
32,9%
36,5%
30,2%
29,8%
29,2%
2. Microlastenontwil(keling ( i n m l d gld)
3
W.V.
belastingen
4
W.V.
premies
5 W.V. OPL
6 Staatsschuld'
7 Staatsschuldquote"
8 Vorderingensaldo Rijk
9 Vorderingensaldo OPL
10 Vorderingensaldo sociale fondsen
0,3%
0,4%
0,1%
-0,1%
O,O%
0,1%
0,4%
0,2%
-2,9%
0,1%
-0,4%
-3,1%
-3,7%
-1,6%
O,O%
0,2%
0,1%
-0,7%
-0,5%
-0,8%
11 EMU-tekort (18=15+16+17)
- 4,8%
- 5,1%
- 2,9%
- 3,9%
- 3,2% - 3,8%
- 4,0%
- 2,3%
12 EMU-schuldquote"
79,4%
79,2%
79,0%
80,0%
81,2%
79,1%
77,2%
l
77,9%
-2,4%
-2,5%
0,2%
0,2%
0,3%
0,6%
- 2,O
% - 1,7%
72,7%
De cijfers voor 1994 zijn gecorrigeerd voor het tijdelijk neerwaarts effect van de VAWtbalansverkorting i n de volkshuisvesting van 1,1% BBP.
Bijlage 11
70,4%
De collectieve sect
Tabel 12.1 Uitgaven van de collectieve sector naar bestedende organen'; i n % BBP
Rijksuitgaven
quote
Onderlinge
betalingen
Rijksaandeel
CUQ
OPLuitgaven
Onderlinge
betalingen
OPLaandeel
CUQ
Uitgaven
sociale
fondsen
Onderlinge
betalingen
SF-aandeel
CUQ
Collectieveuitgavenquote
' Vanaf 1977 is rekening gehouden met de revisie van de Nationale Rekeningen. Voor 1977 zijn zowel de cijfers voor als na de revisie opgenomen.
De rijksuitgavenquote en de collectieve-uitgavenquote zijn in 1995 gecorrigeerd voor de éenmalige uitgaven in verband met de balansverkorting
volkshuisvesting.
Bron: CPB, CBS.
Bijlage 12
12.2 Uitgaven wan de coilectieve sector naar eccanomkche categorie@n; i n % BBP
Lonen
en
sociale
lasten
Materiële
consumptie
(1
(2)
Rente
Inl<.overdrachten
bedrijven
Inkoverdrachten
gezinnen
Ink.overdrachten
buitenl.
Investeringen
(3)
(41
(5)
(6)
(7)
' Inclusief debudgetteringen.
Bron: CPB, CBS
De collectieve sector 1970-1 998
Aankopen
grond
Vermogensoverdrachten
Kredietverleningl
(8)
(9)
(10)
Collectieveuitgavenquote
(11)
Tabel 12.3 Collectieve uitgaven, collectieve-lastendruk en financieringstekort van de collectieve sector; i n % BBP
Collectieve- NB0
uitgavenen
quote
Overig
l
CUQ
minus
NB0
Belast.
druk
Premiedruk
NBOdruk
Vanaf 1987 tussen haken beleidsrelevant tekort. Vanaf 1995 beleidsrelevant tekort.
De collectieve sector 1970-1 998
Collectievelastendr.
Fin.tekort
Rijk1
Fin.tekort
OPL
Fin.
tekort
SF
Deze bijlage bevat een beschrijving van de in het Verdrag van Maastricht
opgenomen procedures ter bevordering van het convergentieproces, en
van de opgenomen convergentiecriteria. Tabel 13.1 bevat een overzicht
van het convergentieverloop in de EU. Een dergelijk jaarlijks overzicht is
tijdens het debat over het Verdrag van Maastricht door de regering aan de
Kamer toegezegd'.
Het Verdrag van Maastricht stelt dat de lidstaten vóór het begin van de
tweede fase (1 januari 1994), indien nodig, convergentieprogramma's
dienen vast te stellen. In juli 1993 heeft de Ecofin-Raad de lidstaten
opgeroepen om, indien nodig, ook gedurende de tweede fase
convergentieprogrammars vast te stellen of bestaande programma's te
actualiseren. In het afgelopen jaar hebben diverse lidstaten nieuwe
convergentieprogrammars gepresenteerd. Andere lidstaten, waaronder
Nederland, hebben hun bestaande programma's geactualiseerd. Verder
worden jaarlijks globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de
lidstaten en de Unie opgesteld. Om een zo groot mogelijk effect te
sorteren op de voorbereiding van de nationale begrotingen, die in de
meeste lidstaten in het najaar worden vastgesteld, worden de globale
richtsnoeren in de zomer vastgesteld. De multilaterale toezichtsprocedure
voorziet in een algehele evaluatie van het economisch beleid van de
lidstaten, waarbij onder andere de implementatie van de globale
richtsnoeren en de nationale convergentie-programmak worden bezien.
Ten slotte voorziet het Verdrag van Maastricht in de excessievetekortenprocedure, een procedure om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te beoordelen. Er is sprake van een buitensporig tekort als:
- het vorderingentekort van de overheid hoger is dan 3% BBP, tenzij de
tekortquote aanzienlijk en voortdurend afneemt en de 3% BBP
benadert, of tenzij de overschrijding van uitzonderlijke en tijdelijke
aard is, en de tekortquote in de buurt van de 3% BBP blijft;
- de overheidsschuld hoger is dan 60% BBP, tenzij de schuldquote in
voldoende mate afneemt en de 60% BBP in een bevredigend tempo
nadert.
De procedure kan uitmonden in een buitensporig-tekortoordeel van de
Raad. Voor 10 van de 15 lidstaten acht de Raad nu een buitensporig tekort
aanwezig; alleen Nederland, Finland, Denemarken, Ierland en Luxemburg
hebben naar het oordeel van de Raad geen buitensporig tekort. Voor
Nederland en Finland werd het buitensporig-tekortoordeel in mei j.1.
ingetrokken.
'
Kamerstukken 11,1992-1993,22 647 (R1437), nummer 44.
Bijlage 13
De Europese Raad van Amsterdam heeft een akkoord vastgesteld over het
Stabiliteits- en Groeipact. Onderdeel van dit pact zijn twee raadsverordeningen voor versterking van d e begrotingsdiscipline i n d e derde
fase van de EMU. ێn verordening bevat regels voor het multilateraal
toezicht en bevat onder andere de verplichting o m stabiliteits- en
convergentieprogramma's i n te dienen m e t een middellangetermijndoelstelling voor de begrotingspositie van vrijwel i n evenwicht o f
i n overschot.
De tweede verordening betreft de verduidelijking en versnelling van de
excessieve-tekortenprocedure i n de derde fase. Zo maakt de verordening
onder meer duidelijk onder welke uitzonderlijke en tijdelijke omstandigheden een tekort van meer dan 3% BBP excessief is. Daarnaast zijn er
deadlines opgenomen voor de verschillende stappen van de procedure,
die kan uitmonden i n een boete.
13.3 De convergentiecriteria
I n het Verdrag is vastgelegd dat een lidstaat alleen als volwaardig lid t o t
de derde fase kan toetreden als een voldoende mate van convergentie
heeft plaatsgevonden. De mate van convergentie zal aan de hand van vier
convergentiecriteria worden beoordeeld.
Het inflatiecriterium bepaalt dat de inflatie niet meer dan 1,5%-punt
hoger m a g zijn dan de inflatie van ten hoogste de drie lidstaten die w a t
betreft prijsstabiliteit het best presteren.
Het criterium voor de overheidsfinanciën bepaalt dat er geen sprake
m a g zijn van een buitensporig tekort. In het bovenstaande is beschreven
wanneer er sprake is van een buitensporig tekort.
Het rentecriterium bepaalt dat de nominale kapitaalmarktrente niet
meer dan 2%-punt hoger m a g liggen dan het niveau van ten hoogste d e
drie lidstaten die w a t betreft prijsstabiliteit het best presteren.
Het wisselkoerscriterium bepaalt dat de m u n t van een land gedurende
twee jaar de normale marges van het wisselkoersmechanisme van het
EMS i n acht heeft genomen, zonder dat daarbij sprake is geweest van een
devaluatie ten opzichte van een m u n t v a n een andere lidstaat.
Evenals het criterium voor de overheidsfinanciën, bevatten ook de
criteria m e t betrekking t o t prijsstabiliteit, renteniveau en wisselkoersstabiliteit enige ruimte voor afweging en interpretatie. De criteria m e t
betrekking t o t prijsstabiliteit en renteniveau zijn geformuleerd in termen
v a n afwijkingen ten opzichte van ten hoogste de drie lidstaten m e t de
laagste inflatie. De formulering geeft de Raad de vrijheid o m bij de
berekening van d e referentiewaarden uit t e gaan van het niveau van het
twee na best presterende land of het gemiddelde van de drie best
presterende lidstaten o f het niveau van het best presterende land. Het
wisselkoerscriterium spreekt zonder nadere specificatie over normale
fluctuatiemarges.
Bijlage 13
Overheidstekort
EMU-referentie w a a r d e
Nederland
België
Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
Luxemburg
Oostenrijk
Portugal
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Overheidsschuld
Inflatie
Lange rente
'95
'96
'97
'95
'96
'97
'95
'96
'97
'95
'96
'97
3
3
3
60
60
60
2.2
2.9
2.9
9.8
9.1
9.1
4.0
4.1
1.9
3.5
5.1
4.8
9.2
2.0
7.0
-1.7
5.3
6.0
6.6
5.6
7.7
2.3
3.4
1.6
3.8
2.6
4.1
7.4
0.9
6.7
-1.8
3.9
4.1
4.4
4.4
3.6
2.0
2.7
-0.3
3.0
1.9
3.0
4.9
1.0
3.2
-1 .l
3.0
3.0
3.0
2.9
2.6
79.1
133.5
72.1
58.1
58.8
52.8
111.8
81.5
124.4
5.9
69.3
66.4
65.7
54.2
78.2
77.2
130.0
70.2
60.7
58.7
56.2
111.8
72.8
123.7
6.4
70.0
65.6
69.6
54.5
77.7
72.7
126.7
67.2
61.8
59.2
57.9
108.3
68.3
122.4
6.5
68.8
64.1
68.1
54.7
76.5
2.0
1.6
2.1
1.9
0.2
1.7
9.3
2.0
5.8
0.7
1.3
4.2
4.7
2.6
2.4
2.1
2.0
2.1
1.9
1.2
1.8
8.3
1.7
4.4
1.9
2.0
3.1
3.6
2.8
1.2
2.3
1.9
2.3
1.9
0.9
1.6
6.0
2.0
2.7
1.7
2.1
2.5
2.4
2.3
1.6
6.9
7.5
8.3
6.8
8.8
7.6
17.3
8.3
11.9
6.2
6.5
7.2
6.2
7.0
6.3
14.0
7.3
9.2
5.7
5.6
6.2
5.6
5.9
5.6
10.8
6.4
7.0
na
na
na
7.2
11.5
11.3
8.2
10.2
6.3
8.6
8.7
7.8
8.0
5.6
6.5
6.6
7.5
6.7
Bron: voor Nederlands overheidstekort en -schuld: Financiën; overig cijfermateriaal: EC-prognoses voorjaar 1997.
Overheidsteltort: vorderingensaldo van totale overheid i n % BBP.
Overheidsschuld: bruto-schuld totale overheid i n % BBP.
Inflatie: procentuele stijging consumptieprijzen (impliciete deflator); overigens wordt er sinds maart 1997 een voor de EU geharmoniseerde index
voor consumptieprijzen (HICP) geplubiceerd (wegens gebrek aan data niet opgenomen).
Referentiewaarde inflatie: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 1,5%-punt.
Referentiewaarde lange rente: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 2%-punt (m.u.v. 1995 wegens ontbreken lange rente
Luxemburg, vervangen door België).
na: niet aanwezig.
Bijlage 13
aanbesteding
aanmerkelijkbelangregime
aardgasbaten
ABWZ (wachtlijsten)
administratieve lastendruk
afdrachtskorting (premies en belastingen)
afvalproductie
agentschappen
Algemene Bijstandswet (ABW)
Algemene Inspectiedienst
allochtonen
Amsterdam (regeling oude schulden)
AOW
AOW (financiering)
AOW-fonds
AOW-premiemaximalisering
AOW-spaarfonds
AOW-uitgaven
apothekers(verg0edingen)
arbeidsaanbod
arbeidsinkomensquote
Arbeidsinspectie
arbeidskosten
arbeidskostenforfait
arbeidskostenmatiging
arbeidskostenontwikkeling
arbeidsmarkt
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
Arbeidsongeschiktheidsfonds Vroeggehandicapten
Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen
arbeidsparticipatie
arbeidsproductiviteit
Arbo-wet
armoedevallen
asielzoekers
automobiliteit
baten-lastenstelsel
BBP-harmonisatie
bedrijfsvoering rijksoverheid
begrotingsbeleid
begrotingsevenwicht
begrotingsfondsen
behoedzame uitgangspunten
bejaardenoorden
Belastingdienst
belastinggrondslag
zie ook heffingsgrondslag
belastingmeevallers
belastingopbrengst
belastingstelsel
belastingtarieven
belastingverlaging
beleidsconcurrentie
beleidsintensiveringen zorgsector
beleidsintensiveringen
benchmarking
beroepsbevolking
besparingsverliezen
betalingskredieten
bodemsanering
BPM
broeikasgassen
budgetoverheveling
budgettaire consolidatie
budgettaire discipline
budgettaire ontwikkeling (1999-2002)
buitenschooltijdse opvang
Bureau voor Industriële Eigendom
Bureau Heffingen
celcapaciteit
clustergelden
C02-uitstoot
collectieve sector (inkomens)
collectieve uitgaven
collectieve uitgavengroei
concurrentiepositie
conjunctuur (Europa)
consumptie
convergentiecriteria
deelnemingen Rijk
deeltijdbanen
Defensie Telematica Organisatie
demografische ontwikkeling
deregulering
detailhandel
Dienst Gebouwen Buitenland
Dienst Rechtspleging
directe belastingen 1.4, 2.9
dividendbelasting
doelmatigheidskengetallen
dollarkoers
doorstroomfaciliteit
Duyverman Computer Centrum
economische dynamiek
economische groei
economische structuur
economische structuurversterking
eigen bijdragen gezondheidszorg
emissierechten (verhandelbare)
EMU
EMU-schuld
EMU-tekort
energiegebruik
ERM2
euro
Europees Monetair Stelsel (EMS)
Europese Centrale Bank
Europese Unie (afdrachten)
Europese Unie (begroting)
Europese Unie (harmonisatie)
Europese Unie (top Amsterdam)
Europese Unie (uitgaven)
evaluatieonderzoeken
export
financieel management
financieel-economisch beleid
financiële markten
financiële transacties
financiële verantwoording
financieringstekort
zie ook tekortreductie
fiscaal beleid
fiscale faciliteiten
Fonds Economische Structuurversterking (FES
fysieke infrastructuur
gas- en elektriciteitsmarkt
gebitsprothesen
gedwongen winkelnering
geestelijke gezondheidszorg
gehandicaptenzorg
Gemeente- en Provinciefonds
Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
gemeenten (bijstandsuitkeringen)
gezondheidszorg
globalisering
goederen- en dienstenmarkten
goederenvervoer
grotestedenbeleid
heffingsgrondslag
zie ook belastinggrondslag
hulpmiddelen zorgsector
Immigratie en Naturalisatie Dienst
inactievenfactieven (VA-ratio)
indirecte belastingen
individuele huursubsidie
inflatie
informatietechnologie
infrastructuur
inkomensbeleid
inkomensontwikkeling
inkomsten uit vermogen,
zie vermogensinkomsten
Inspectie Gezondheidsbescherming
interdepartementale beleidsonderzoeken
internationale economische ontwikkelingen
internationale samenwerking (kosten)
investeringen
Japan (economie)
jongeren
kengetallen
kennis
kennisinfrastructuur
kinderopvang
Idassenverkleining basisonderwijs
Koninklijke Marechaussee
koopkrachtontwikkeling
koopkrachtverbetering minima
koppeling sociale uitkeringen
Korps Landelijke Politiediensten
kostendoorberekening
laagbetaalden
laaggeschoolden
landingsrechten
lastenverlichting
leerlingbouwplaatsen
leraren
lokale lasten
lonen
loon- en inkomstenbelasting
loonkostenfaciliteit
Maastricht (Verdrag van)
macro-economisch beleid
marktwerking
marktwerking WAO
Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
medicijnen
medisch specialisten
microlastenontwikkeling
milieu
milieubelastingen
milieubeleid
milieubescherming
milieuleges
mobiele telefonie
mobiliteit
monetair beleid
monetaire ontwil<keling
monetaire stabiliteit
natuur
Nederlands model
Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA)
nettokredietverlening
notariaat
ombuigingen
onderwijs
open baar vervoer
openbare orde en veiligheid
operatie Markt & Overheid
oudedagsvoorzieningen (aanvullende)
oudedagsvoorzieningen
oudere werknemers
ouderen
outputgegevens
overheidsfinanciën
overheidsinvesteringen
overheidsschuld
Overige publiekrechtelijke lichamen (OPL)
particuliere consumptie
Pemba
personenauto's
personenvervoer
Plantenziektenkundige Dienst
premiedifferentiatie WAO
premiegrondslag
prijsbeleid (vervoer)
prijsontwikkeling BBP
private sector
privatisering
privatisering Ziektewet
publieke sector
publieke taken
ramingskengetallen
randstad
rechtszekerheid (invoering euro)
regulerende energiebelasting (REB)
rekening rijden
rentestand
rente-uitgaven
resultaatgericht management
rijksbegroting i n enge zin
Rijksgebouwendienst
ruimte
ruimtelijk-economische structuur
rust i n het begrotingsproces
schatkistsaldo
scholing en opleiding
schuldquote
Senter
sigarettenaccijns
sociale premies
sociale uitkeringen
sociale zekerheidsarrangementen
sociale fondsen
socialezekerheidssteIsel
specifieke uitkeringen aan gemeenten
speur- en ontwikkelingswerk
spoorwegennet
staatsschuld
Stabiliteits- en Groeipact
Sta biliteitspact
stads- en streekvervoer
startende ondernemers
strafdeposito
structuurbeleid
studieleningen
tabaksaccijns
technologie
technologiebeleid
tekortreductie
zie ook financieringstekort
telecommunicatie
telefoonapparatuur
thuiswonende gehandicapte kinderen
thuiszorg
transparantie
trendmatig begrotingsbeleid
uitgavenbeheersing
uitgavenkaders
uitgavenontwikkeling 1995-2002
uitgaven prioriteiten
uitgavenstijgingen sociale zekerheid
uitgavenverhoging collectieve sector
uitkeringsgerechtigden
valutastabiliteit
VAMIL-regeling
vangnetuitkeringen
varkenspest
Verenigde Staten (economie)
Verenigde Staten (werkgelegenheid)
vergrijzing
vermogensbelasting
vermogensinkomsten
verpleeghuizen
verplegend en verzorgend personeel
vestigingsplaats Nederland
vestig ingswetgeving
vorderingentekort
vraagfinanciering
WAO
WAO-herkeuringen
wegennet
wereldeconomie
werkgelegenheidsbeleid
werkgelegenheidsgroei
werkgelegenheidsgroei (Europa en Verenigde
Staten)
werkloosheid (internationale vergelijking)
werl<loosheidsuitgaven
werldoosheidsuitkeringen
Westerschelde
Wet Economische Mededinging (WEM)
Wet Inschakeling Werkzoekenden
Wet Milieubeheer
Wet o p de Reïntegratie
Wet Sociale Werkvoorziening
Wet Voorziening Gehandicapten
winkeltijden
WTZ
WW-wachtgeld periode
ziekenfondsen
Ziekenfondswet
Ziektewet
ziektewetuitkeringen
zorgsector
Zuidoost-Azië (economie)
AAW
ABW
ADV
AFBZ
AFW
AKW
ANW
AOW
ARBVO
AWBZ
AWW
BAPO
BBP
BIA
BiZa
BKZ
BNP
BP
BPM
BTW
CAO
CBS
CEP
COA
CPB
CU0
CVCS
DICO
DJ1
DTC's
DTO
EBN
ECB
EFRO
EMU
ERM
EU
EZ
FES
FSV
FV
GATT
G BA
GF
hglS
HSL
IB
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
Algemene Bijstandswet
Arbeidsduurverkorting
Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten
Algemeen Werkloosheidsfonds
Algemene Kinderbijslagwet
Algemene Nabestaandenwet
Algemene Ouderdomswet
Arbeidsvoorzieningsorganisatie
Algemene Wet Bijzondere ziektekosten
Algemeen Weduwen- en Wezenwet
Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen
Bruto Binnenlands Product
Wet Beperking Inkomensachteruitgang
Arbeidsongeschiktheidscriterium
Ministerie van Binnenlandse Zaken
Budgettair Kader Zorg
Bruto Nationaal Product
Banenpools
Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen
Belasting Toegevoegde Waarde
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Centraal Bureau voor de Statistiek
Centraal Economisch Plan (van het CPB)
Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
Centraal Planbureau
Collectieve-uitgavenquote
Client Volg Communicatiestelsel
Defensie Interservice Commando
Dienst Justitiële Inrichtingen
Dutch Treasury Certificates
Defensie Telematica-organisatie
Energiebeheer Nederland
Europese Centrale Bank
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Economische en Monetaire Unie
Exchange Rate Mechanism
Europese Unie
Ministerie van Economische Zaken
Fonds Economische Structuurversterking
Fonds Sociale Vernieuwing
Financiële Vooruitzichten
General Agreement o n Tariffs and Trade
Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
Gemeentefonds
homogene groep Internationale Samenwerking
Hogesnelheidslijn
Inkomsten belasting
IBG
IBOS
ICCO
ICES
IHS
IKR
IN D
IOA
IOAW
IOAZ
IPO
IS
JOZ
JWG
KLPD
LB
LISV
LNV
MARIN
MDW
MEV
M ILIEV
MKB-Nederland
ML 0
MN
NAM
NB0
NJN
NMA
NOVEM
NWI
OC&W
ODA
OESOIOECD
OPL
ORET
OZB
PEMBA
PF
REB
RGD
RIVM
SDR
SEM 2000
SF
SPAK
SWAB
SZW
TBA
TI B
uszo
Informatiebeheergroep
Interdepartementaal Budgettair Overleg Systeem
Internationale Cacao-overeenkomst
Interdepartementale Commissie Economische
Structuurversterking
Individuele Huursubsidie
Investeringskosten Rijksdiensten
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Internationale Ontwikkelingsassociatie
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk
Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk
Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen
Interprovinciaal Overleg
Internationale Samenwerking
Jaaroverzicht Zorg
Jeugdwerkgarantiewet
Korps Landelijke Politiediensten
Loonbelasting
Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen
Ministerie v a n Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Maritiem Research Instituut Nederland
Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
Macro Economische Verkenning (van het CPB)
Milieu en Economische Verzelfstandiging
Midden- en Kleinbedrijf Nederland
Microlastenontwikkeling
Miljoenennota
Nederlandse Aardoliemaatschappij
Niet-Belastingontvangsten
Najaarsnota
Nederlandse Mededingingsautoriteit
Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu
Niet Winstbeogende Instelling
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Official Development Aid
Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling
Overige Publiekrechtelijke Lichamen
Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties
Onroerende-zaakbelastingen
Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
Provinciefonds
Regulerende Energiebelasting
Rijksgebouwendienst
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Special Drawing Rights
Sound and Efficient Management 2000
Sociale Fondsen
Specifieke Afdrachtskorting
Samen Werken aan Bereikbaarheid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Wet Terugdringing Beroep o p Arbeidsongeschiktheidsregelingen
Transport i n Balans
Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor
Overheid en Onderwijs
V&W
VAMIL
VAW
VBO
Vereniging VNONCW
VINEX
VJN
VNG
VPB
VROM
VUT
VVTV
VWS
WAJONG
WAO
WAZ
WGF
WGR
WIR
WIW
WKA
woz
WSF
WSW
WTO
WTS
WTZ
WVG
WW
ZB0
ZFW
zvo
ZW
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Vrije Afschrijving Milieu-investeringen
Vervroegde Aflossing Woningwetleningen
Voorbereidend Beroepsonderwijs
Vereniging van Nederlandse Ondernemingen Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra
Voorjaarsnota
Vereniging voor Nederlandse Gemeenten
Vennootschapsbelasting
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer
Regeling inzake Vervroegde Uittreding
Voorwaardelijke Vergunning tot Verblijf
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten
Wet o p de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
Wachtgeldfonds
Wet Gemeenschappelijke Regelingen
Wet o p de Investeringsrekening
Wet Inschakeling Werkzoekenden
Wet Koppeling m e t Afwijkingsmogelijkheid
Wet Waardering Onroerende Zaken
Wet o p de Studiefinanciering
Wet Sociale Werkvoorziening
World Trade Organization
Wet Tegemoetkoming Studiekosten
Wet Tarieven Ziektekosten
Wet Voorziening Gehandicapten
Werkloosheidswet
Zelfstandig Bestuursorgaan
Ziekenfondswet
Ziel<tel<ostenvoorzieningOverheidspersoneel
Ziektewet
Download