Taal groep 7 blok 3 Aangenaam lekker, prettig accepteren goed vinden, goedkeuren in staat zijn kunnen de ijssalon zaak waar je ijs kunt kopen negatief als je iets niet goed vindt of afkeurt oorspronkelijk in het begin het parfum een lekker geurtje positief als je iets goed vindt of goedkeurt het respect de eerbied, bewondering de schimmel (paard) een wit paard apekool onzin door de zure appel heen bijten iets moeten doen wat niet leuk is flauwekul onzin iemand iets onder de neus wrijven iemand boos zeggen dat het zijn schuld is iets door de vingers zien toelaten, geen straf geven lariekoek onzin tot overmaat van ramp nog erger van kwaad tot erger steeds erger worden de wind van voren krijgen flink te horen krijgen dat je iets verkeerd hebt gedaan zich groen en geel ergeren iets echt vervelend vinden Achterdochtig het niet vertrouwen Bedenkelijk je gelooft iets niet behendig handig bescheiden jezelf niet belangrijker vinden dan anderen buiten westen je ziet of hoort niets meer egoïstisch alleen maar aan jezelf denken het onmens iemand die heel gemeen doet de onvrede het ergens niet mee eens zijn de reactie iets wat gebeurt na een actie verbouwereerd verbaasd Vaak wordt de betekenis van woorden uitgelegd in de tekst. Soms moet je daarvoor even verder of terug lezen. Als je spreekt kun je je mening geven. Om de luisteraar te overtuigen van je mening gebruik je argumenten. Argumenten zijn redenen waarom jij iets vindt. Als je argumenten geeft heet dat argumenteren. Je let op je stem, je houding en je gebaren. Die moeten duidelijk maken dat je het echt meent. Als je instructie geeft, zeg je wat de ander moet doen. Je kunt het ook voordoen. Voor je gaat spreken, denk je na over wat je gaat zeggen. Gebruik de W&H-vragen: -Voor wie is het bedoeld? - Wat wil ik vertellen? - Waar wil ik het vertellen? - Wanneer wil ik het vertellen? - Waarom ga ik het vertellen? - Hoe ga ik het vertellen? Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: Wie of wat + gezegde + onderwerp? Bijvoorbeeld: Isabel koopt een pen. Wie/wat koopt Isabel? Antwoord: een pen Of door te vragen: wat (of wie) wordt door het onderwerp gedaan? Gedaan vervang je dan door het juiste werkwoord. Bijvoorbeeld: Nadia koopt een mooie ketting -> Wat wordt door Nadia gekocht? Antwoord: een mooie ketting. Je kunt informatie op verschillende manieren ordenen. Je maakt dan een woordparaplu, een woordkast, een woordpad of een woordpodium. Die gebruik je om een tekst te schrijven. Met een woordpad zet je woorden in een bepaalde volgorde. Bijvoorbeeld van groot naar klein, van ver naar dichtbij. Je kunt woorden op een woordpodium zetten. Je laat dan zien wie of wat er op de eerste, tweede en derde plaats komt. De taal die je op de radio en de tv hoort is ABN; het Algemeen Beschaafd Nederlands. In veel delen van Nederland wordt een dialect gesproken. Een dialect is een taal die in een bepaald gebied wordt gesproken.