B E G R O T I N G E N R E K E N I N G Oplossing probleem vaste activa BTW-Compensatiefonds? Z oals bekend, komt het BTWCompensatiefonds (BCF) er in ’t kort op neer dat gemeenten de door leveranciers in rekening gebrachte BTW over overheidstaken terugkrijgen van de Rijksbelastingdienst. De BTW vormt dus geen last meer. Hiertegenover staat een uitname uit het gemeentefonds, als gevolg waarvan gemeenten een lagere algemene uitkering ontvangen. Landelijk gezien is dit een budgettair neutrale operatie. Per afzonderlijke gemeente kunnen er verschillen optreden. Er zijn voor- en nadeelgemeenten. Voordeelgemeenten krijgen meer compensabele BTW terug dan de korting op de algemene uitkering bedraagt, nadeelgemeenten minder. Hoewel er voor de gemeenten als gevolg van de invoering van het BCF natuurlijk allerlei problemen kunnen optreden, bijvoorbeeld van administratieve aard of het daadwerkelijk zijn van een nadeelgemeente, is de opzet van dit artikel beperkt tot het probleem met betrekking tot de vaste activa (investeringen) waarvan de BTW voor compensatie (lees teruggave) in aanmerking komt. In de vakbladen kan men lezen dat er door de boekhoudkundige verantwoordingswijze van de vaste activa (deze worden door middel van afschrijvingen gedurende meer jaren ten laste van de exploitatie gebracht) grote budgettaire tekorten bij gemeenten optreden. Het betreft hier een puur boekhoudkundig/verslaggevingstechnisch probleem dat dus ook boekhoudkundig moet worden opgelost. H.L.M. ROVERS RA Hoofd Financiën en Economische Zaken van de gemeente Stein 5 Het drijfseconomisch uitgangspunt is dat als het nut van investeringen zich over een periode van meer jaren uitstrekt (de levensduur), de hieraan verbonden lasten over deze periode dienen te worden gespreid. Dit gebeurt door middel van het systeem van afschrijvingen. Doordat de compensa- bele BTW bij de vaste activa geen onderdeel meer uitmaakt van de kostprijs, leidt dit tot een lager investeringsbedrag. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten lagere afschrijvingslasten krijgen. De gemeenten verantwoorden het voordeel dat ontstaat door de lagere afschrijvingslasten in de exploitatie. Dit gebeurt dus gespreid gedurende de afschrijvingsperiode van deze activa. Zoals reeds gesteld, staat tegenover de BTW die de gemeenten terugontvangen, een uitname uit het gemeentefonds, met als gevolg een lagere algemene uitkering. De gemeenten verantwoorden dit nadeel (ineens) in het jaar van uitname. Doordat het voordeel door middel van (lagere) afschrijving verspreid over de jaren wordt verantwoord en het hiertegenover staande nadeel als gevolg van de lagere algemene uitkering in het jaar van uitname, treedt er een groot budgettair tekort op. Dit budgettair tekort is echter puur boekhoudkundig/verslaggevingtechnisch van aard. Namelijk bij een fiscaal neutrale gemeente heeft het BCF nagenoeg geen invloed op de kasstromen (cashflow). Minder algemene uitkering staat tegenover lagere investeringen, en dus lagere afschrijvingslasten. Ook het feit dat, al naar gelang de keuzes die een gemeente maakt, het probleem groter of kleiner is, onderschrijft dat dit probleem louter van boekhoudkundige aard is. Zo kan een gemeente bijvoorbeeld bepaalde investeringen niet activeren, in geval van een ideaalcomplex, en kunnen gemeenten verschillende afschrijvingstermijnen hanteren. Zelfs een voordeelgemeente wordt met een budgettair tekort geconfronteerd. Het kan toch niet waar zijn dat gemeenten om een sluitende begroting te krijgen, bezuinigingen moeten doorvoeren of belastingen moeten verhogen! Dit louter als gevolg van een boekhoudkundig tekort! Een boekB & G F E B R U A R I 2 0 0 3 houdkundig probleem wordt dan afgewenteld op de burgers! H et Rijk heeft als ‘oplossing’ voor dit probleem de zogenaamde vertraagde uitname uit het gemeentefonds gelanceerd. Dit houdt in dat er in 2003 geen uitname uit het gemeentefonds plaatsvindt, terwijl er wel restitutie van de compensabele BTW plaatsvindt. Voor het hierdoor behaalde voordeel dient een bestemmingsreserve te worden gevormd die wordt ingezet ter dekking van de geschetste problematiek. Tevens kan de opgesloten BTW in de bestemmingsreserves en voorzieningen aan deze reserve worden toegevoegd. Berekeningen tonen echter aan dat de reserve verre van toereikend is om het geschetste probleem te dekken en dat gemeenten reeds op korte termijn geconfronteerd worden met het hiervoor geschetste probleem. Een boekhoudkundig probleem vraagt echter om een boekhoudkundige oplossing. Welnu, ingevolge het Burgerlijk Wetboek 2, titel 9, is een van de uitgangspunten voor een goede verslaglegging het toerekenings- en causaliteitsbeginsel. Uitgangspunt hierbij is dat baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben, rekening houdend met het verband tussen die baten en lasten. In het kader van het BCF gebeurt dit m.b.t. de BTW over de vaste activa niet. Immers, de last (= minder baten als gevolg van de lagere uitkering uit het gemeentefonds) wordt verantwoord in het jaar van uitname en het voordeel van de lagere afschrijvingen wordt verantwoord gedurende de afschrijvingsduur van de betreffende activa. Dit is hinken op twee gedachten: kasstelsel versus stelsel van baten en lasten. Ingevolge het hiervoor aangehaalde beginsel dient rekening gehouden te worden met het verband tussen baten en lasten. De lasten (= lagere algemene uitkering) moeten worden gematcht met de baten (= lagere afschrijvingslasten als gevolg van het BCF). De oplossing kan worden gezocht in het op de balans opvoeren van een (financieel) vast actief ter grootte van de in de toekomst te behalen ‘voordelen’ als gevolg van de lagere afschrijvingslasten op vaste activa (mogelijke benaming: ‘Nog niet gerealiseerd afschrijvingsvoordeel op vaste activa’). Dit 6 actief wordt gevormd ten gunste van de exploitatie. Het wordt in toekomstige jaren ten laste van de exploitatie gebracht naar rato van de hier tegenover staande exploitatievoordelen als gevolg van de lagere afschrijvingen. Hierdoor wordt bereikt dat de vooren nadelen van het BCF m.b.t. vaste activa met elkaar worden gematcht en niet leiden tot budgettaire problemen. Op deze wijze wordt ook in de exploitatie het daadwerkelijk financiële voordeel c.q. nadeel als gevolg van het BCF getoond. Dit dus zonder boekhoudkundige vertroebelingen. De hiervoor geschetste oplossing is in overeenstemming met bedrijfseconomisch verantwoorde uitgangspunten en past binnen de voorschriften voor de verslaglegging. Dit al zeker als rekening wordt gehouden met de eigenheid van de gemeenten. Duidelijk is dat het budgettaire probleem ontstaat als gevolg van investeringen vanaf 2003. BTW over oude activa, vóór 2003, speelt geen rol. De gemeenten hebben immers voor deze investeringen gezorgd voor structurele dekking in hun begroting. De voorc.q. nadelen van het BCF staan geheel los van de investeringen in het verleden. De door velen geadviseerde afwaardering van deze ‘oude’ activa is dan ook niet aan de orde. Dit is zelfs in strijd met de voorschriften voor de waardering (historische kosten). Er treedt geen waardeverandering van activa op. Bovendien dienen afschrijvingen en waardeverminderingen van activa onafhankelijk van het resultaat te geschieden. Afwaardering van ‘oude’ activa is dan ook niet meer dan een boekhoudkundige truc. Er vindt geen daadwerkelijke verrekening van de BTW met de belastingdienst plaats. Wellicht dat hier tegenin gebracht wordt dat waardering exclusief BTW meer tegemoet komt aan de actuele waarde van deze activa. Echter waardering tegen actuele waarde is ingevolge de comptabiliteitsvoorschriften niet toegestaan. Tevens leidt dit tot het naast elkaar hanteren van twee verschillende waarderingwijzen (historische kosten en actuele waarde). Het al of niet aanwezig zijn van ‘oude’ activa bij een gemeente kan en mag toch niet van invloed zijn op de omvang van het probleem! Met betrekking tot de vertraagde uitname uit het gemeentefonds is ook nog een aantal kanttekeningen te maken. De vraag is wat wordt bedoeld met vertraagd. Het is een term die past binnen het kasstelsel. Betekent dit uitstel of afstel? De term vertraagd zou er op kunnen wijzen dat verrekening op een later tijdstip alsnog plaatsvindt. Als dit het geval is moet deze uitname in het stelsel van baten en lasten worden toegerekend aan het jaar 2003 met alle gevolgen van dien. In de hiervoor geschetste oplossing is een vertraagde uitname, hoewel welkom voor het dekken van daadwerkelijke financiële nadelen als gevolg van het BCF, echter niet meer nodig. Ik heb in dit artikel de problematiek, verband houdende met het BCF, versimpeld weergegeven en ik ben zeker niet volledig geweest. Dit om het artikel leesbaar te houden. Ik vertrouw erop dat eventuele reacties zich dan ook zullen toespitsen op de geschetste oplossing van het activaprobleem en niet op de onvolledigheid van dit artikel. Budgettaire problemen die gemeenten ondervinden als gevolg van de verantwoordingswijze van de effecten van het BCF m.b.t. de (compensabele) investeringen zijn boekhoudkundig van aard en dienen dan ook boekhoudkundig te worden opgelost. Dit is mogelijk door het vormen van een (financieel) vast actief op de balans. Dit actief wordt ten laste van de exploitatie gebracht naar rato van het voordeel van de hiermee verband houdende lagere afschrijvingen. Deze oplossing is in overeenstemming met bedrijfseconomisch verantwoorde uitgangspunten en past binnen de voorschriften voor de verslaglegging. Sterker, zij doet daar recht aan. De oplossing van het verantwoorden van de uitname in het jaar van uitname (kasstelselgedachte) en het afwaarderen van de oude vaste activa, is in dit licht twijfelachtig. B & G F E B R U A R I 2 0 0 3