een vooraanstaande joodse familie

advertisement
EEN VOORAANSTAANDE JOODSE FAMILIE
DOOR D. HAUSDORFF
D
E ouderen ons ons herinneren zich zeker de Firma J. van
Raalte en Zoonen op het Westnieuwland. Ze behoorden tot
de grote familie Van Raalte, waarvan een aantal leden in
Rotterdam heeft gewoond en daar in diverse functies de belangen
van hun woonplaats en van de Joodse gemeente heeft behartigd. We
ontlenen heel wat gegevens van deze familie aan een ca. 1967
opgestelde en bij het Centraal Bureau voor Genealogie gedeponeerde genealogie Van Raalte, waarin ongeveer 500 namen voorkomen, nakomelingen van de stamhouder, de Jude van Raalte, die
omstreeks 1715 geboren moet zijn en zich in het midden van de
18de eeuw te Raalte vestigde, geïmmigreerd uit Duitsland of Polen.
Een zeer verkort uittreksel is aan dit artikel toegevoegd.
/zaA: Josep/z
De eerste Van Raalte die zich in Rotterdam vestigde, was Izak
van Raalte, geboren 1802 te Deventer. Hij huwde 26 januari 1825
Grietje de Sterke (geboren 27 oktober 1801, overleden 1886) en
overleed te Rotterdam in 1881.
Hij was de zoon van Joseph Joel (geboren 1769), koopman in
huiden, fabrikant in leer en ploten (geschoren schapenvellen). In
1816 werd deze benoemd tot een der provisionele administrateurs
der ringsynagoge te Deventer. Hij overleed te Rotterdam in
1843.
Izak moet reeds vóór 1825, het jaar van zijn huwelijk, zich in
Rotterdam hebben gevestigd. Hij woonde in 1829 op de Schiedamschedijk C 481 (als mutsenwinkelier), sedert 1841 op de
Schiedamschedijk C 106 (naderhand wijk 3-110). In die jaren was
de woningnood zeer groot, het pand C 481 telde in 1839 niet minder
dan 17 gezinnen en 107 personen. Toch moet hij niet onbemiddeld
geweest zijn, want in 1836 was hij reeds lid van het college van
Parnassijns en daarvoor kwamen alleen zeer gegoeden in aanmerking. In dat jaar komt namelijk de heer S.L. de Sterke bij
Parnassijns met de mededeling dat hem een groot pand is
aangeboden dat hem geschikt lijkt als Oude Lieden Gesticht. Eén
282
van de heren Parnassijns is Izak van Raalte. Hij wordt ook benoemd
in de commissie die de plannen voor dit gesticht ten uitvoer moet
brengen. Het gesticht wordt in 1837 geopend; hij is regent tot
1844.
Van 22 juni 1832 tot 31 oktober 1843 is hij lid van de Groote
Kerkeraad, tot 1844 is hij lid van het Armbestuur*). Blijkens de
Adresboeken is hij in 1858 lid van het Begraafgenootschap en in
1859 president daarvan; van 1866 tot 1880 bestuurslid van het
Beth Hammidrasj. In 1870 wordt hij benoemd tot lid van de
Commissie tot Spijsverzorging aan minvermogende Israëlieten te
Rotterdam*).
Izak was zeer waarschijnlijk de oprichter van de Firma J. van
Raalte en Zoonen. De firma komt het eerst voor in het Adresboek
van 1862 als grossier in manufacturen Schiedamschedijk wijk 3110. De vraag is waarom de naam dan niet is I. van Raalte. In
officiële stukken tekent hij steeds I. van Raalte. Mogelijk is dat hij in
de familiekring bij zijn joodse naam Jitschak genoemd werd en dat
hij daarom de firma J. van Raalte genoemd heeft.
De Firma J. van Raalte en Zoonen komt in het Adresboek 1866/
1867 voor als gevestigd op het Westnieuwland, wijk 4-86.
Izak had acht broers en één zuster. We noemen van hen David
Joseph en Ephraim Joseph.
David Joseph (1807-1885), gehuwd met Lucie Elias, was
advocaat in Den Haag en lid van de Hoge Raad. Hij had twee
kinderen, Eduard Ellis (zie hierna) en Anna Josephina. Anna
Josephina huwde met haar neef-zoon van Ephraim -Joseph, de
man van 'De Schelde' in Vlissingen.
M r £".£".
VÖAZ
Eén van de begaafdste leden van de familie is zeker wel Eduard
Ellis van Raalte, geboren op 30 april 1841 in Den Haag. Hij
studeerde in Leiden rechten en promoveerde daar op 15 maart
1864. Vervolgens vestigde hij zich op 5 augustus 1864 als advocaat
te Rotterdam. Hij was daar tot 1872 leraar in de staathuishoudkunde en het handelsrecht aan de in 1865 opgerichte HBS. In 1873
werd hij benoemd tot rijksadvocaat.
In 1877 werd hij lid van de Gemeenteraad en in 1892 wethouder
van Financiën. Dit bleef hij tot 1897 toen hij verkozen werd tot lid
van de Tweede Kamer.
283
Hij was een scherpzinnig jurist en een uitstekend spreker.
Wanneer hij in de Gemeenteraad aan het woord was verstomde het
geroezemoes, ieder luisterde gespannen naar zijn voortreffelijke
voordracht en uitstekende argumenten. Als twee van zijn belangrijkste successen worden genoemd de conversie van de gemeenteschuld en de introductie van de inkomstenbelasting.
De Gemeente had een schuld van ongeveer f 30 miljoen tegen een
rente van 5 procent en 3,5 procent. Op zijn voorstel zegde de
Gemeente de gehele schuld op en sloot een nieuwe lening tot
hetzelfde bedrag tegen 3 procent. In 1894 kwam de conversie tot
stand; ze leverde de Gemeente een rentebesparing op van
f 111.000-per jaar.
Grote tegenstand had hij te overwinnen bij zijn voorstel om de
belasting te bepalen naar het inkomen. Met een geringe meerderheid werd het in de Gemeenteraad aangenomen, 18 leden stemden
tegen en 21 vóór (1894).
Zijn activiteit voor de Joodse gemeente was heel gering. In 1869
was hij mede-oprichter van het Israëlitisch Schoolfonds, uitgaande
van de Afdeeling Rotterdam der Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland, dat ten doel had on- en minvermogende Israëlitische kinderen van bijzonder goede aanleg in staat te stellen
openbare inrichtingen van onderwijs, die niet kosteloos toegankelijk
waren, te bezoeken*). In de Rotterdamse adresboeken van 1873 tot
1887 wordt hij als bestuurslid vermeld, maar blijkens het Weekblad
voor Israëlietische Huisgezinnen van 20 mei 1870 had hij deze
functie reeds in 1870. Bij deze, zijn enige, functie in de Joodse
gemeente is het gebleven.
In juni 1870 is hij bij de Schutterij benoemd tot Eerste
Luitenant.
Zoals gezegd werd hij in 1897 lid van de Tweede Kamer en hij
bleef dit tot 1905. In dat jaar werd hij opgenomen in het Kabinet-De
Meester als minister van Justitie. In 1908 trad hij met het Kabinet
af. Van 1913 tot 1918 was hij weer lid van de Tweede Kamer.
Als minister heeft hij verschillende belangrijke wetsontwerpen
verdedigd, onder andere dat op het Arbeidscontract, dat op 13 juli
1907 wet is geworden. Ook heeft hij de Kinderwetten ingevoerd en
een Staatscommissie ingesteld tot herziening van ons zeerecht.
Op 16 februari 1907 werd er een moordaanslag op hem gepleegd,
maar de vier kogels raakten hem niet. De dader was Simon Polak,
een gewezen onderkapelmeester van de infanterie in West-Indië,
die sedert enige jaren f 190,- per jaar ontving. Hij meende dat hij
284
A/r £.£.
(7W-/92/J.
recht had op een groter bedrag en op diverse requesten had hij steeds
een negatieve reactie gehad. Daarom wilde hij een hoge autoriteit
vermoorden.
Van 1887 tot 1893 was mr E.E. van Raalte voorzitter van de
Liberale Unie. Hij was gehuwd met Rachel van Nierop, geboren 12
juli 1849 te Amsterdam. Zij is ingeschreven in Rotterdam op 18
augustus 1874 komende uit Amsterdam, en overleden te Den Haag
op 3 september 1936. Zij werd steeds Regina genoemd.
Per 11 november 1905 is hij met zijn echtgenote uit Rotterdam
vertrokken naar 's-Gravenhage in verband met zijn ministerschap.
Op 23 maart 1921 overleed hij op 79-jarige leeftijd; hij is
begraven op de niet-joodse begraafplaats Nieuw Eik en Duinen te
's-Gravenhage onder enorme belangstelling van hoge autoriteiten,
hoogleraren en vooraanstaande personen uit het bedrijfsleven.
vow
Zeer verdienstelijk voor de Joodse gemeente heeft zich in de
tweede helft van de vorige eeuw gemaakt Joel van Raalte, zoon van
Izak, geboren 1828. Zeker, hij is niet zo op de voorgrond getreden in
de tijd van E. Ezechiels, die lid was van de Gemeenteraad, en van
andere rijke bankiers. Maar zijn activiteiten voor de Joodse
gemeente waren talrijk. In de vergadering van 4 februari 1858 werd
hij benoemd tot lid van het bestuur van de Godsdienst-Israëlitische
Schoolcommissie'*).
Op 28 oktober 1872 treden hij en mr E.E. van Raalte af als
bestuursleden van het Israëlitisch Schoolfonds, maar worden direct
herkozen. In 1857 is hij bestuurslid van het Israëlitisch Weeshuis
en hij blijft dit, soms als voorzitter, tot zijn overlijden in 1893. Hij
was vele jaren lid van de Kerkeraad en kerkvoogd. In 1872 wordt
opgericht een Comité ter zake der Roemeensche geloofsvervolging
en ook daarin heeft Joel zitting. In 1884 wordt hij bestuurslid van
het Beth Hammidrasj als opvolger van de in 1881 overleden Izak.
Zijn vrouw, Rosa van Raalte-Hermann, was vele jaren directriceregentes van de Commissie belast met het aanleeren van Handwerken enz. aan Meisjes, het uitreiken van Kleedingstukken en
dergelijke en van 1857 tot 1887 was zij regentes van het Israëlitisch
Weeshuis.
In de jaren zestig/zeventig heerst er ontevredenheid in de
gemeente omdat de vergaderingen van de Kerkeraad niet openbaar
zijn. Deze komt vooral tot uiting in de vergaderingen van de
286
Rotterdamsche Israëlitische Kiezersvereeniging. We leren de heer
Joel van Raalte enigszins kennen als hij in zo'n vergadering 'als
kerkeraadslid en als lid der vereeniging' het beleid van het bestuur
verdedigt, maar ook pleit voor openbaarmaking (april 1870).
Mozes
David van Raalte, zoon van Izak, geboren 1839 en overleden in
1892 te Rotterdam, was gehuwd met Antje de Jongh. Dit is daarom
merkwaardig omdat er in Rotterdam twee Joodse engros-textielzaken waren, namelijk Van Raalte en De Jongh. De verhouding
tussen beide firma's moet goed geweest zijn, gezien het feit dat er
tussen beide families huwelijken gesloten werden. Een dochter van
Mozes van Raalte, broer van genoemde David, huwt met een
Joseph Mozes de Jongh. Deze Mozes (1834-1909) was bestuurslid van het Israëlitisch Leenfonds uitgaande van de Afdeeling
Rotterdam der Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland.
Hij was gehuwd met Bertha Hermann, zuster van de vrouw van
Joel.
Gerard
David van Raalte had twee zonen, beiden firmant van de firma,
Isidor en Gerard. Ze bleven ongehuwd en leefden met hun moeder
tot haar overlijden in 1916 meer dan twintig jaar samen in het pand
Westersingel 118. Ze zijn in 1928 verhuisd naar Den Haag.
Isidor is geboren 10 maart 1865 in Rotterdam. Hij was zes jaar
regent van het Gesticht voor Israëlitische Oude Lieden en van het
Nederlandsen Israëlitisch Armbestuur en wel van 11 september
1922 tot 11 september 1928. Hij was ook bestuurslid van het
Israëlitisch Weldadigheidsfonds.
In 1944 is hij gedeporteerd.
Gerard van Raalte, geboren 1867, was regent van het Israëlitisch
Weeshuis van 1909 tot 1928. Hij was bestuurslid van de Centrale
Vereeniging tot verbetering van de Armenzorg in de Israëlitische
Gemeente te Rotterdam. Hij is evenals zijn broer in 1944
gedeporteerd.
Ephraim Joseph (1811-1851), broer van Izak en David, was de
vader van Joseph van Raalte (1844-1926), die van 1875 tot 1910
directeur is geweest van de Maatschappij 'De Schelde' in
Vlissingen. We hebben een uitvoerige studie aan hem gewijd in het
287
UITTREKSEL GENEALOGIE VAN RAALTE
Salomon Jacob (geb. ca. 1715)
tr. Judith Jacobs
to
00
00
I
Joel Salomon (geb. ca. 1740)
tr. Lea Jacobs
I
Joseph Joel (1769-1843)
tr. Bruintje van Coevorden
r
T
Izak Joseph
(1802-1881)
David Joseph
(1807-1885)
tr. Grietje de Sterke
i
1
tr. Lucie Elias
T
Joel
(1828-1893)
Jacob
(1829-1914)
Mozes
(1834-1909)
David
(1839-1892)
1
Eduard Ellis
(1841-1921)
tr. Rosa
Hermann;
kinderloos
tr. Rebecca
van Nierop
Glasgow
tr. Bertha
Hermann
tr. Antje
de Jongh
tr. Rachel
van Nierop
1
~l
r
1
Gerard
Isidor
(1865-1944) (1867-1944)
1
Anna Josephina
(1843-1906)
tr. Joseph
van Raalte
"1
Ephraim Joseph
(1811-1851)
tr. Th. Levy
1
Joseph
(1844-1926)
tr. Anna Josephina
van Raalte
Vlissingen
Nieuw Israëlitisch Weekblad van 17 september 1982. Hij is met
zijn echtgenote, zijn nicht Anna Josephina (1843-1906), een zuster
van mr E.E. van Raalte, op de Joodse begraafplaats in Vlissingen
ter aarde besteld. Hij was aldaar lid van de Gemeenteraad van 1880
tot 1919, lid van de Kamer van Koophandel van 1886 tot 1922
(vanaf 1901 voorzitter) en verder lid van diverse officiële
commissies. Hij wordt geschetst als bijzonder mild en hulpvaardig,
een goed koopman met technisch inzicht en met steeds een goed
humeur.
Hij was van 1877 tot 1886 lid van het Armbestuur en van het
Schoolbestuur van de Joodse gemeente en van 1881 tot 1882
voorzitter van de Kerkeraad. Financieel heeft hij de kehilla ook
vaak gesteund.
Er komen nog wel andere Van Raaltes voor in diverse besturen,
maar we hebben ons beperkt tot de belangrijkste figuren.
Tenslotte hartelijk dank aan de heren drs R.A.D. Renting en
A.M. van der Woel van het Gemeentearchief voor de hulp die zij
mij gegeven hebben bij bovenstaande studie.
NOTEN
1) A.M. van der Woel, Inventaris van de archieven van de Nederlands
Israëlitische Gemeente te Rotterdam, nrs 2 en 799.
2) Weekblad voor Israëlietische Huisgezinnen, 5 januari 1871.
3) E. Italië, De Israëlietische Gemeente, in: Rotterdam in den loop der
eeuwen, deel II, Zesde stuk, Rotterdam 1907, pag. 195.
4) A.M. van der Woel, a.w., nr. 912.
5) Adressenboek Joodsch Gemeentebelang 1924.
289
Download