de communicatietheorie van watzlawick

advertisement
DE COMMUNICATIETHEORIE VAN WATZLAWICK.
1. Inleiding.
Hiermee plaatsen we ‘communicatie’ tegen de achtergrond van de algemene systeemtheorie
Voor de verklaring van datgene wat tussen mensen gebeurt, hebben we de
communicatietheorie nodig.
Via communicatie geven mensen informatie door aan elkaar, over zichzelf, over elkaar en
over de wijze waarop men iets met elkaar wil te maken hebben.
De communicatietheorie van Watzlawick geeft een beeld over deze communicatie. Deze
theorie is opgebouwd op 5 axioma’s die ik hierna zal omschrijven.
2. Axioma 1.
ALLE GEDRAG IS COMMUNICATIE
Dit eerste axioma houdt in dat het dus onmogelijk is om niet te communiceren. Het is
eveneens onmogelijk geen invloed op elkaar te hebben omdat niet-gedrag niet bestaat en
gedrag altijd invloed heeft. (Watzlawick, P., 1975, p.42-44)
2.1.1. Wat is gedrag?
Gedrag is onze “buitenkant”. Het is dus het geheel van handelingen die anderen van ons
kunnen waarnemen in een bepaalde situatie. Gedrag omvat dus al onze uitspraken, onze
houding, onze mimiek, onze intonatie, …
Vb: de hulpverlener loopt langs de cliënt en zegt op een norse manier goedemorgen zonder
hem aan te kijken.
2.2.2. Wat bedoelen we met invloed?
Gedrag roept steeds iets op bij de anderen die het gedrag waarnemen. Het heeft dus een
effect op de anderen of “de overkant”
Vb: door de manier waarop de hulpverlener goedemorgen zegt, vraagt de cliënt zich af wat
er aan de hand is. “Zou hij kwaad zijn op mij? “
2.2.3. Wat is de bedoeling van gedrag?
De bedoeling van ons gedrag speelt zich af in ons binnenste en noemen we daarom “de
binnenkant”.
Binnenkant verwijst dus naar opvattingen, gedachten, gevoelens, veranderingswensen; enz..
en is dus niet rechtstreeks waarneembaar voor anderen.
Vb: de hulpverlener die goedemorgen zegt is in gedachten bij zijn vader die in het ziekenhuis
is opgenomen. Zijn bedoeling is niet om de cliënt de indruk te geven dat hij kwaad is op hem,
maar het effect is er wel.
1
2.2.4. Betrokkenheid
Hoe meer mensen in elkaar investeren, of dit in het verleden gedaan hebben, hoe groter de
betrokkenheid is, hoe sterker ook de emotionele banden zijn, des te belangrijker is de
betekenis van hun wederzijde beïnvloeding. Het is dus onmogelijk geen invloed op elkaar te
hebben
Vanuit het voorbeeld zie je hoe de hulpverlener, die anders zeer attent en vriendelijk is, een
boodschap overbrengt bij de cliënt die niet bedoeld was. Het effect en de bedoeling komen
niet overeen.
3.
Axioma 2.
MENSEN BEINVLOEDEN MET WOORDEN EN VOORAL ZONDER WOORDEN,
OF MENSEN COMMUNICEREN ZOWEL DIGITAAL ALS ANALOOG
3.1.
Digitale taal.
Over de digitale taal zijn er afspraken afgesloten. Onder afspraken verstaan we:
overeengekomen woorden en tekens om zaken en feiten te benoemen.
Verbale taal is dus overwegend digitaal, maar ook niet-verbale signalen kunnen digitaal zijn.
Vooral in de groep van de tekens, denken we aan verkeerstekens, waarvan de betekenis
overeengekomen is.
3.2.
Analoge taal.
De analoge taal slaat praktisch op alle niet-verbale communicatie. Het is de taal die de
digitale taal begeleidt en waarvoor geen eensluidende overeenkomsten bestaan. Toch gaat
er erg veel invloed uit van de analoge taal. Het is immers de manier om digitale taal te
ondersteunen, duidelijker of onduidelijker te maken.
Vb: het zeggen van een goedemorgen kan op verschillende manieren. De wijze van
overbrengen ( analoge taal) kan informatie geven over hoe de boodschap ( digitale taal)
dient geïnterpreteerd te worden.
3.2.1. Wat betekent dit in de beroepsrelatie?
Het eerste axioma heeft een grote belangrijkheid in het omgaan met mensen en zeker
binnen de beroepsrelatie. Het tweede axioma leunt hier erg bij aan, en kan aanzien worden
als een verlengde.
Wanneer we ervan uitgaan dat alle gedragingen, alle verbale en non-verbale boodschappen,
informatie overbrengen, is het noodzakelijk met deze gegevens rekening te houden bij het
observeren van mensen.
Het is dus niet voldoende enkel rekening te houden met het inhoudelijke van een boodschap,
maar ook met het gedrag of de gedragingen die deze boodschap begeleiden.
Verbale boodschappen die overgebracht worden kunnen door bijkomende gedragingen
bevestigd of ondersteund worden, maar anderzijds ook tenietgedaan worden..
We moeten er verder rekening mee houden dat het effect dat bepaalde gedragingen heeft op
de ander, niet altijd de bedoeling van het gedrag is geweest, m.a.w. boodschappen die we
overbrengen via gedragingen kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden met alle mogelijke
gevolgen. Dit is niet enkel voor de cliënt zo, maar ook voor de hulpverlener en wel in al zijn
contacten met cliënten, hun familie en andere teamleden.
2
Het is dus niet enkel belangrijk om gedragingen te observeren, maar ook proberen te
achterhalen wat de bedoelingen van deze gedragingen zijn. We moeten dus regelmatig het
effect benoemen dat een bepaald gedrag op ons heeft en de bedoeling rechtstreeks of via
het aanbrengen van hypotheses proberen te achterhalen.
Wanneer we praten over het effect van gedragingen of de overkant, dan wil dit ook zeggen
dat deze gedragingen invloed hebben op de overkant. Dit betekent dat alle gedragingen van
begeleiders invloed hebben op cliënten en omgekeerd. We moeten ons dus niet enkel
bewust zijn van de gedragingen van anderen maar ook van onze eigen gedragingen. We
merken in de praktijk dan ook dat cliënten erg verschillend kunnen reageren op verschillende
teamleden. Dit wordt grotendeels mede bepaald door de beïnvloeding van de begeleiding
naar de cliënt toe.
Zo zien we dat cliënten zich bij bepaalde begeleiders meer afhankelijk gaan opstellen, een
meer aandachtvragend gedrag gaan vertonen, terwijl hun zelfstandigheid bij anderen veel
beter is.
4. Axioma 3.
WAT IK BEDOEL IS NIET PERSE WAAR VOOR EEN ANDER.
Waarheid ontstaat op basis van waarneming en hoe we die interpreteren en selecteren.
Wanneer we dit axioma analyseren, komen we tot enkele vaststellingen:
- mijn waarheid is niet de waarheid
- de waarheid bestaat niet
- de waarheid is relatief
- het ordenen van de werkelijkheid kan op verschillende manieren.
Mensen nemen een bepaald standpunt in als ze iets zeggen of denken over iets of iemand.
Vanuit zijn eigen positie ziet de ene persoon iets anders dan een andere.
Verschillende factoren nemen hierbij een plaats in:
- eigen levensgeschiedenis
- de huidige context
- de omgangsvormen binnen de verschillende systemen
- zintuiglijke selectie
Meningsverschillen en conflicten ontstaan wanneer er slechts één mening mogelijk is en
men tracht elkaar te overtuigen vanuit zijn mening, zijn gelijk. Het gaat hierbij steeds om
inhoudelijke verschillen.
4.1.
Wat betekent dit in de beroepsrelatie?
Zoals ik reeds aanhaalde, ontstaan meningen vanuit een bepaald standpunt dat beïnvloed
wordt door levensgeschiedenis, huidige context, omgangsvormen enz.
In onze beroepsrelatie is het dan ook noodzakelijk op de hoogte te zijn van de
levensgeschiedenis en de vroegere context waarin mensen leefden. Zodoende kunnen we
dan een inzicht krijgen in de manier waarop mensen binnen hun systeem met elkaar omgaan
en wat hun beleving en visie is over bepaalde situaties en toestanden. Indien we hiermee in
onze cliëntgerichte communicatie rekening houden, kunnen onnodige conflicten voorkomen
worden en kunnen waarheden geplaatst worden binnen de context van de cliënt.
3
Waarheden kunnen dan vanuit het contextuele van de cliënt omgebogen worden naar een
eventueel meer realistische visie. Belangrijk is geen standpunt in te nemen in familiale
conflicten.
Voorbeeld: oudere mensen zitten vaak vast aan een gebeuren dat grote invloed heeft
gehad op hun leven, zoals wereldoorlog 2. Vanuit deze gebeurtenis zien zij alle Duitsers
als slechte mensen die een mogelijk gevaar vormen.
Wanneer we hen willen overtuigen dat dit dus geen realiteit is, maar een vooroordeel, is
het nodig de context te kennen en de invloed die de gebeurtenis heeft gehad. Vb.
sneuvelen van een familielid, armoede, geweldpleging, enz. Vanuit deze context
kunnen we een beter beeld krijgen op hun waarheid en kunnen we een meer realistisch
beeld naar voren proberen te brengen.
5. Axioma 4
ALS IK WAT ZEG,
ZEG IK IETS OVER HOE IK WIL DAT DE ANDER MET MIJ OMGAAT.
Communicatie verloopt op verschillende niveaus en brengt niet enkel informatie over, maar
legt gelijktijdig gedrag op. Deze niveaus zijn:
- rapportaspecten of inhoudelijke boodschappen, uitwisseling van informatie. Het gaat om
datgene er letterlijk gezegd wordt.
- contextboodschappen; in verschillende contexten kan de communicatie voor dezelfde
mensen een ander effect hebben. De context bepaalt mee de betekenis van de
boodschap.
- Betrekkingsboodschappen of de relatievoorschriften: zijn boodschappen over hoe de
inhoud moet begrepen worden die via analoge taal worden overgebracht en houden
binnenkantinformatie in die mensen tussen de regels doorgeven. Deze
betrekkingsboodschappen komen tot stand door de kijk die mensen op zichzelf en
anderen hebben, gekoppeld aan alle soorten regels in hun context, en de uiteindelijke
beïnvloeding, die we perspectieven noemen. Perspectief verwijst naar de indruk over,
een ervaren van, een kijk op, een denken over, het is een zienswijze van mezelf.
We onderscheiden hierin 3 soorten perspectieven:
- rechtstreekse perspectieven: is de kijk op zichzelf en op de andere vanuit eigen ogen.
- meta – perspectieven: is de kijk die ik denk dat anderen hebben van mij en van zichzelf.
- sociale perspectieven: is de kijk die men heeft, je kan het niet vastknopen aan een
persoon. Vb. wat
is goed en wat niet.
Eigenlijk hebben we het over een relatievoorstel, waarin altijd een zelfomschrijving zit en een
omschrijving van hoe we de ander zien. De zelfomschrijving houdt een voorstel in naar de
andere om je op een bepaalde manier te zien. “ Zie mij als iemand die...”
Reageren op zo’n zelfomschrijving ( relatieniveau) doen we altijd op drie mogelijke manieren:
bevestigen, verwerpen of negeren.
De zelfomschrijving “ bevestigen “ betekent: “ Ik zie dat je zo naar jezelf kijkt en dat je wilt dat
ik dat ook doe.”
Vb: “Ik hoor dat jij denkt dat je dochter zich te weinig inzet voor haar gezin. Ik kan je hierin
wel volgen.” (erkennen)
“Ik kan je bezorgdheid over de inzet van je dochter binnen haar gezin begrijpen, alleen
denk ik dat ze haar best doet.” (erkennen en niet akkoord gaan)
4
Verwerpen betekent dat we de andere duidelijk maken dat hij niet moet verwachten dat we
hem zien zoals hij gezien wil worden. Toch geeft het verwerpen het besef dat je bestaat voor
de andere, maar dat deze niet akkoord gaat met de manier waarop je gezien wilt worden.
Vb: “Het is toch onterecht om te denken dat je dochter haar gezin verwaarloost.”
Negeren betekend dat we de ander duidelijk maken dat hij helemaal niet gezien is.
Vb: (Rondkijkend) “Heb je al gezien wat een mooi weer het buiten is? Je zou beter eens
gaan wandelen.”
Dit maakt mensen onzeker omdat ze niet weten wat het effect van hun gedrag is.
5.1. Wat betekent dit in de beroepsrelatie?
Als hulpverlener zit je in een ideale rol om van de zijkant van het systeem toe te kijken naar
de individuen en groepen. Tegelijkertijd dient hij er zich bewust van te zijn dat hij samen met
het gezin een nieuw systeem vormt.
Luisteren naar je eigen gevoelens en eens kijken hoe een communicatie zich recent heeft
afgespeeld is een uitstekende remedie om dreigende relatie conflicten te vermijden.
Vb: Door in een ruimere bespreking een conflict tussen jou en de cliënt nader te bekijken.
Of een conflict tussen de cliënt en zijn kinderen nader te bekijken.
6. Axioma 5.
WIE HEEFT HET VOOR HET ZEGGEN, WIE LAAT HET VOOR HET ZEGGEN?
Elke uitwisseling van communicatie is ofwel symmetrisch ofwel complementair al naargelang
ze gebaseerd is op gelijkheid of verschil. ( Watzlawick, P., 1975 p.58) Deze indeling slaat
niet op de inhoud maar op het betrekkingsniveau of het relatievoorstel. Via uitwisseling van
relatievoorstellen komt een van de beide vormen op de voorgrond. Zij wisselen elkaar
voortdurend af in het verloop van communicatie tussen twee of meerdere personen.
In een complementaire relatie neemt de hulpverlener een bemoederende rol aan en laat de
cliënt zich verzorgen. In een symmetrische relatie streeft de hulpverlener naar autonoom en
zelfstandig functioneren van de cliënt.
Ook binnen een team of een gezin vindt je beide vormen terug, één of enkele leden nemen
initiatief en de anderen volgen.
Vb: Een cliënt wordt opgenomen met een vermoedelijke dementie. Gezien het beeld
onduidelijk is, is er bij de familie reeds een complementaire relatie die zich doorzet naar de
hulpverleners. Naarmate de opname vordert en het blijkt te gaan om een acute verwardheid
zal de relatie stilaan overgaan naar een meer symmetrische relatie.( die zich kan afwisselen
met de complementaire relatie afhankelijk van de noden van het moment)
6.1. Wat betekent dit in de beroepsrelatie?
Het observeren van de relatiepatronen van het cliëntensysteem kan helpen om o.a. meer
zicht te krijgen op de regels en loyaliteiten. Aandacht voor deze indeling van de
communicatie is niet alleen relevant voor het analyseren van het cliëntensysteem, ook voor
de relatie cliënthulpverlener.
Vb. Iemand die in zijn levensgeschiedenis veel heeft kunnen bepalen zal zijn invloed hebben
op hoe hij zich opstelt tov de hulpverlening.
5
Download