Grammaire ~ Semester 1: Hotel Operations – Test Écrire

advertisement
~ Grammaire ~
Semester 1: Hotel Operations – Test Écrire
Werkwoordstijden – Temps Verbauxs :
Indicatif Présent:
Indicatif Passé Composé:
Futur Proche :
De Tegenwoordige Tijd.
De Voltooid Verleden Tijd.
Nabije Toekomst
Stam + uitgangen présent
vorm van avoir / être + volt. deelw. Vorm van aller + hele werkwoord
je réserve – ik reserveer
J’ai réservé – ik heb gereserveerd Je vais réserver – ik ga reserveren
Futur Simple :
Verre toekomst
Stam + uitgang futur
Je réservai – ik zal reserveren
Regelmatige Werkwoorden – Verbes Réguliers:
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
regelmatig werkwoord op -er réserver (reserveren)
présent passé composé futur proche
futur simple
réserve
ai
réservé vais réserver réservai
réserves as
réservé vas
réserver réservas
réserve
a
réservé va
réserver réserva
réservons avons réservé allons réserver réservons
réservez avez réservé allez réserver réservez
réservent ont réservé ont
réserver réservont
regelmatig werkwoord op -ir finir (beëindigen)
présent passé composé futur proche
futur simple
1e ev finis
ai
fini
vais finir
finirai
2e ev finis
as
fini
vas
finir
finiras
3e ev finit
a
fini
va
finir
finira
1e mv finissons avons fini
allons finir
finirons
2e mv finissez
avez fini
allez finir
finirez
ont
finir
finiront
3e mv finissent ont fini
Grammaire Test Écrire – Semester 1
wederkerend werkwoord op -er se présenter (zich presenteren)
présent
passé composé
futur proche
futur simple
1e ev me présente
me suis
réservé vais m
réserver me présenterai
2e ev te présentes t'es
réservé
vas te
réserver te présenteras
3e ev se présente
s'es
réservé
va se
réserver se présentera
1e mv nous présentons nous sommes réservés allons nous réserver nous présenterons
2e mv vous présentez vous êtes
réservés allez vous réserver vous présenterez
réservés ont se
réserver se présenteront
3e mv se présentent se sont
présent
1e ev attends
2e ev attends
3e ev attend
1e mv attendons
2e mv attendez
3e mv attendent
1
regelmatig werkwoord op -re attendre (wachten)
passé composé
futur proche
ai
attendu
vais attendre
as
attendu
vas
attendre
a
attendu
va
attendre
avons attendu
allons attendre
avez attendu
allez attendre
ont attendu
ont
attendre
futur simple
attendrai
attendras
attendra
attendrons
attendrez
attendront
Rick Hendriks
Passé Composé
Bij de Passé Composé verschilt de keuze tussen avoir en être per werkwoord. Het meest voorkomend is avoir, uitzonderingen daarop zijn:
 Wederkerende werkwoorden (werkwoorden met zich: zich wassen, zich omkleden, etc.)
 Werkwoorden die een beweging uitdrukken, de belangrijkste: aller, arriver, entrer, monter, rester, sortir en venir (er zijn er meer)
Een andere regel is dat je naar de Nederlandse vertaling kijkt, als er in het Nederlands zijn staat is het in het Frans Être. Deze regel gaat echter niet altijd op, bijvoorbeeld niet
bij être.
Bij het voltooid deelwoord kan het er nog een extra toevoeging achter komen, een –e voor het vrouwelijk en een –s voor het meervoud. Het
toepassen van deze regel wordt bij être anders toegepast dan bij avoir:
 Bij ‘être’ kijk je voor de toevoeging naar het geslacht en het onderwerp van het onderwerp:
Elle a allée au supermarché.
Nous sommes allés au supermarché
 Bij ‘avoir’ moet je voor de toevoeging naar het geslacht en het aantal kijken van een lijdend voorwerp. Je doet alleen een toevoeging
als het lijdend voorwerp voor de persoonsvorm staat:
Ik heb haar gezien  Je l’ai vue
Dus niet als het l.v. achter de pv staat:
Ik heb Birgit gezien  J’ai vu Birgit
Onregelmatige Werkwoorden – Verbes Irréguliers:
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
Avoir (hebben)
présent passé composé
ai
j'ai eu
as
a
avons futur simple
avez
j'aurai
ont
Grammaire Test Écrire – Semester 1
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
Être (zijn)
présent passé composé
suis
j'ai été
est
es
sommes futur simple
êtes
je serai
sont
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
2
Aller (gaan)
présent passé composé
vais
je suis allé
vas
va
allons futur simple
allez
j'irai
vont
Faire (maken / doen)
présent passé composé
1e ev fais
j'ai fait
2e ev fais
3e ev fait
1e mv faisons futur simple
2e mv faites
je ferai
3e mv font
Rick Hendriks
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
pouvoir (kunnen)
présent
passé composé
peux
j'ai pu
peux
peut
pouvons
futur simple
pouvez
je pourrai
peuvent
accueillir (ontvangen)
présent
passé composé
1e ev accueille
j'ai accueilli
2e ev accueilles
3e ev accueille
1e mv accueillons futur simple
2e mv accueillez je accueillerai
3e mv accueillent
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
dire (zeggen)
présent
passé composé
dis
j'ai dit
dis
dit
disons
futur simple
dites
je dirai
disent
Grammaire Test Écrire – Semester 1
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
vouloir
présent
veux
veux
veut
voulons
voulez
veulent
(willen)
passé composé
j'ai voulu
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
boire (drinken)
présent passé composé
bois
j'ai bu
bois
boit
buvons futur simple
buvez
je boirai
boivent
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
écrire (schrijven)
présent passé composé
écris
j'ai écrit
écris
écrit
écrivons futur simple
écrivez j'écrirai
écrivent
futur simple
je voudrai
3
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
venir (komen)
présent passé composé
viens
je suis venu
viens
vient
venons futur simple
venez
je viendrai
viennent
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
connaître (kennen)
présent passé composé
connais j'ai connu
connais
connaît
connaissons
futur simple
connaissezje connaîtrai
connaissent
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
devoir (moeten)
présent passé composé
dois
j'ai dû
dois
doit
devons futur simple
devez je devrai
doivent
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
croire (geloven)
présent passé composé
crois
j'ai cru
crois
croit
croyons futur simple
croyez je croirai
croient
Rick Hendriks
Lidwoorden – L’article:
Mannelijk (le / un):
o
o
o
woorden op –age / -ment / -phone / isme
datums
landen / streken, niet op –e le Portugal
In / naar; a + le  au au Maroc
Uit / van; de + le  du du Maroc
Bepaalde lidwoorden:
Delend lidwoord;


Vrouwelijk (la / une):
o
o
woorden op –e / -ie / -ée / -ion - / té
Landen / streken op een –e la France
In / naar;
en
en France
Uit / van;
de / d’
de Picardie
Meervoud (les):

in het meervoud en speciale zelfst. nw., zoals:
o de omgeving = les environs
o de kosten = les frais
o de bril = les lunettes
o de vakantie = les vacances
o meerdere personen van 1 familie:
Nl: de Duvals  Fr: les Duval
LET OP! lidw. wordt meervoud, z.n. niet.

Bij landen in het meervoud
In / naar;
a+ les  aux
Uit / van ; de + les  des

Je gebruikt le / la / l’ / les na:
o aimer, préférer, détester en adorer, ook
bij ontkenning of hoeveelheid.
o quelque en plusiers, ook na een
ontkenning of hoeveelheid.
o Bij algemene begrippen :
Nl : literatuur is moeilijk
Fr: La littérature est difficile
o Voor dagen en dagdelen, in de betekenis
van ‘elke’. Zij komt donderdags (elke
donderdag)  Elle vient le jeudi.
o Voor titels en beroepen:
ingenieur Eiffel  l’ingénieur Eiffel
o Voor een zelfstandig naamwoord, met
erna een telwoord:
Nl: Kijk op blz. 8
Fr: Regarde à la page 8.
Je gebruikt le / la / l’ en les ook na de
uitdrukkingen:
 Tijd hebben om = avoir le temps de
 Gelegenheid hebben om =
avoir l’occasion de
 Spaans kennen = savoir l’espagnol.
les Pays-Bas
aux Etats-Unis.
des Pays-Bas.
Grammaire Test Écrire – Semester 1
4


Je gebruik de la (vr.) / du (ma.) / des (mv) bij:
o Geen lidwoord in Nederlands
vb. Is er thee? Il y a du thé ?
Je gebruikt de / d’:
o Na een woord van hoeveelheid
o Na een ontkenning, LET OP: behalve na
een ontkenning van être.
o NIET na telwoorden en uitdrukkingen
met het werkwoord avoir.
Je gebruikt de / d’ ook na de uitdrukkingen:
 Nodig hebben = avoir besoin de
 Zin hebben in = avoir envie de
Geen lidwoord:

Je krijgt geen lidwoord bij de uitdrukkingen:
 Gelijk hebben
avoir raison
 Ongelijk hebben
avoir tort
 Honger hebben
avoir faim
 Dorst hebben
avoir soif
 Bang zijn
avoir peur
 Pijn hebben
avoir mal
 De moed verliezen perdre courage
 Een bezoek brengen rendre visite
 Een dienst bewijzen rendre service
 Spaans spreken
parler espagnol
Rick Hendriks
Meervoud – Pluriel:






Ev.
Ev. –s / -x / -z
Ev. – al
Ev. –eu
Ev. –eau
Uitzonderingen:
+ s
le photo
hetzelfde
al > aux
le journal
eu > eux
eau > eaux

les photos

les journaux





 les yeux
 les travaux
 les messieurs
 les mesdames
 les pneus
 les genoux

Oog:
Werk:
Heer:
Dame:
Band:
Knie :
l’oeil
le travail
le monsieur
la madame
le pneu
le genou
Bezittelijk Voornaamwoord – Adjectif Possessif:
De vormen van het bezittelijk voornaamwoord zijn:
1e ev
2e ev
3e ev
1e mv
2e mv
3e mv
vr
ma
ta
sa
notre
votre
leur
mv
mes
tes
ses
nos
vos
leurs
Bij het bepalen van het geslacht kijk je naar het geslacht van het
zelfstandig naamwoord, dus niet naar de bezitter zoals het
Nederlands:
zijn koffer (vr)

sa valise
haar koffer (vr)

sa valise
zijn fiets (ma)

son vélo
haar fiets (ma)

son vélo
Wanneer het vrouwelijk is en het zelfstandig naamwoord begint met
een klinker of stomme h, gebruik je de mannelijke vorm:
son hôtel
Vraagzinnen – Interrogation:
Er zijn drie manieren in het Frans om een zin vragen te maken :
 intonatie:
een bevestigende zin die je door gebruik van je
stem vragend maakt.
 Est-ce que:
een bevestigende zin beginnen met est-ce que.
 Inversion:
In een bevestigende zin het onderwerp en het
persoonlijke voornaamwoord verwisselen. Als
het werkwoord eindigt op een klinker en het
persoonlijk voornaamwoord begint met een
klinkt of stomme h, zet je daartussen nog –t- :
Is er een menu?  Y a-t-il un menu?
Grammaire Test Écrire – Semester 1
ma
mon
ton
son
Ontkenningen – Forme Négative:
Ontkenningen bestaan in het Frans altijd uit :
‘Ne’ + werkwoordsvorm + ontkenning. De meest voorkomende zijn:
ne … pas
niet
ne … plus
niet meer
ne … rien
niets
ne … personne
niemand
ne … jamais
nooit
5
Rick Hendriks
Onregelmatige Bijvoeglijke Naamwoorden zijn:
Ma ev
vr ev
NL
Ma ev
vr ev
beau
belle
mooi
sec
seche
blanc
blanche
wit
vieux
vieille
frais
fraîche
fris / vers doux
douce
gentil
gentille
aardig bas
basse
long
longue
lang
favori
favorite
nouveau
nouvelle
nieuw
gros
grosse
pareil
pareille
dergerlijk
Ook zijn er voor het mannelijk afwijkingen:
Bijvoegelijk Naamwoord – Adjectif qualificatif:
Regelmatig:

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig
naamwoord
 Het staat in het Frans achter het zelfstandig naamwoord
 Bij vrouwelijke vorm:
 +e (eindigt op –é  ée)
 Bij meervoud vorm:
 +s
 Bij vrouwewlijke meervouds vorm:  +es
Onregelmatig:
De volgende bijvoeglijke naamwoorden komen voor het zelfst. nw.:
mooi
nieuw
oud
beau – bon – joli
haut – long – petit
jeune – vaste – grand
vieux – mauvais – méchant
gros – cher (in betekenis van beste, NIET in betekenis van duur)
pauvre – même – seul – autre – nouveau – large – premier –
dernier-meilleur
ma ev * vr ev
ma mv
vr mv
bel
belle
beaux
belles
nouvel nouvelle nouveaux nouvelles
vieil
vieille
vieux
vieilles
* Als hier na de mannelijke vorm een klinker komt, gebruikt je de vorm uit
het rechter rijtje mannelijk enkelvoud, als er geen klinker achterkomt
gebruik je de gewone vorm.
Kleuren:
Kleuren, afgeleid van vruchten, veranderen nooit van vorm, zoals: marron
(kastanjebruin) en orange (oranje, van sinaasappel)
De veranderingen van enkelvoud naar meervoud zijn hetzelfde als die bij het
zelfstandig naamwoord, ook de uitzonderingsregels.
De veranderingen van mannelijk naar vrouwelijk zijn anders bij:
o – et 
- ète
complet

complète
o – on 
- onne
breton

bretonne
o – eux 
- euse
dangereux

dangereuse
o – en 
- enne
italien

italienne
o – if 
- ive
actif

active
o – el 
- elle
mensuel

mensuelle
o – er 
- ère
léger

légère
Grammaire Test Écrire – Semester 1
ma ev
beau
nouveau
vieux
NL
droog
oud
zacht / zoet
laag
favoriet
dik
Aanwijzend Voornaamwoord – Adjectif démonstratif :
Woorden als deze, die, dit en dat vertaal je in het Frans door:
 Mannelijk:
ce
 Mannelijk, met klinker of stomme h op begin: cet
 Vrouwelijk:
cette
 Meervoud:
ces
6
Rick Hendriks
Grammaire Test Écrire – Semester 1
7
Rick Hendriks
Download