Een korte geschiedenis van de taxonomie van planten Taxonomie is de wetenschap van het indelen. In de biologie houdt de taxonomie zich bezig met het vinden, benoemen, beschrijven en indelen van organismen. De geschiedenis van de taxonomie van planten begint bij de oude Grieken. Theophrastus, een student van Aristoteles, heeft rond 300 voor Christus de ‘Historia Plantarum’ geschreven, de oudste bekende botanische encyclopedie waarin planten worden opgedeeld in verschillende categorieën op basis van de meest opvallende kenmerken. Deze classificatie is daarna ongeveer 1000 jaar in gebruik gebleven. In de 16de eeuw is de botanie nieuw leven in geblazen door Otto Brunfels, Hieronymus Bock en Leonhart Fuchs; volgens Linnaeus waren zij ‘de vaders van de botanie’. Zij beschreven en classificeerde een groot aantal planten. Carolus Clusius heeft dit werk aangevuld. Linnaeus schreef in 1753 een van de meest belangrijke boeken in de geschiedenis van de botanie, de ‘Species Plantarum’. Hier in introduceerde hij tweedelige namen (geslacht en soort) voor de plantensoorten. ‘Species Plantarum’ bevatte een complete lijst van alle plantensoorten die toendertijd bekend waren, geordend op het aantal en de positie van de vrouwelijke en mannelijke reproductieve organen van de plant. Linnaeus wordt beschouwd als de vader van de moderne taxonomie. De evolutietheorie, gepubliceerd in ‘The Origin of Species’ in 1859 door Charles Darwin, zorgde voor een revolutie in de biologie. Evolutie is een langzaam proces van verandering in alles dat leeft. Vanaf het begin van het leven geven wezens gunstige aanpassingen aan de omgeving door aan de volgende generatie. Aanpassingen zijn zichtbaar in de vorm van variatie. Variatie is verschil tussen individuen van dezelfde soort. Variatie kan zijn vastgelegd in de genen of kan zijn veroorzaakt door de omgeving. Genetische variatie kan ontstaan door veranderingen in de genen, dit kan worden doorgegeven aan de volgende generatie. Het individu met de beste aanpassingen krijgt de meeste nakomelingen. Dit heet natuurlijke selectie. Op deze manier ontstaan nieuwe soorten, dat is evolutie. Het evolutieproces gaat altijd door. Ook voor de taxonomie had de evolutietheorie belangrijke gevolgen; Darwin stelde dat de verschillende classificaties moesten dienen als weergave van verwantschap. Door middel van stambomen/cladogrammen wordt de loop van de evolutie beschreven. Aan de hand van kenmerken wordt een verwantschapsschema opgesteld die de meest waarschijnlijke loop van de evolutie weergeeft. Alle leden van een groep moeten één of meerdere nieuwe kenmerken gemeenschappelijk hebben. De vorm van een cladogram hangt van welke kenmerken je uitkiest. Sommige kenmerken kunnen meer dan één keer zijn ontstaan, zoals windbestuiving. Door het gebruik van de (elektronen)microscoop en toegepaste scheikunde/biochemie (voor het detecteren van bepaalde organische stoffen) konden er steeds meer eigenschappen van planten vergeleken worden. Dankzij de ontdekking van DNA (het genetische materiaal in o.a. de celkern) is het tegenwoordig mogelijk verwantschappen met redelijke nauwkeurigheid vast te stellen. Doormiddel van een combinatie van deze technieken is het APG classificatie systeem ontwikkeld. APG I is in 1998 gepubliceerd en APG II in 2003. APG II is, met vernieuwingen, gebruikt voor de 23ste druk van de Heukels’ Flora. Het systeem blijft aan verandering onderhevig; de nieuwste ontwikkelingen van dit moment zijn gebruikt om de huidige systeemtuin in te delen.