566076 GESCHIEDENIS BOVENBOUW VWO BOVENBOUW VWO ISBN 978 94 020 0953 8 GESCHIEDENIS GESCHIEDENIS Eind juli 1936: al dagenlang probeert de rechtse generaal Franco in Spanje met geweld de macht te grijpen. In Barcelona wordt fel gevochten. Midden in het strijdgewoel maakt fotograaf Hans Gutmann de foto die op de voorkant van dit boek staat: een 17-jarige vrouw staat met een geweer op het dak van een hotel dat zojuist op Franco’s troepen is veroverd. Tot 2002 was deze foto totaal onbekend, maar daarna werd hij snel beroemd, doordat hij werd afgedrukt op het omslag van een boek over de rol van vrouwelijke verzetsstrijders in de Spaanse Burgeroorlog. Pas later werd ontdekt wie deze vrouw was: Marina Ginestà, op de foto hiernaast. Een echte strijdster bleek zij niet te zijn geweest: zij was tolk. Het geweer had zij alleen omgedaan voor de foto. Als je je in het verleden verdiept, komt je vaker dit soort verhalen tegen. Ze maken nieuwsgierig. Hoe beleven mensen de tijd waarin ze leven? Welk beeld geven ze van zichzelf? Waarom zien wij sommige beelden, gebeurtenissen en teksten als kenmerkend voor hun tijd, en andere niet? En waarom verandert dat oordeel in de loop der jaren soms? Memo helpt je bij het beantwoorden van dit soort vragen. De boeken en de digitale leeromgeving maken je vertrouwd met de grote lijnen van de geschiedenis. Maar daarnaast leer je ook hoe verhalen over het verleden tot stand komen en hoe belangrijk het is om kritisch met zulke verhalen om te gaan – om ‘historisch te denken’. De heldere teksten, de systematische training in ‘historisch denken’ en de boeiende opdrachten stellen je in staat om je uitstekend voor te bereiden op het examen. Inhoud Introductie | Hoe leer je geschiedenis met Memo? 4 1 Geschiedenis: zoveel méér dan feiten leren 4 2 Historisch denken, wat is dat eigenlijk? 5 3 Zes kernvragen over geschiedenis 6 4 Inzichten bij de zes kernvragen over geschiedenis 8 4 | De late middeleeuwen 4.1 De steden komen weer tot bloei 104 4.2 De expansie van de christelijke wereld 110 4.3 De strijd tussen paus en keizer 116 4.4 Het ontstaan van machtige staten 121 Tijdscharnier 1500 1 | Jagers en boeren 102 130 10 5 | Veranderend mens- en 1.1 De agrarische revolutie 12 1.2 Het ontstaan van steden 18 1.3 Machtige rijken in het Midden-Oosten 24 132 wereldbeeld 5.1 De renaissance 134 5.2 Europeanen ontdekken de wereld 140 5.3 De Reformatie 146 2 | De klassieke oudheid 32 2.1 De Griekse democratie 34 2.2 Het hellenisme 40 2.3 De Romeinse Republiek 46 2.4 Het Romeinse keizerrijk 51 2.5 Joden en christenen 58 2.6 Het einde van het Romeinse Rijk 64 Tijdscharnier 500 6 | Een nieuwe republiek in Europa 6.1 De Opstand in Europees perspectief 156 6.2 Een bijzondere bestuursvorm 162 6.3 Internationale handel 168 72 7 | Koningen, heren en denkers 3 | De vroege middeleeuwen 3.1 Hofstelsel en horigheid 76 3.2 Europa wordt christelijk 82 3.3 Het bestuur wordt feodaal 88 3.4 De verspreiding van de islam 93 2 154 74 7.1 Absolutisme 178 7.2 Burgerlijke cultuur en hofcultuur 184 7.3 De wetenschappelijke revolutie 190 176 8 | Verlichting en revoluties 8.1 8.2 8.3 8.4 198 11.1 11.2 11.3 11.4 Een moderne wereld 280 De Eerste Wereldoorlog 286 De Sovjet-Unie 292 De Verenigde Staten 298 226 12 | De Tweede Wereldoorlog 9 | De economische sprong van 228 Europa 9.1 De industriële revolutie 230 9.2 Nationalisme 236 9.3 Modern imperialisme 241 12.1 12.2 12.3 12.4 250 emancipatie 10.1 10.2 10.3 10.4 306 Nazi-Duitsland en het fascisme in Europa 308 De Duitse bezetting 314 De overwinning van de geallieerden 320 Nationalisme in de koloniën 326 13 | Europa en de wereld 1945-1989 10 | Politieke strijd en 278 samenleving De Verlichting 200 Vorsten en verlichte ideeën 206 Burgers aan de macht 212 Vrijheid, ook voor de slaven? 218 Tijdscharnier 1800 11 | Leven in een massa- 334 13.1 Oost en West 336 13.2 Een welvarend Westen 342 13.3 Noord en Zuid 349 Conservatisme en politiek liberalisme 252 Emancipatie 258 Naar een verzuilde samenleving 264 Wetenschap in de 19e eeuw 269 14 | Europa en de wereld na 1989 Tijdscharnier 1900 358 276 14.1 Naar een nieuwe wereldorde 360 14.2 Europa en zijn pluriforme samenlevingen 366 Begrippen 374 Register 384 Colofon 387 Inhoud | 3 Introductie | Hoe leer je geschiedenis met Memo? Met Memo (digitale leeromgeving en boek) maak je kennis met de belangrijkste ontwikkelingen in de Nederlandse en Europese geschiedenis. Die ontwikkelingen spelen zich niet alleen af op het Europese continent; ze zijn nauw verbonden met gebeurtenissen en omstandigheden in andere continenten van de wereld. We vertellen dit geschiedverhaal op basis van feiten en inzichten waarover de meeste weten­ schappers het eens zijn. Daarnaast leren we je om kritisch na te denken over hoe historische verhalen tot stand komen en door wie die worden verteld. We noemen die kritische benadering ‘historisch denken’. Het geschiedverhaal over Nederland en Europa, én het historisch denken daarover vormen een samenhangend onderdeel van je eindexamen. 1 | G eschiedenis: zoveel méér dan feiten leren Je hoort vaak dat geschiedenis zo leuk is omdat er zulke prachtige verhalen bij horen. Maar je hoort vast ook weleens dat geschiedenis saai zou zijn, omdat je feiten en jaartallen moet kennen. Eigenlijk is het een beetje van beide. Om het verleden te begrijpen moet je een inspanning leveren en het wordt pas boeiend als je meer inzicht krijgt in hoe verhalen daarover ontstaan. Dan ga je kritisch nadenken over wat mensen over het verleden beweren, of die verhalen nu in een schoolboek staan, in een film worden verteld of bijvoorbeeld worden gebruikt door politici op sociale media. Hoe Memo je helpt bij het leren van geschiedenis, lees je hier. Eerst verken je hoe dit boek is opgezet. Daarna leggen we uit wat historisch denken inhoudt. Wat ga je leren? Tijdbalk Kenmerkende aspecten Casus en basisteksten Elke paragraaf in een hoofdstuk begint met de casus, een verhaal dat letterlijk een voorbeeld is van de grote ontwikkelingen die je bestudeert. Uit de basisteksten die volgen, blijkt dat ook. Zo word je vanuit een concreet verhaal meegenomen naar de grotere lijnen in de geschiedenis. De vragen die erbij staan, zijn verwerkingsvragen. Ze kunnen je helpen om de kern van de leerstof te begrijpen. Casus Vragen Introductie Elk hoofdstuk begint met een introductie. Een kort openingsverhaal en een verrassend beeld geven je een eerste indruk. Daarna lees je welke belangrijke ontwikkelingen je gaat tegenkomen (de kenmerkende aspecten van een tijdvak). Een tijdbalk helpt je om een eerste ordening te maken. Zo heb je na het bestuderen van de introductie meteen een goed overzicht. 4 Historisch denken Iedere paragraaf heeft een oefening in historisch denken. Je bent dan onderzoekend bezig en je denkt kritisch na over het verleden aan de hand van historische bronnen. Alle belangrijke aspecten van historisch denken komen aan de orde. Bronnen Vragen Afsluiting Aan het eind van elk hoofdstuk heb je heel wat kennis en inzicht gekregen. In de afsluiting vind je alles nog een keer op een rijtje: wat moet je nu precies kennen en kunnen? Als je denkt dat je er klaar voor bent, kun je oefenen met vragen op eindexamenniveau over dit hoofdstuk. Examenopdrachten Tijdscharnier Een tijdscharnier is een bijzondere oefening om overzicht te houden. Tijdscharnieren staan in het boek op belangrijke momenten in het geschiedverhaal. Je kijkt dan terug én vooruit, en je denkt na over wat er op dat moment aan het veranderen is en wat hetzelfde blijft. 2 | H istorisch denken: wat is dat eigenlijk? Er is een groot verschil tussen ‘verleden’ en ‘geschiedenis’. Het eerste verwijst naar alles wat er vroeger is gebeurd, het tweede naar de verhalen die wij daarover vertellen. Die verhalen zijn door mensen gemaakt. Omdat zij allemaal hun eigen belangen en herinneringen hebben, is het ene geschiedverhaal anders dan het andere, ook al gaan ze vaak over hetzelfde verleden. In alle samenlevingen, vroeger en nu, vertellen mensen verhalen over vroeger. Maar dat doen zij vaak anders dan in de wetenschap gebruikelijk is. Geschiedenis is geen exacte wetenschap, zoals natuurkunde. In beide vakken worden theorieën en interpretaties ontwikkeld, maar die gaan over heel andere onderzoeksterreinen. Als natuurkundigen willen weten welke theorie de beste is, gaan ze proeven doen. Het tijdstip maakt niet uit, omdat de werking van de natuur op aarde en in de kosmos nauwelijks verandert. De zwaartekracht gedraagt zich nu niet anders dan in de 17e eeuw. Maar hoe mensen leven en denken, verandert wel voortdurend. Geschiedschrijvers kunnen de tijd niet terugdraaien en kunnen dus niet via proeven aan kennis over het verleden komen. Zij moeten op een andere manier onderzoeken welk verhaal het meest aannemelijk is. Hoewel ook in de geschiedwetenschap verschillende meningen bestaan over hoe het vak zou moeten worden beoefend, is er toch overeenstemming over bepaalde inzichten die belangrijk zijn om een aannemelijk geschiedverhaal te maken. Deze inzichten hebben allemaal te maken met het verloop van de tijd – vandaar: historisch denken. We beschrijven deze inzichten hier aan de hand van zes kernvragen. Hierbij baseren wij ons op Peter Seixas & Tim Morton, The Big Six Historical Thinking Concepts (Toronto 2012), aangepast aan de Nederlandse examenvoorschriften. Introductie | 5 3 | Z es kernvragen over geschiedenis 1 Hoe bepalen we wat belangrijk is om te vertellen over het verleden? Historisch belang Wat staat er in de geschiedenisboeken voor scholen? Dat hangt er vanaf wanneer en door wie die boeken zijn geschreven. In een Nederlands schoolboek uit 1900 of een Spaans schoolboek uit 2016 staat iets heel anders dan in dit boek. Individuen, culturele groepen en samenlevingen als geheel kiezen steeds opnieuw wat zij belangrijk vinden uit het verleden. Als je wilt weten waarom bepaalde historische onderwerpen veel of weinig aandacht krijgen, denk je na over historisch belang. 2 Hoe komen we tot kennis over het verleden? Herdenking van een opstand in 1795 tegen de slavernij, Curaçao, 2008. 3 Waardoor doen bepaalde gebeurtenissen of ontwikkelingen zich voor en waar leiden ze toe? Historisch bewijs Je kunt alleen iets over het verleden te weten komen, als je over overblijfselen beschikt uit dat verleden. Dat kunnen zijn: teksten, afbeeldingen, gebouwen, verhalen, muziek, materiële objecten, sporen in een landschap enzovoort. Maar overblijfselen vertellen uit zichzelf nooit een geschiedverhaal. Je moet er door een goede vraagstelling informatie aan ontlenen, waardoor ze een bron worden. Er zijn dan allerlei valkuilen die je moet vermijden. Als je bezig bent met de vraag hoe je kennis over het verleden kunt ontwikkelen, denk je na over historisch bewijs. Oorzaken en ­gevolgen Historische veranderingen hebben bepaalde oorzaken. Soms hebben die oorzaken te maken met wat individuele mensen doen of nalaten. Maar sommige oorzaken liggen dieper en zijn niet aan individueel menselijk handelen toe te schrijven. Al die oorzaken spelen door elkaar heen en beïnvloeden elkaar. En zo kan één gebeurtenis of ontwikkeling ook meer gevolgen hebben. Als je bezig bent met de vraag waarom dingen veranderen, denk je na over oorzaken en gevolgen. Nucleaire wolk na het ontploffen van een atoombom op de ­Japanse stad Hiroshima, 1945. Een scherf van een Griekse vaas met de naam Perikles, zoon van Xanthippus, 5e eeuw v.C. 6 Een vrouwelijke tolk van 17 jaar poseert tijdens de Spaanse ­Burgeroorlog en dezelfde vrouw als 89-jarige in de tijd van een democratisch Spanje (2008). Kannibalisme bij indianen. Schilderij door een Nederlandse schilder uit de 17e eeuw. 4 Hoe kunnen we alles wat vroeger is gebeurd, ordenen als een ontwikkeling in de tijd? Continuïteit en verandering Heel veel dingen die mensen doen – werken, eten, slapen – gaan volgens vaste patronen. In de loop van de tijd lijken ze nauwelijks te veranderen. Dat geldt ook voor de omgeving en de omstandigheden waarin mensen leven. Toch zijn die veranderingen er – soms heel geleidelijk, dan weer heel onverwacht. Een goed verhaal over het verleden houdt hier rekening mee. Als je bezig bent met de vraag wat op bepaalde momenten verandert, wat hetzelfde blijft en hoe je dat waardeert, denk je na over continuïteit en verandering. 6 Hoe kan kennis van het verleden ons helpen in de wereld van nu en morgen? De raketpostbode. Toekomstbeeld Betekenis geven Als je goed rondkijkt, zie je overal de gevolgen van het verleden. Je ziet materiële overblijfselen op straat en in musea. Maar je wordt ook geconfronteerd met discussies op televisie en internet, bijvoorbeeld naar aanleiding van herdenkingen van belangrijke historische gebeurtenissen, in binnen- en buitenland. Geschiedverhalen zijn gebaseerd op keuzes. Je zult dus ook verhalen tegenkomen die heel eenzijdig zijn of die op leugens zijn gebaseerd. Zonder historische kennis begrijp je weinig van waar dit allemaal over gaat. En zonder een historische manier van denken kun je moeilijk onderscheid maken tussen al die verschillende verhalen. Als je daarover een beargumenteerde mening wilt geven, denk je na over hoe je in het heden betekenis kunt geven aan het verleden op een historisch verantwoorde manier. Daarbij spelen je eigen normen, waarden en ervaringen altijd een rol. uit de Verenigde Staten, 1958. 5 Hoe kunnen we mensen uit het verleden beter leren begrijpen? Historische perspectieven Het is vaak al moeilijk genoeg om te snappen wat mensen om je heen bedoelen. Nog lastiger is het om mensen te begrijpen die leefden in een heel andere tijd. Vaak begrijpen wij niet waarom zij dingen heel anders deden. Het gevaar bestaat dat je mensen gaat beoordelen vanuit je eigen normen, waarden en ervaringen. Als je wilt weten in welke omstandigheden mensen vroeger handelden en vanuit welke opvattingen zij dat toen deden, denk je na over historische perspectieven. Op de volgende pagina vind je een lijst met inzichten bij elk van de zes kernvragen. Je zult die lijst regelmatig raadplegen, als je bezig bent met het oefenen in historisch denken en met de voorbereiding van je examen. Bij elke oefening in historisch denken staat aangegeven om welke kernvragen en inzichten het gaat. Bijvoorbeeld: K2 I3, 4 gaat over kernvraag 2 (Historisch bewijs) en inzicht 3 en 4. Introductie | 7 4 | I nzichten bij de zes kernvragen over geschiedenis 1 Hoe bepalen we wat belangrijk is om te vertellen over het verleden? Inzicht 4 | Je komt tot inzicht in de betrouwbaarheid van gegevens door een bron te interpreteren vanuit de historische situatie (context) waarin hij is ontstaan. Belangrijke vragen hierbij zijn: hoe is de bron ontstaan? Historisch belang Wie heeft hem gemaakt? Wanneer? Met welke Inzicht 1 | Historisch belang is iets wat mensen zelf bedoeling? Wat hebben de feiten en meningen in de bepalen. bron te maken met je onderzoeksvraag? Inzicht 2 | Mensen vinden personen, gebeurtenissen en Inzicht 5 | Je komt tot inzicht in de representativiteit ontwikkelingen uit het verleden belangrijk wanneer die van gegevens, als je kunt vaststellen in welke mate die een goed voorbeeld zijn van iets of wanneer die hebben overeenkomen met andere gegevens of met wat een bijgedragen aan een grote verandering. grotere groep mensen deed of dacht. Dit is belangrijk om te weten, omdat je zo kunt bepalen hoe zwaar je Inzicht 3 | Wat mensen belangrijk vinden om wel of niet de bron laat meewegen bij het beantwoorden van de te vertellen over het verleden verschilt van persoon tot onderzoeksvraag. persoon en van groep tot groep, en dit verandert in de loop van de tijd. (Zie ook kernvraag 6.) 3 2 Hoe komen we tot kennis over het verleden? Waardoor doen bepaalde gebeurtenissen of ontwikkelingen zich voor en waar leiden ze toe? Oorzaken en gevolgen Historisch bewijs Inzicht 1 | Veranderingen ontstaan door combinaties Inzicht 1 | Geschiedenis is altijd gebaseerd op een van oorzaken en hebben ook verschillende soorten interpretatie van verschillende overblijfselen uit het gevolgen. We onderscheiden hierbij onder andere het verleden (teksten, afbeeldingen, gebouwen, verhalen, politiek-bestuurlijke, het sociaal-economische en het muziek, materiële objecten, sporen in een landschap cultureel-mentale terrein. enzovoort). Inzicht 2 | Oorzaken kun je in twee grote categorieën Inzicht 2 | Om tot een conclusie over het verleden indelen: (1) menselijk gedrag (motieven van een te komen moet je onderzoek doen op basis van een individu of groep) en (2) omstandigheden die van onderzoeksvraag. Een goede onderzoeksvraag of een invloed zijn. hypothese (voorlopige conclusie) komt vaak tot stand door al een klein aantal bronnen te bestuderen. Inzicht 3 | Bij het verklaren van een gebeurtenis maken we de invloed van oorzaken duidelijk door onderscheid Inzicht 3 | Een historische bron kan bruikbaar zijn bij te maken tussen indirecte (structurele) en directe een onderzoeksvraag, als hij gaat over het verschijnsel (incidentele) oorzaken, waaronder de aanleiding. of over de personen uit de onderzoeksvraag, in de periode die is genoemd. De bron is dan relevant. Inzicht 4 | Omdat mensen niet altijd kunnen overzien De informatie wordt pas echt bruikbaar als zij hoe situaties zullen veranderen door hun gedrag, ook betrouwbaar is (inzicht 4) en als je weet hoe maken we onderscheid tussen bedoelde en onbedoelde representatief de bron is (inzicht 5). gevolgen. Ook onderscheiden we directe gevolgen (die onmiddellijk optreden) van indirecte gevolgen (die pas op langere termijn duidelijk worden). 8 Inzicht 5 | Hoe belangrijk een oorzaak of een gevolg 5 discussie kan blijven bestaan. Hoe kunnen we mensen uit het verleden beter leren begrijpen? Inzicht 6 | Gebeurtenissen en ontwikkelingen in het Historische perspectieven verleden waren nooit onvermijdelijk. Als iemand zich Inzicht 1 | Er kan een enorm verschil bestaan tussen iets anders had gedragen of een omstandigheid net iets de denkbeelden van mensen nu en mensen vroeger. We anders was geweest, dan waren gebeurtenissen anders noemen dit een verschil in perspectief. is, is iets wat mensen achteraf vaststellen en waarover verlopen. Inzicht 2 | Mensen van vroeger hadden (net als mensen nu) heel verschillende visies op het leven en op de 4 Hoe kunnen we alles wat vroeger is gebeurd, ordenen als een ontwikkeling in de tijd? gebeurtenissen waarbij zij betrokken waren. Er zijn dus altijd verschillende historische perspectieven. Inzicht 3 | Het perspectief van mensen uit het verleden kun je alleen leren begrijpen door onderzoek te doen naar (1) de historische situatie (context) waarin zij Continuïteit en verandering leefden en (2) hun unieke persoonlijke denkbeelden, Inzicht 1 | Een verandering kan groot zijn, maar hij is eigenschappen en ervaringen. Beide aspecten nooit totaal. Er zijn altijd voorbeelden van continuïteit. gezamenlijk bepalen de standplaatsgebondenheid van personen. Inzicht 2 | Het maken van een chronologie van gebeurtenissen is een basisvorm van ordenen. Door het Inzicht 4 | Het begrijpen van een perspectief uit het onderscheiden van tijdsperioden geven mensen aan verleden wil niet zeggen dat je het ermee eens bent. hoe ze continuïteit en verandering interpreteren. Inzicht 3 | Verandering is een ingewikkeld proces dat soms snel en soms langzaam gaat. Door het aanwijzen van een keerpunt geven mensen achteraf aan dat ze vinden dat de richting, de omvang of de snelheid van 6 Hoe kan kennis van het verleden ons helpen in de wereld van nu en morgen? een historisch proces beslissend is veranderd. Betekenis geven Inzicht 4 | Aan verandering of continuïteit geven Inzicht 1 | Wie zich in het heden uitspreekt over het mensen vaak een waardeoordeel, bijvoorbeeld door te verleden moet presentisme vermijden: het beoordelen spreken over vooruitgang, bloei en verval. Daarover kan van mensen uit het verleden vanuit jouw manier van altijd discussie blijven bestaan. denken in het heden. Inzicht 5 | Ook de begrippen die we gebruiken om over Inzicht 2 | Een evenwichtig en beredeneerd oordeel het verleden te praten, zijn aan verandering onderhevig. over gedrag van mensen in het verleden kun je alleen Soms blijven begrippen wel hetzelfde, maar verandert ontwikkelen door de historische situatie (context) erbij de betekenis ervan. te betrekken, inclusief de toen geldende normen en waarden. (Zie ook kernvraag 5.) Inzicht 3 | We kunnen wel iets leren van het verleden, maar we kunnen er geen directe lessen uit trekken (omdat het zo anders was). Inzicht 4 | Een evenwichtig en historisch verantwoord oordeel is waardevol bij het deelnemen aan discussies over historische kwesties in het heden, gericht op de toekomst. (Zie ook kernvraag 1.) Introductie | 9 Tijdscharnier | 1800 | Van vroegmoderne tijd naar moderne tijd Rond 1800 waren er twee soorten revoluties aan de gang. De eerste soort verliep snel, onverwacht en dramatisch. Het was een hevige politieke strijd, waarin nieuwe ideeën werden uitgeprobeerd over hoe een land moet worden bestuurd, wie daarin de macht hebben en tot hoever die macht mag reiken. In het voorafgaande hoofdstuk hebben we voorbeelden van dit soort ­revoluties leren kennen: de Amerikaanse, de Nederlandse en vooral de Franse Revolutie. Vanaf 1815, toen de Franse keizer Napoleon definitief was verslagen, moest er worden nagedacht over de toekomst. Terug naar de oude situatie kon niet meer, al verlangden veel mensen wel terug naar die geordende samenleving van vroeger. De tweede soort revolutie was een geleidelijke, maar minstens zo invloedrijke ontwikkeling naar een industriële manier van produceren. Dit begon in Engeland. We spreken wel over de ‘trage revolutie’. Het effect op het dagelijks leven in Europa en de rest van de wereld zou pas in de loop van de 19e eeuw in volle omvang duidelijk worden. De standensamenleving was afgeschaft, maar er zou een klassensamenleving voor in de plaats komen, waarin de nieuwe rijke burgers uit de industrie heel veel te zeggen kregen. Bron 1 | Vadertje Tijd bekijkt symbolen van vergankelijkheid. De schilder wilde vermoedelijk laten zien hoe snel de wereld veranderde, ook in Nederland. Het ­dateert van 1810, het jaar waarin Nederland werd ­ingelijfd bij het Franse keizerrijk van Napoleon. ­Schilderij door Pieter Christoffel Wonder (1780-1852). Bron 2 | De beroemde Franse denker Alexis de Tocqueville publiceerde in 1835 het eerste deel van zijn boek Over de democratie in Amerika. In de inleiding zei hij het volgende over de Franse Revolutie. Er is geen volk in Europa waar de […] grote sociale revolutie snellere vooruitgang heeft geboekt dan [in Frankrijk], maar haar ontwikkeling was er altijd een van toevalligheden. Nooit hebben staatshoofden eraan gedacht haar enigszins voor te bereiden; de revolutie heeft zich voorgedaan zonder dat de staatshoofden erbij betrokken waren of ervan wisten. De machtigste, de verstandigste en de meest weldenkende klassen van de natie hebben nooit 226 ­ epoogd de leiding van de revolutie op zich te nemen. g De democratie werd dus overgelaten aan wilde instincten; zij is opgegroeid zoals kinderen die zichzelf zonder ouderlijke zorg grootbrengen in de straten van onze steden en die van de samenleving alleen haar ondeugden en ellende kennen. Het bestaan van de democratie was kennelijk onbekend toen zij zich onverhoeds meester maakte van de macht. Eenieder heeft zich toen slaafs aan zelfs haar kleinste verlangens onderworpen; men heeft haar bewonderd als een toonbeeld van kracht; toen zij zich vervolgens had verzwakt door haar eigen excessen, kwamen de wetgevers met het onbezonnen plan om haar te vernietigen in plaats van te pogen haar te onderrichten en haar te corrigeren […]. Bron 3 | De Engelse schrijver Charles Dickens schreef Vragen K4 I1, 2, 4 | K6 I3 1 Veranderingen en continuïteit a Noem vier specifieke groepen van mensen – in landen binnen en buiten Europa – voor wie de revolutieperiode veranderingen bracht en geef aan wat er voor hen veranderde. b Noem twee specifieke groepen van mensen voor wie de revolutieperiode nog weinig veranderingen bracht. 2 Terugkijken Historici interpreteren de revolutieperiode als een breuk in de historische ontwikkeling. a Aan welke eeuwenoude politiek-sociale verhoudingen kwam in Frankrijk en de Nederlanden nu definitief een einde? b Noem twee ontwikkelingen in de Nederlanden waardoor deze eeuwenoude politiek-sociale verhoudingen al eerder waren ondermijnd. in 1859 de roman A Tale of Two Cities, over de belevenissen van personen in de revolutietijd. Het verhaal speelt zich af in Londen (waar geen revolutie plaatsvond) en Parijs (het centrum van de Franse Revolutie). In de openingszinnen typeert de schrijver de revolutietijd. Het was de beste tijd ooit, het was de slechtste tijd ooit, het was de eeuw der wijsheid, het was de eeuw der idiotie, het was de periode van geloof, het was de periode van ongeloof, het was het seizoen van Licht, het was het seizoen van Duisternis, het was de lente van hoop, het was de winter van wanhoop, de toekomst lag open, er was geen toekomst meer, we zouden allemaal direct naar de Hemel gaan, we zouden allemaal direct de andere kant op gaan. 3 Vooruitkijken Bedenk wat je al weet van de grote ontwikkelingen in de 19e eeuw en blader alvast vooruit in de volgende hoofdstukken. Voor welke drie maatschappelijke groepen deden zich in de 19e eeuw belangrijke veranderingen voor? 4 Historisch denken (verdieping) Gebruik bron 2 en 3. a Leg per bron uit op welk aspect van de revolutie­ tijd de bron nadruk legt. b Waarom zijn beide bronnen uitingen van historisch denken? c De auteur van bron 2 vindt dat er in het verleden fouten zijn gemaakt. Vind je dat je uit deze geschiedenis lessen kunt trekken voor het heden? Leg je antwoord uit. 227 Tijd van burgers en stoommachines 9 | De economische sprong van Europa vmg= hier graag 566076_H9_intro_01 plaatsen, geen bijschrift = havo Kenmerkende aspecten 31 |De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving 33 |De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie 36 |De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, ­confessionalisme en feminisme c. 1680-c. 1800 Toenemende kritiek op sociale en economische ongelijkheid (Verlichting) c. 1750-c. 1850 Industriële revolutie; begin modern kapitalisme c. 1800-c. 1870 Opkomst liberalisme en natio 1750 1775 1800 1776 1782 Adam Smith pleit voor economische vrijheid James Watt verbetert de stoommachine 228 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa 1825 Introductie | In 1866 vond een boerenzoon, Erasmus Jacobs, een diamant op de oever van de Oranjerivier, in het huidige Zuid-Afrika. Kort daarna werd een 83-karaats diamant gevonden en ontstond er een ware diamond rush. Toen bleek dat de diamanten afkomstig waren uit de Colesberg Kopje, claimden binnen één maand 800 gelukszoekers een stukje van deze heuvel. Een jaar later was daar al een flink stuk van afgegraven (zie foto). Het tentenkamp aan de rand van de mijn groeide razendsnel uit tot de stad Kimberly. Eerst begrensden aarden wallen de percelen van de gelukszoekers, maar toen die wallen instortten, werden touwen gespannen. Na ruim tien jaar kwam de hele mijn in handen van een Brits bedrijf, want Zuid-Afrika was toen nog een Britse kolonie. Vanaf 1870 legden Europeanen in hoog tempo Afrika en Azië open door spoor­ wegen en havens aan te leggen. Zo kregen ze toegang tot de grondstoffen in die landen. Daar was door de industrialisatie in Europa grote vraag naar. Maar ook andere redenen, zoals nationalisme, speelden een rol bij het veroveren en uitbuiten van koloniën. Waarover gaat dit hoofdstuk? 9.1 De industriële revolutie 31 36 Afgezien van de landbouwrevolutie in de prehistorie heeft niets de wereld zo veranderd als de industriële revolutie, die vanaf 1750 in Groot-Brittannië op gang kwam. Handarbeid thuis of in kleine werkplaatsen maakte plaats voor door stoomkracht aangedreven machines in fabrieken. Wat waren de oorzaken en gevolgen van de industriële revolutie? 9.2 Nationalisme 36 Franse soldaten die vochten in de revolutionaire oorlogen na 1789 en in de napoleontische oorlogen, bleken vaak gemotiveerder dan soldaten van hun tegenstanders. De Fransen vochten als burgers voor de belangen van hun vaderland, niet als huursoldaat of in het belang van hun vorst. De verbondenheid die de Fransen voelden, was een nieuw fenomeen. Welke gevolgen had dit gevoel van nationalisme voor de toenmalige samenlevingen? 9.3 Modern imperialisme 33 Vanaf 1870 veroverden Europese landen in hoog tempo de binnenlanden van Afrika en Azië. Ze stichtten er grote koloniën. De industriële revolutie en het groeiende nationalisme in Europa speelden hierbij een grote rol. Wat waren de gevolgen van deze Europese veroveringszucht voor de bevolking van Afrika en Azië? c. 1870-1900 Intensivering van het koloniaal bestuur (modern imperialisme) nalisme 1850 1875 1900 1830 1851 1871 1884-1885 Nederland schakelt Nederlands-Indië intensiever in voor de eigen economie Op de Wereldtentoon­ stelling in Londen tonen landen trots hun nationale prestaties Duitstalige gebieden verenigen zich tot een nationale staat (keizerrijk Duitsland) Europese landen spreken spelregels af voor de onderlinge verdeling van Afrika Introductie | 229 9.1 | De industriële revolutie raden spinnen op Casus | D waterkracht In 1751 schreef het Engelse Genootschap ter Bevordering van Ambachten een prijsvraag uit. Er werd 50 pond beloofd aan degene die een apparaat uitvond dat door één persoon kon worden bediend en zes draden tegelijk kon spinnen. Spinners hadden namelijk van oudsher al moeite om de wevers van stoffen bij te houden: er waren drie tot vijf spinners nodig om één wever van de nodige draden te voorzien. Dankzij verbeteringen aan de weefgetouwen werd dat probleem in de 18e eeuw steeds groter. Bron 1 | Prent van Masson Mill, Arkwrights katoenfabriek aan de Derwent in Cromford. (Begin 19e eeuw.) De prijsvraag leverde weinig op en iedereen was hem al vergeten, toen James Hargreaves in 1764 met de ‘spinning jenny’ kwam, een apparaat voor thuisspinners dat zestien draden tegelijk kon spinnen. Een nadeel van de spinning jenny was dat ze een fijne draad spon, maar dat die draad niet sterk was. Een ander nadeel was dat het spinnen steeds moest worden onderbroken om de gesponnen draad op te klossen (op te winden). Het was Richard Arkwright (1732-1792) die dit laatste probleem oploste. Het apparaat dat hij rond 1770 ontwikkelde, kon bovendien honderden draden tegelijk spinnen. Het kreeg de naam ‘waterframe’, omdat het op waterkracht werkte: een waterrad in een snelstromende beek bracht het waterframe in beweging. Arkwright ging voortvarend te werk en bouwde in 1771 een katoenspinnerij in het dorpje Cromford langs de rivier de Derwent. Hij had veel vrouwen en kinderen als arbeiders in dienst. Maar de technische vooruitgang van Arkwrights uitvinding riep ook weerstand op. Thuisspinners konden onmogelijk concurreren met het waterframe en protesteerden heftig. In 1779 staken zij zelfs een fabriek van Arkwright in brand. En in 1790 schreef een edelman over Cromford en omgeving: ‘Als bezoeker moet ik zeggen dat deze vallei al haar schoonheid heeft verloren. In plaats van boerderijtjes staat er nu een lelijke, rode fabriek met grote opzichterswoningen. De rivier kan niet langer kabbelen of stromen, maar is bedwongen door sluizen en aquaducten. Ieder landelijk geluid gaat verloren in de herrie van de katoenfabriek; en de eenvoudige boer is schaamteloos veranderd in een apparaat.’ Vragen 1 Leg uit waarom het Genootschap ter Bevordering van Ambachten een prijsvraag ­uitschreef. 2 a Economisch gezien had de uitvinding van Arkwright grote voordelen. Op welke terreinen werden er al snel nadelen opgemerkt? b Zijn dit nadelen van modernisering die je ook tegenwoordig nog tegenkomt? 230 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa | Van thuiswerkplaats naar fabriek In de tweede helft van de 18e eeuw begon de Engelse economie fors te groeien. Er waren wel vaker perioden geweest van flinke groei, maar deze keer ging het om een verandering in de aard van de economie. Het waterframe van Arkwright is daarvan een illustratie. Het werkte niet alleen sneller, maar leidde ook tot een andere manier van produceren. De kleinschalige en handmatige productie, die kenmerkend is voor de agrarisch-urbane samenleving, veranderde in de gemechaniseerde massaproductie van de industriële samenleving. Economische groei Om deze spectaculaire veranderingen te begrijpen moeten we terug naar het Engeland van het begin van de 18e eeuw. Rond 1700 woonde bijna 80% van de bevolking op het platteland. Om wat bij te verdienen werkten veel plattelanders als spinners of wevers voor zogeheten koopman-kapitalisten. Die lieten op het platteland goedkoop wollen stoffen produceren om die met winst te verkopen in de steden of in het buitenland. De steden waren, met uitzondering van Londen, relatief klein. Hier woonden bestuurders, handelaren en gespecialiseerde ambachtslieden. De groei van de Engelse economie werd veroorzaakt door een aantal met elkaar samenhangende factoren. •De opbrengsten van de landbouw stegen spectaculair, onder andere als gevolg van het toepassen van wetenschappelijke kennis en de introductie van nieuwe gewassen en betere landbouwwerktuigen. •De bevolking begon snel te groeien ten gevolge van de beschikbaarheid van meer voedsel en verbeterde ziektebestrijding. Deze bevolkingsgroei was gunstig voor boeren en handelaren, die de vraag naar voedsel en goedkope kleding zagen stijgen. •De koloniën in Azië en Amerika produceerden steeds meer goedkope grondstoffen, zoals ruwe katoen. Dat gaf een impuls aan ondernemers in met name de textielnijverheid. De machines op waterkracht maakten vrij snel plaats voor stoommachines. De fabrieken die van waterkracht gebruikmaakten, hadden namelijk zoveel succes, dat de beste plaatsen langs beken en rivieren al snel waren bezet. Stoomkracht bleek een goed alternatief. Het principe van stoomkracht was al bekend bij de oude Grieken, maar pas in 1782 wist James Watt de stoommachine zodanig te verbeteren, dat zij op grote schaal kon worden ingezet in (textiel)fabrieken. Gevolgen voor de rest van de economie Deze ontwikkelingen in de textielindustrie hadden enorme gevolgen voor de rest van de economie. Andere bedrijfstakken gingen ook stoommachines gebruiken. Daardoor groeiden ook de mijnbouw en ijzerindustrie uit tot belangrijke pijlers van de economie. Vooral in gebieden met steenkool en ijzererts ontwikkelden kleine dorpen en stadjes zich tot enorme fabriekssteden met honderdduizenden inwoners. Om grondstoffen en eindproducten af en aan te voeren werden door het hele land kanalen en spoorwegen aangelegd. Ook sociaal had de industrialisatie grote gevolgen. Ten eerste veranderde de maatschappelijke indeling in klassen en standen. Door de groei van het aantal fabrieken nam het aantal fabriekseigenaren of industriëlen toe. Zij werden niet alleen bijzonder rijk, maar trokken in de loop van de 19e eeuw ook steeds meer politieke macht naar zich toe. Ze klommen naar de top van de maatschappelijke ladder, waar ze echter niet altijd even hartelijk werden verwelkomd door de klassieke elite: de adel, militairen en rijke kooplieden. Textielindustrie De winsten uit landbouw en handel werden gebruikt om de textielproductie te verbeteren. De apparaten die daarvoor werden ontwikkeld, zoals het waterframe van Arkwright, waren te duur en te groot voor de huisnijverheid. Dus brachten ondernemers de textielproductie onder in speciale fabrieken. Hier werden grote aantallen producten gemaakt, die ook nog eens van constante kwaliteit waren. Huisspinners en -wevers konden hiermee onmogelijk concurreren. De huisnijverheid verdween dan ook. Bron 2 | Vrouwen en kinderen aan het werk in een Londense katoenfabriek, vaak meer dan twaalf uur per dag. De man – mogelijk de eigenaar – geeft aanwijzingen. (Anonieme gravure, 1820.) Paragraaf 1 De industriële revolutie | 231 Jaar Bevolking in miljoenen 17005,8 17405,9 17707,0 17908,25 18019,0 Bron 3 | De bevolkingstoename in Engeland en Wales. 1770 1800 1861 Een derde en laatste maatschappelijke verandering was de versterking van de middenklasse. De fabrieken boden niet alleen werk aan ongeschoolde arbeiders, maar ook aan mensen met een opleiding, zoals boekhouders en ingenieurs. Bovendien was er in de steden steeds meer behoefte aan onderwijzers, ambtenaren en winkeliers. Samen vormden zij een groeiende middenklasse, waarvan ook de koopkracht en de welvaart toenam. Die stijgende koopkracht was vooral het gevolg van dalende prijzen voor allerlei eerste levensbehoeften die nu machinaal werden geproduceerd, zoals kleding. De opkomst van de middenklasse zou zich vertalen in een groeiend zelfbewustzijn en een streven naar politieke invloed. Kolen 6.000.000 12.000.00057.000.000 IJzer 50.000 130.0003.800.000 Bron 4 | De productie van kolen en ijzer in Engeland in tonnen. Een tweede maatschappelijke verandering vond juist aan de onderkant plaats. Door het wegvallen van de huisnijverheid trokken veel plattelandsbewoners naar de steden op zoek naar werk. Deze mensen werkten in de fabrieken en vormden een nieuwe sociale groep, de arbeidersklasse. Hun werk- en leefomstandigheden waren beroerd: de woningen waren klein, sanitair was er nauwelijks en iedereen woonde dicht op elkaar. Mannen en vrouwen maakten lange werkdagen en ook kinderen moesten bijdragen aan het gezinsinkomen. De arbeidersklasse had weinig hoop om meer welvaart te vergaren. Hun bestaan was kwetsbaar. Werden ze geveld door ziektes, dan konden ze niet meer zorgen voor brood op de plank. Tijd of geld voor behoorlijk onderwijs was er niet. Daardoor was het bijzonder moeilijk om aan het arbeidersbestaan te ontsnappen. Groeiende staatsbemoeienis De opkomst van de industriële samenleving bracht niet alleen nieuwe economische en sociale verhoudingen, maar zorgde er ook voor dat de staat zich intensiever met de samenleving ging bemoeien. Met het onderwijs bijvoorbeeld. Lange tijd was dit in handen geweest van kerkelijke of particuliere organisaties en gericht op de beter gesitueerden. Verlichtingsdenkers hadden al gewezen op het belang van goed onderwijs en de industrialisatie onderstreepte dat belang nog eens. Daarom begonnen overheden zelf scholen te stichten. Daarbij richtten ze ‘[Mijn beschrijving van de leefomstandigheden in Manchester betreft] het oude stadsdeel, dat klopt. En de mensen van Manchester onderstrepen dat ook steeds als iemand tegen ze zegt hoe verschrikkelijk de omstandigheden zijn in deze hel op aarde. Maar wat bewijst dat? Alles wat hier afschuw en verontwaardiging oproept, is van recente datum en behoort tot het industriële tijdperk.’ — Friedrich Engels, een Duitse ondernemer die in het Britse Manchester werkte, in zijn kritische boek De toestand van de arbeidende klasse in Engeland naar eigen aanschouwing en authentieke bronnen (1845). Engels was de naaste vriend en medewerker van de grondlegger van het communisme, Karl Marx. 232 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Bron 5 | De industriële revolutie in Groot-Brittannië. zich vooral op de middenklasse. Ook zette de overheid zich steeds nadrukkelijker in voor de leefbaarheid in de steden. Het grootste probleem was de verwerking van de enorme hoeveelheden afval die steden met honderdduizenden of zelfs miljoenen inwoners produceerden. Samen met het gebrek aan goed drinkwater vormde dat afval een bedreiging voor de volksgezondheid. Om die reden begon de overheid zich veel intensiever bezig te houden met de watervoorziening, de aanleg van rioleringen, de afvalverwerking en op den duur ook met wegaanleg, openbaar vervoer en energievoorziening. De ontwikkeling van de textielindustrie en alle gevolgen daarvan waren zo ingrijpend voor economie en samenleving, dat we spreken van een industriële revolutie. Vragen 3 Noem het voornaamste verschil tussen een agrarisch-urbane samenleving en een industriële samenleving. 4 a In de 18e eeuw groeide de Engelse economie door drie samenhangende factoren. Leg voor elk van die factoren uit welke betekenis hij had voor die groei. b Gebruik bron 3. Leg uit dat de in de bron gegeven ontwikkeling op twee manieren gunstig was voor de textielfabrieken. 5 Gebruik bron 4. Wat is het verband tussen de komst van fabrieken op stoomkracht en de snelle groei van de mijnbouw? 6 Gebruik bron 5. Beargumenteer waarom een goede infrastructuur belangrijk was voor een uitbreiding van de stoomindustrie. 7 Beschrijf in je eigen woorden de sociale ver­ anderingen in de samenleving als gevolg van de industrialisatie. 8 De ontwikkeling van de industriële samenleving zorgde voor een uitbreiding van de taken van de overheid. Beredeneer dat die taken ondersteunend waren voor de industrialisatie, maar ook dienden om de gevolgen daarvan te compenseren. | Modern kapitalisme en ­economisch liberalisme De periode van de industriële revolutie wordt gezien als de tijd waarin het modern kapitalisme en het economisch liberalisme ontstonden. Modern kapitalisme In een modern kapitalistisch systeem produceren particuliere ondernemers goederen en diensten met het doel zoveel mogelijk winst te maken door ze op de vrije markt te verkopen. Bij de productie maken ze gebruik van productiemiddelen als grond, gebouwen, machines en grondstoffen, die ze in eigen bezit hebben. De arbeid wordt geleverd door vrije mensen die geen productiemiddelen bezitten en die moeten leven van de verkoop van hun arbeid. Deze vorm van kapitalisme richt zich dus op de productie van goederen en diensten en onderscheidt zich van het oudere handelskapitalisme, waarin ondernemers winst proberen te maken door goederen te verhandelen. In het handelskapitalisme investeren ondernemers niet in machines en grondstoffen om zelf iets te produceren, maar hooguit in schepen en personeel om handelswaar te verplaatsen. Door de industriële revolutie veranderde het kapitalisme dus van karakter. Economisch liberalisme Belangrijk voor de ontwikkeling van het moderne kapitalisme was ook dat mensen anders gingen denken over de beste manier om een land welvarend te maken. Halverwege de 18e eeuw waren velen nog voorstander van een mercantilistische economische politiek. Deze had tot doel de staat zoveel mogelijk te laten profiteren van de economie. De staat probeerde de economie met allerlei wetten te sturen en te beschermen tegen andere landen, bijvoorbeeld door belasting te heffen op de import van buitenlandse goederen. Op dit mercantilisme kwam in de 18e eeuw steeds meer kritiek, onder meer van de Schotse filosoof Adam Smith. In zijn beroemde werk The Wealth of Nations uit 1776 pleitte hij juist voor een zo groot mogelijke economische vrijheid. De enige taak van de overheid was ervoor te zorgen dat de economie goed kon functioneren. De overheid moest zich dan ook niet bemoeien met de hoogte van de lonen en ook moest iedereen zelf kapitaal kunnen bezitten. Als alle burgers vrij waren zo goed mogelijk op te komen voor hun eigenbelang, zou dat gunstig zijn voor de welvaart van het hele land. Door vrije concurrentie werden mensen gedwongen steeds betere producten te maken tegen steeds lagere prijzen. Zo zou een ‘onzichtbare hand’ de economie als het ware laten groeien, niet ten koste van andere landen (zoals mercantilisten dachten), maar als gevolg van verhoogde productie. Met deze denkbeelden werd Smith de grondlegger van het economisch liberalisme. De ideeën van Smith waren een welkome steun voor handelaren en fabrikanten. Zij vonden dat ­mercantilistische wetten hun activiteiten belemmerden Paragraaf 1 De industriële revolutie | 233 Bron 6 | Interieur in biedermeierstijl van omstreeks 1830. Biedermeier is een spottende benaming voor een Duitstalige culturele stroming (‘bieder’ betekent: braaf). Deze stijl kenmerkt zich door degelijkheid en huiselijkheid. Vooral de midden­ klasse voelde zich ertoe aangetrokken. Meubels in biedermeierstijl werden voornamelijk machinaal geproduceerd en ­waren daarom ook goedkoop. Critici vonden de biedermeierstijl maar saai, eenvormig en weinig verfijnd. Overigens bracht de middenklasse in deze jaren ook andere, voor die tijd minder brave cultuurvormen voort, zoals de operette (lichte opera) en opwindende dansen als de wals en de polonaise. en streefden in het Britse parlement naar afschaffing. Ook bestreden zij de macht van de ambachtsgilden, die concurrentie probeerden uit te bannen om de eigen leden te beschermen. Uiteindelijk werden de Britse gilden in 1835 afgeschaft. Zij hadden tegen die tijd al nauwelijks invloed meer. Mede door het economisch liberalisme ontstond in de 19e eeuw een samenleving met veel vrijheid voor ondernemers, maar ook met weinig bescherming voor arbeiders. Economisch ging het Groot-Brittannië voor de wind en ook voor de armen nam de welvaart in de 19e eeuw toe. Maar de leef- en werkomstandigheden waren soms zo slecht, dat de Britse regering al voor 1850 besloot in te grijpen. Toen al was duidelijk dat aan het modern kapitalisme ook nadelen kleefden. 234 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Vragen 9 Rond 1800 ontstond een nieuwe vorm van kapitalisme. Beschrijf waarin deze nieuwe vorm zich onderscheidde van de oudere vorm. 10a In de 18e eeuw kende Engeland zogeheten ‘Navigation Acts’, die onder meer bepaalden dat alleen Engelse schepen goederen uit de Engelse koloniën naar Engeland mochten vervoeren. Leg uit waarom de Navigation Acts goed pasten bij het mercantilisme. b Wat is het grote verschil tussen het uitgangspunt van het mercantilisme en dat van het economisch liberalisme? 11a Adam Smith betoogde dat een ‘invisible hand’ de economie kon leiden en laten groeien. Leg uit waarom dat niet zou lukken als van oorsprong middeleeuwse organisaties als de gilden bleven bestaan. b Waaruit blijkt dat de Britse regering rond 1850 besefte dat het systeem van de ‘invisible hand’ niet goed werkte? Historisch denken Continuïteit en verandering | België en Nederland vergeleken Bron 8 | Verdeling van de beroepsbevolking over de verschillende sectoren, in procenten. Het proces van industrialisatie begon in Engeland al in de tweede helft van de 18e eeuw. Sindsdien hebben ook andere landen een industrialisatieproces door­ gemaakt, maar er waren grote verschillen in tempo en intensiteit. In deze opdracht onderzoek je hoe dat in Nederland en België is gegaan. Bij het beantwoorden van deze vragen is het goed te weten dat Nederland en België van 1815 tot 1830 één koninkrijk vormden. Sector NederlandBelgië 1849 Primair (landbouw) 44 2855 23 Secundair (industrie) 24 3332 47 Tertiair (dienstverlening) 32 3913 30 1909 1846 1910 Bron 7 | Aantallen stoommachines in de industrie in Nederland en België. JaarNederland Jaar 1800 1829 1839 1851 België 11802-1804 67 381825-1826 319 1521828 1.044 2921850 2.013 Info 1 | Economische ontwikkelingen in Wallonië (België). Tijdens de eerste helft van de 19e eeuw bleef de introductie van machines grotendeels tot de Waalse provincies beperkt. Deze regio’s beschikten over enkele unieke voordelen ten opzichte van de rest van het land. Er waren relatief gemakkelijk te ontginnen steenkolenlagen aanwezig. In de buurt waren ook interessante hoeveelheden ijzererts aangetroffen. Mijnbouw en traditionele metaalnijverheid (spijkers, wapens en dergelijke) en ambachtelijke glasblazerij werden in deze streken al eeuwen beoefend, zodat het niet ontbrak aan geschoolde en ervaren arbeidskrachten. Info 2 | Economische ontwikkelingen in Nederland. Voor industrialisatie waren de omstandigheden in Nederland niet gunstig. Het land bezat weinig natuurlijke grondstoffen voor de zware industrie en het loonniveau was in de meeste delen van het land in vergelijking met het buitenland hoog. De relatief grote welvaart en de geleidelijke economische groei dankzij de bestaande handel en nijverheid waren geen stimulans om iets anders te proberen. Zo kwam de moderne industrialisatie in Nederland traag en pas laat, aan het einde van de 19e eeuw, goed op gang. Vragen K4 I1, 3 12 Gebruik bron 7. a Leg uit waarom de gegevens in deze bron een aanwijzing zijn voor de mate van industrialisatie van een land. b Welke conclusie kun je trekken met betrekking tot het tempo van industrialisatie in België en Nederland? 13 Gebruik info 1 en 2. a Welke twee voordelen had België in vergelijking met Nederland, als het gaat om het opzetten van een industrie? b In welk opzicht waren vroegere economische successen eerder een nadeel dan een voordeel in Nederland? c Leg uit waarom het ontstaan van België als zelfstandige staat in 1830 voor Nederland in economisch opzicht een terugslag betekende. 14 Gebruik bron 8. a Noem een overeenkomst en een verschil tussen België en Nederland, als je de gegevens uit de jaren 1849/1846 bekijkt. b Is de economische ontwikkeling sinds 1850 in Nederland en België verschillend verlopen of op een vergelijkbare manier? Leg je antwoord uit. 15Welk land lijkt qua economische ontwikkeling in de 19e eeuw meer op Engeland: Nederland of België? Leg uit hoe dat komt. Paragraaf 1 De industriële revolutie | 235 9.2 | Nationalisme en monument voor ... Casus | E ­Hermann! Hoog op een heuvelrug in het Duitse Teutoburgerwoud rijst een beeld op van 53 meter hoog. Het stelt een Germaanse vorst voor die ooit in dienst was van de Romeinen. Zijn Romeinse naam was Arminius. Hij kwam in het jaar 9 n.C. in opstand tegen de Romeinen en lokte drie Romeinse legioenen naar een dicht woud. Die versloeg hij daar verpletterend. Lange tijd was dit een vrij onbekend verhaal, totdat men in de 19e eeuw ineens een beeld voor de Germaan wilde oprichten. De eerste schetsen voor het beeld dateren al van 1819. Dat was vlak nadat Duitse legers de Franse keizer Napoleon hadden verslagen. Velen in de Duitssprekende gebieden hoopten dat na die oorlogen een verenigd Duitsland zou ontstaan. Maar hun hoop was vergeefs: de Duitsers bleven verdeeld over 38 aparte staten en staatjes. Maar het ideaal van een verenigd Duitsland bleef leven, onder meer bij de maker van de schetsen, de kunstenaar en architect Ernst von Bandel (1800-1876). Om zijn ideaal levend te houden, had hij dit monument bedacht, als herinnering aan de tijd dat ‘de Duitsers’ eensgezind en sterk waren geweest. Bron 1 | Een foto uit 2006 van het Hermann­ monument. Voor de bouw van het reusachtige beeld was erg veel geld nodig. Pas in 1838 was er voldoende bijeengebracht voor het eerste stuk, de sokkel. Daarna stokten de werkzaamheden wegens geldgebrek. Bandel stak er zijn hele eigen vermogen in en bleef geld inzamelen. Maar pas vele jaren later, in 1862, werden de werkzaamheden hervat. De constructie van het enorme koperen beeld vergde de nodige technische hoogstandjes. Zo was Bandel jarenlang met verschillende fabrieken in onderhandeling over het ijzeren binnenwerk. En ook geld bleef een probleem. In 1870 was het beeld dan ook nog niet voltooid. Dat gebeurde pas na de overwinning van het Pruisische leger op de Fransen in 1870-1871. Daardoor ontstond één groot Duits rijk met een keizer aan het hoofd. Deze Duitse een­ wording zorgde voor hernieuwde belangstelling voor het beeld. De Duitse keizer zelf betaalde de laatste ontbrekende gelden en onthulde het monument op 16 augustus 1875. Op het zwaard van 7 meter lang staan de woorden ‘Deutsche Einigkeit, meine Stärke – meine Stärke, Deutschlands Macht’. Het was een monument, niet voor Arminius, maar voor Hermann (de Duitse variant van de Latijnse naam). Vragen 1 Leg uit waarom Bandel en andere Duitsers behoefte hadden aan een monument. 2 a Leg uit waarom Bandel koos voor dit verhaal uit de oudheid. b Waarom gebruikte Bandel de naam Hermann en niet Arminius? 3 Wat wilde Bandel uitdrukken met de spreuk op het zwaard? 236 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Bron 2 | In de Romantiek kregen kunstenaars meer belangstelling voor het gewone volk. De Franse schilder Jean-François Millet maakte bijvoorbeeld schilderijen waarin hij het boerenleven centraal stelde. Als 17e-eeuwse schilders boeren lieten zien, beeldden zij ze vaak af als domme en onbeschaafde mensen. Romantische schilders als Millet portretteerden hen juist met veel respect, zoals hier in De aardappeloogst (1855). | Wat is nationalisme? Het idealisme van Bandel is een mooi voorbeeld van hoe ver sommigen wilden gaan in de liefde voor hun eigen volk. Hij was niet de enige: in veel landen leefden in de 19e eeuw sterke nationale gevoelens. We noemen dit verschijnsel nationalisme. Het gaat uit van de gedachte dat mensen tot verschillende volken (of naties) behoren en dat elk volk een gemeenschappelijke geschiedenis, taal en cultuur heeft. Nationalisten hebben een sterke voorliefde voor de cultuur van hun eigen volk en vinden het belangrijk dat dat volk één is en in een eigen – nationale – staat leeft. Herkomst Waar kwamen de nationalistische gevoelens in de 19e eeuw vandaan? Voor een deel kwamen ze voort uit de Verlichting en de idealen van de Franse Revolutie. In het denken over politiek was ‘het volk’ steeds belangrijker geworden. Een inwoner van een land was niet langer ‘onderdaan’ van een vorst, maar ‘burger’, dat wil zeggen: lid van een gemeenschap die zichzelf moest besturen en verdedigen. Hoe verschillend de Fransen onderling bijvoorbeeld ook waren, ze vormden als burgers één volk en moesten samen sterk staan. Het was daarom van belang overeenkomsten binnen een volk te onderstrepen en verschillen weg te poetsen. Tegelijkertijd had het nationalisme ook wortels in een beweging die tegen de Verlichting en de Franse Revolutie inging: de Romantiek. In de 18e eeuw hadden verlichte denkers de overeenkomsten tussen mensen benadrukt: mensen waren in principe overal hetzelfde. Ook de idealen van de Franse Revolutie waren uni­verseel: ze waren van toepassing op iedereen. Tegen deze verlichte manier van denken was al vanaf het eind van de 18e eeuw verzet gerezen, vooral in de literatuur en de kunst. Romantici hadden moeite met de eenzijdige nadruk op verstand, wetenschap en eenvormigheid. Zij legden juist het accent op gevoelens, verbeelding en de oeroude tradities waardoor mensen van elkaar verschilden. Hun helden waren geen kille, rationele denkers, maar gevoelsmensen, zoals dichters. Ook waren romantici gefascineerd door de verhalen, liederen en gebruiken van eenvoudige boeren en vissers, die nog niet waren bedorven door het moderne rationele denken. De Romantiek zelf was niet per se Paragraaf 2 Nationalisme | 237 Bron 3 | Het Crystal Palace in Londen, gebouwd voor de wereldtentoonstelling van 1851. nationalistisch, maar de aandacht voor het volk paste wel heel goed bij de behoefte om gestalte te geven aan de onderlinge verbondenheid van de burgers. Nationale identiteit In de 19e eeuw kwam dan ook overal in Europa een beweging op gang om de identiteit van het eigen volk vorm te geven. Dichters, schilders en beeldhouwers brachten de roemrijke daden van hun zogenaamde voorouders in beeld – het Hermannmonument is er een voorbeeld van. Regeringen stimuleerden deze natievorming krachtig. Ze gebruikten het onderwijs in de officiële landstaal en de vaderlandse geschiedenis om verbondenheid en eenheid te kweken. In het Nederlandse onderwijs ging bijvoorbeeld veel aandacht uit naar de ‘glorierijke’ strijd tegen de Spanjaarden tijdens de Opstand. Bij dit culturele nationalisme keek men overigens niet alleen naar het verleden: ook moderne industriële en technologische prestaties waren goed voor nationale trots. Op wereldtentoonstellingen als die van Londen (1851) en Parijs (1878) bijvoorbeeld wedijverden nationale staten met elkaar als ze hun nieuwste vindingen presenteerden. Vragen 4 Leg uit dat het nationalisme zowel een politieke als een culturele kant had. 5 Leg uit dat nationalisme zowel voortkomt uit de (Franse) Verlichting als uit de beweging die daarop reageerde. Gebruik in je antwoord de aanduiding van deze tegenbeweging. 6 Leg uit dat het nationalisme de band tussen burgers en het bestuur van een land versterkte. 7 Noem drie middelen die regeringen gebruikten om een gevoel van eenheid onder de bevolking te stimuleren. 238 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa | De vorming van nationale staten De politieke grenzen die in de loop van de geschiedenis door Europa waren getrokken, vielen niet altijd samen met taal- en cultuurgrenzen. Voor nationalisten was dat moeilijk te verteren. Zij streefden naar nationale staten: voor elk volk één staat. Dat had grote gevolgen voor gebieden waar ‘volken’ verdeeld waren over meerdere staten. Eenwording Dat was zeker het geval in het Duitse taalgebied. Daar ontstond behoefte aan een eenheidsstaat, nadat de talloze staatjes in dit gebied de napoleontische bezetting hadden afgeschud. Dit politiek nationalisme kwam onder meer tot uiting in de oprichting van een nationale studentenbond in 1817. 500 studenten uit het hele Duitstalige gebied spraken zich uit voor één Duitse staat met een grondwet, waarin was bepaald dat de bevolking mocht meepraten over het beleid. In 1848 leek het streven naar eenheid te slagen, maar het koninkrijk Pruisen, de machtigste Duitse staat, werkte tegen. Pruisen wilde wel een Duitse eenheidsstaat, maar dan onder Pruisische leiding en zonder democratische grondwet. Pas in 1871 slaagde de Pruisische minister-president Otto von Bismarck erin Duitsland tot een eenheidsstaat te smeden, met een keizer aan het hoofd. Hiermee was de Duitse eenwording een feit. Deze nationale staat leek echter niet erg op het Duitsland dat de nationalisten in 1817 of 1848 voor ogen had gestaan. De keizer was er namelijk oppermachtig. Ook de Italianen streefden naar eenwording. Zij zaten in dezelfde situatie als de Duitsers: op het Italiaanse schiereiland waren in de loop van de tijd meerdere staten ontstaan; een groot deel van Noord-Italië was in Oostenrijkse handen en de katholieke kerk bezat een deel van Midden-Italië. De Italiaanse nationalisten wilden een vrije en onafhankelijke eenheidsstaat Italië, zonder buitenlandse invloed. Na lange strijd lukte het hun in 1870. Uiteenvallen Terwijl kleine staten opgingen in grote, nationale eenheidsstaten, leidde het nationalisme ook tot een omgekeerde ontwikkeling: sommige staten vielen uit elkaar. Daarbij ging het om grote rijken waar meer ­volken samenleefden. Het duidelijkste voorbeeld daarvan was het Ottomaanse Rijk, dat zich over een groot deel van Zuidoost-Europa uitstrekte. De Grieken, Serviërs, Roemenen en anderen die hier woonden, waren ontevreden over de Turkse overheersing en begonnen het recht op zelfbeschikking op te eisen. Na meer dan tien jaar strijd slaagden de Grieken daarin als eersten: in 1829 werd Griekenland een onafhankelijk koninkrijk. Later in de 19e eeuw brokkelde het Ottomaanse Rijk nog verder af en ontstonden staten als Servië, Bulgarije en Roemenië. Behalve het Ottomaanse Rijk was ook het Oostenrijkse keizerrijk zo’n vergaarbak van verschillende volken, die regelmatig in opstand kwamen. De belangrijkste groep, de Hongaren, zou pas in 1918 de onafhankelijkheid krijgen. Ten slotte past ook de geboorte van België in deze reeks van nationalistische afscheidingen. Het Koninkrijk der Nederlanden, dat in 1815 was ontstaan, omvatte ook het grondgebied van het huidige België, dat daarvóór lange tijd aan Oostenrijk had toebehoord. De Belgen voelden weinig verbondenheid met de Nederlanders: zij spraken in die tijd veelal Frans, waren merendeels katholiek en hadden een andere geschiedenis achter de rug. In 1830 kwamen ze in opstand en scheidden zij zich af. Nederland erkende de nieuwe staat pas in 1839. ‘Vergetelheid, en ik zou zelfs willen zeggen: de historische misvatting, vormen een doorslaggevende factor bij het creëren van een natie, en wel in die mate, dat de vooruitgang van de geschiedwetenschap vaak een gevaar is voor het nationale gevoel.’ — De Franse denker Ernest Renan in zijn lezing Wat is een natie? aan de Parijse Sorbonne (universiteit) in 1882. Door al deze samenvoegingen en afscheidingen ontstond langzaam een Europa van nationale staten. Daarin bleek dat het nationalisme ook onaangename kanten had. Door het opkloppen van vaderlandslievende gevoelens kwamen staten tegenover elkaar te staan. Ook bij de verovering van koloniale rijken concurreerden de Europese staten met elkaar. Dat leidde uiteindelijk tot grote internationale spanningen en oorlog. Vragen 8 Leg uit waarom lang niet alle Duitse nationalisten blij waren met de eenheidsstaat van 1871. 9 Leg uit welke ontwikkeling Duitsland en Italië gemeen hebben. 10Leg uit waardoor het Ottomaanse Rijk en het Oostenrijkse keizerrijk in een tijd van opkomend nationalisme allebei kwetsbaar waren. 11Leg uit waarom de Belgische opstand van 1830 als een nationalistische strijd kan worden gezien. Bron 4 | In 1880 maakte de Belgische schilder Charles Soubre dit schilderij over een gebeurtenis uit de Belgische revolutie van 1830: het moment waarop de Belgische advocaat Charles Rogier met enkele honderden vrijwilligers in Brussel aankwam om daar te strijden voor een onafhankelijk België. De schilder heeft vooral willen laten zien hoe enthousiast de Belgische bevolking de strijd tegen koning Willem I steunde. Paragraaf 2 Nationalisme | 239 Historisch denken Historisch belang | Continuïteit en verandering | Een standbeeld voor Vercingetorix Met het Hermannmonument van 1875 eerden Duitse burgers de Germaan Arminius die, zoals je in de casus las, de Romeinen versloeg. Bij Franse burgers werd in de late 19e eeuw ook een leider uit de oudheid populair. Dat was de Gallische koning Vercingetorix. In deze opdracht onderzoek je waarom. Dat doe je aan de hand van een van zijn standbeelden. Bron 5 | Dit standbeeld van Vercingetorix te paard uit 1903 staat in Clermont-Ferrand, Midden-Frankrijk. Op de grond ligt een Romeinse soldaat. Op de sokkel staat ‘Voor de held van Gergovia’ en ‘Ik heb de wapens op­ genomen voor de vrijheid van allen’. Info 1 Tussen 58 en 53 v.C. veroverde Julius Caesar Gallië, een gebied dat het grootste deel van het huidige Frankrijk beslaat. Maar al in 52 v.C. verenigde ­koning Vercingetorix de Gallische stammen en onder zijn leiding kwamen ze in opstand. ­Vercingetorix versloeg Caesar toen deze de plaats Gergovia (nabij Clermont-Ferrand) wilde innemen. Maar later dat jaar moest hij zich aan Caesar overgeven, nadat hij was omsingeld bij Alesia. Het was een belangrijke nederlaag: vanaf dat moment was Gallië definitief in Romeinse handen. Caesar nam Vercingetorix mee naar Rome en toonde hem in een triomftocht aan het volk. In 46 v.C., na jaren in een Romeinse gevangenis te hebben gezeten, werd Vercingetorix publiekelijk gewurgd. 240 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Vragen K1 I1, 2, 3 | K4 I4 12 Gebruik info 1 en bron 5. a Hoe wordt Vercingetorix uitgebeeld? Leg je antwoord uit. b Wat heeft deze uitbeelding te maken met nationalisme? 13Vergelijk het ontstaan van het standbeeld van Hermann met dat van Vercingetorix. a Wat is een belangrijk verschil tussen die ontstaansgeschiedenissen vanuit het oogpunt van staats- en natievorming? b Waarom zou Vercingetorix een aantrekkelijke held zijn voor Franse burgers in de late 19e eeuw? Betrek in je afweging de Frans-Duitse relatie in die periode en de datering van zijn standbeeld. 14De laatste decennia is er in de geschied­wetenschap veel aandacht geweest voor het ontstaan van ­nationalisme. Historici schrijven dat ‘naties’ eigenlijk niet bestonden, maar dat het idee één natie te zijn in de 19e eeuw bewust werd ‘uitgevonden’. a Omschrijf de betekenis van het begrip ‘natie’. b Passen de vereringen van Hermann en Vercingetorix allebei bij de stelling van ‘uitvinden’, passen ze geen van beide daarbij of past één er wel bij en de ander niet? Beargumenteer je antwoord zorgvuldig. Gebruik daarbij het begrip ‘continuïteit’ of ‘discontinuïteit’. 9.3 | Modern imperialisme Casus | Een kolonie als privébezit In 1879 nam de Belgische koning Leopold II (1835-1909) de beroemde Amerikaanse journalist en ontdekkingsreiziger H.M. Stanley in dienst. Stanley moest ervoor zorgen dat grote gebieden in Centraal-Afrika persoonlijk bezit van de koning werden. Hij maakte daarvoor een grote reis door dit gebied. Volgens Leopold had de onderneming een humanitair doel: de prediking van het ‘ware geloof’ en de afschaffing van slavernij. Het gebied dat Leopold zo verwierf, kreeg de veelzeggende naam Kongo-Vrijstaat. De werkelijkheid achter het project was anders. Kongo-Vrijstaat bleek een kostbaar project voor de koning. Hij financierde het zelf, maar het leverde hem zó weinig op, dat zijn vrouw klaagde: ‘Maar Leopold, je ruïneert ons nog eens met je Kongo.’ Om er toch nog iets aan te verdienen liet Leopold een waar schrikbewind uitoefenen, met het doel de Afrikanen harder te laten werken. Het leger van witte officieren en Afrikaanse soldaten dat Leopold daarvoor inzette, betaalde hij met geld dat hij van de Belgische staat had geleend. In ruil zou België het gebied na zijn dood erven. Ondanks de harde onderdrukking begon het gebied pas iets op te leveren toen de Europese vraag naar rubber steeg. Leopold liet alles op alles zetten om de bevolking zoveel mogelijk rubber uit rubberbomen te laten tappen. Daarbij werd geen middel geschuwd. Wie te weinig oogstte, werd gegeseld, gemarteld of voor het leven verminkt. Om mannen tot arbeid aan te zetten werden hun kinderen gegijzeld en hun vrouwen verkracht en zelfs gekruisigd. Hoe wreed het bewind was, blijkt onder meer uit wat een Kongolees in 1904 getuigde: ‘Twee sentry’s [schildwachten], Bokombula en Bokusula, arresteerden mijn grootvader Iselunyako, omdat zijn mand rubber niet vol was. Ze stopten hem in een put en vertrappelden hem. Daaraan is hij gestorven. Toen we hem aan de blanke lieten zien, zei hij: “Goed zo. Hij was klaar met rubber en dus klaar met leven.”’ Bron 1 | Als de kinderen die op plantages werkten, niet genoeg rubber ophaalden, werd hun hand afgehakt. Deze foto’s werden als bewijsmateriaal gepubliceerd in King Leopold’s Soliloquy. A Defense of his Congo Rule (De monoloog van koning Leopold. Een verdediging van zijn heerschappij over Kongo, 1905). De Amerikaanse schrijver Mark Twain liet in dit verzonnen, ironische verhaal koning Leopold de meest afschuwelijke dingen zeggen, om hem zo aan te klagen. Het boek speelde een belangrijke rol bij het ontstaan van internationaal protest tegen de toestand in Kongo. Hoewel Kongo-Vrijstaat diep in Afrika lag, bleven de onmenselijkheden van het regime niet verborgen. Missionarissen sloegen alarm en de Britse consul noemde Kongo in een rapport ‘het grootste kerkhof ter wereld’. Toen de Belgische staat in 1908 het beheer van de kolonie overnam, had Leopolds bewind miljoenen Kongolezen het leven gekost. Vragen 1 Geef aan in hoeverre Leopolds werkelijke motieven overeenkwamen met zijn officiële motieven. 2 a Wat kun je opmaken uit het feit dat missionarissen en de Britse consul alarm sloegen? b Gebruik bron 1. Leg uit dat het publiceren van dit soort afbeeldingen een goed middel was om het bestuur van Leopold aan de kaak te stellen. Paragraaf 3 Modern imperialisme | 241 Bron 2 | ‘The white man’s burden’, een spotprent uit 1899, gepubliceerd in het New Yorkse blad Judge. Aan­leiding is de Amerikaanse kolonisatie van de Filippijnen in 1898. In de linkermand zit onder andere India en in de rechtermand – met het hamertje – de Filippijnen. Op de rotsen staan kreten als ‘onwetendheid’, ‘onzedelijkheid’, ‘onbeschaafdheid’ en ­‘ kannibalisme’. Het doel, links­boven, is beschaving. | De opkomst van het modern ­imperialisme Wat is modern imperialisme? Dat de vorst van een klein Europees land als België zo’n enorm gebied in Afrika in bezit kon nemen, had alles te maken met het modern imperialisme van die tijd. Kolonialisme was al veel ouder, maar in de tweede helft van de 19e eeuw veranderde het van karakter. Europese landen waren niet langer tevreden met handelsposten of kleinere bezittingen vanwaaruit ze handel konden drijven. Vanaf 1870 begon er een soort race tussen West-­ Europese landen om zo snel mogelijk zelfs de meest ondoordringbare gebieden te bezetten. Ze wilden hun koloniën veel beter gaan beheersen en fors uitbreiden tot grote wereldrijken of ‘imperia’. In enkele tientallen jaren veroverden ze grote gebieden, vaak met veel geweld. Zo voerde Nederland een lange koloniale oorlog om Atjeh (het noorden van Sumatra) onder controle te krijgen. Oorzaken Dat Europese landen koloniën in Azië en Afrika wilden veroveren en daadwerkelijk wilden besturen, had een aantal oorzaken. 242 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa •Voor landen met een opkomende industrie waren veroveringen belangrijk om zich op een goedkope manier te verzekeren van belangrijke grondstoffen als olie, rubber en katoen. Bovendien zagen zij de koloniën als grote, nieuwe afzetmarkten voor hun producten. •Een groot overzees rijk gaf politiek en militair aanzien. In die zin was er een direct verband tussen modern imperialisme en nationalisme. Een trots volk ‘verdiende’ een groot koloniaal rijk. •Ook oprechte bedoelingen speelden een rol, maar die kwamen vaak voort uit een gevoel van ­superioriteit ten opzichte van andere volken. Zo trokken missionarissen en predikanten de binnenlanden in om het christelijke geloof en de Europese beschaving te verspreiden, vanuit de overtuiging dat ze daarmee goeddeden. Om dezelfde reden waren veel liberale denkers voor verspreiden van beschaving en kapitalisme. In een beroemd gedicht uit 1899 werd dit verschijnsel verwoord als de ‘white man’s burden’, de verplichting die het witte Europa voelde om ‘minder ontwikkelde’ volken te leren lezen, schrijven, werken en geloven zoals dat in de koloniserende landen gebeurde. De veroveringen werden vergemakkelijkt door nieuwe technologische en wetenschappelijke vindingen. De komst van de telegraaf bijvoorbeeld zorgde ervoor dat de verbindingen tussen moederland en kolonie veel gemakkelijker en sneller werden. Dankzij hun technische voorsprong waren de Europeanen ook veel beter bewapend. Twee fasen De verovering van wereldrijken kende ruwweg twee fasen. In de eerste fase probeerden Europese landen vooral bezittingen in Azië te veroveren, waarbij ze ook onderling slaags raakten. Nederland en Groot-­ Brittannië breidden hun bezittingen in Indië en India uit en zochten nieuwe wegen om die te exploiteren. Frankrijk veroverde gebied in Indochina, het latere Vietnam. Op bescheiden schaal deden zelfs de Verenigde Staten mee aan deze race: ze veroverden de Filippijnen op de Spanjaarden en vestigden daar een eigen koloniaal bestuur. Nationale staten die pas in de 19e eeuw waren ontstaan en dus in Azië te laat waren geweest, zoals Duitsland, België en Italië, stortten zich – samen met Fransen en Britten – op het veroveren van Afrika. In deze tweede fase liepen de politieke spanningen flink op. Daarom kwamen in 1884-1885 de belangrijkste Europese landen in Berlijn bij elkaar om af te spreken hoe ze Afrika onderling zouden verdelen (Conferentie van Berlijn). Ze wisten daarmee tot 1914 Europese oorlogen te voorkomen. Ontwikkelingen in Amerika Ondertussen deden zich op het Amerikaanse continent heel andere ontwikkelingen voor: hier maakten Europese koloniën plaats voor nieuwe, zelfstandige staten. In de 16e eeuw hadden Spanjaarden en Portugezen koloniën gevestigd in Zuid- en Midden-Amerika en korte tijd later hadden Britten en Fransen het oosten van Noord-Amerika gekoloniseerd. De Europeanen beschouwden de Nieuwe Wereld van meet af aan als ‘leeg’: anders dan in Azië werden de aanspraken van de oorspronkelijke bewoners genegeerd. Europese migranten voelden zich daarom vrij het continent binnen te trekken, een proces dat zich in Noord-Amerika tot diep in de 19e eeuw zou voortzetten. Ze stichtten er plantages en vermengden zich (in Zuid- en Midden-­ Amerika althans) met de inheemse bevolking en met slaven en hun nakomelingen. Tot op grote hoogte bestuurde de bevolking zichzelf; de moederlanden beperkten hun rol veelal tot het innen van belastingen. Door deze afstandelijke opstelling zagen de kolonisten in de Amerikaanse koloniën deze gebieden steeds meer als hun eigen land. Vanaf het eind van de 18e eeuw leidde dit tot spanningen met de moederlanden. Al in 1776 verklaarden de Verenigde Staten zich onafhankelijk van Groot-Brittannië. Begin 19e eeuw hadden onafhankelijkheidsbewegingen in het midden van Amerika en op het zuidelijke continent succes. Daardoor verloren Spanje en Portugal hun gezag en ontstonden landen als Mexico, Argentinië en Brazilië. Vragen 3 Noem twee aspecten waarin het modern imperialisme zich onderscheidde van eerdere vormen van kolonialisme. 4 In de tekst worden verschillende oorzaken genoemd van het modern imperialisme. Noem deze oorzaken en maak daarbij onderscheid tussen economische, politieke en culturele oorzaken. 5 De verovering van Afrika door Europese landen verliep over het algemeen vrij snel. Leg uit hoe deze verovering zo snel kon gaan. 6 In de 19e eeuw intensiveerde de kerk de bekering van mensen in de koloniën. Leg uit wat dit te maken heeft met het idee van de ‘white man’s burden’. 7 a Noem de belangrijkste verschillen tussen de kolonisatie van Azië en die van Amerika voor 1800. b Noem een belangrijk temporeel verschil tussen de kolonisatie in Amerika en Afrika. | Gevolgen van het modern ­imperialisme De veroveringen in Azië en Afrika hadden grote gevolgen voor de veroverde gebieden. Uit de casus blijkt al tot welke wantoestanden de veroveringen konden leiden. Maar welke gevolgen had het modern imperialisme verder voor de onderworpen volken? ‘... zolang de mensen wordt wijsgemaakt dat de slavernij en het kolonialisme hoogtepunten van de ‘beschaving’ waren, zolang ook zal de thematiek van herstel en genoegdoening aan de orde worden gesteld door de historische slachtoffers van de expansiedrift en de grofheid die Europa wereldwijd tentoon heeft gespreid.’ — De Afrikaanse wetenschapper Achille Mbembe in 2013 over de erfenis van het kolonialisme en imperialisme, in Critique de la raison nègre (Kritiek van de zwarte rede). Paragraaf 3 Modern imperialisme | 243 De boeren konden maximaal 66 dagen per jaar worden ingezet als arbeidskracht op de plantages en kregen in ruil daarvoor een schamel plantloon. Hongersnoden waren het gevolg, terwijl met de winsten in Nederland spoorwegen werden aangelegd. Het cultuurstelsel werd rond 1870 vervangen door een andere vorm van exploitatie, die de bevolking wel enige verlichting bracht. Maar de Europese vraag naar koloniale producten bleef stijgen, onder invloed van de industrialisatie. Daardoor ging een steeds groter deel van de inheemse bevolking van Europese koloniën in Azië en Afrika deel uitmaken van de door Europeanen beheerste wereldeconomie. Bevoorrechting van bevolkingsgroepen Bron 3 | Indirect bestuur en landarbeid voor de kolonie. Inwoners van een dorp op Java dragen via een Indisch districtshoofd producten af aan een Nederlandse bestuursambtenaar. (Foto van rond 1900.) Bestuurders uit Europa Een eerste gevolg was dat de mensen in de koloniën te maken kregen met Europese politieke machthebbers. Hoe dat gebeurde, hing af van wie de kolonisator was. Groot-Brittannië werkte met een indirect bestuur. Inlandse vorsten en bestuurders in India bleven daarbij op hun plaats, maar moesten wel de orders doorgeven die ze van Britse ambtenaren kregen. Deze manier van besturen was relatief goedkoop en werd daarom ook in Nederlands-Indië ingevoerd. Maar niet alle imperialistische mogendheden hadden deze werkwijze. De Fransen kozen voor direct bestuur door Franse bestuurders. Dat was duurder en kwam de winstgevendheid van een gebied niet ten goede, maar gaf wel meer zekerheid. Verplichte landarbeid Een tweede gevolg voor de inheemse bevolking van de koloniën was dat zij werd gedwongen bij te dragen aan de economische activiteiten van het moederland. Dit was een langdurig proces, dat in Azië al vroeg in de 19e eeuw begon. Een voorbeeld daarvan is de invoering van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië in 1830. Volgens dit stelsel moest de bevolking van Nederlands-Indië voortaan koffie, thee, suiker en indigo (een blauwe kleurstof) voor de wereldmarkt produceren. Dit stelsel ging ten koste van de verbouw van rijst, omdat de boeren voortaan 20% van hun grond moesten gebruiken voor de verbouw van koloniale producten. 244 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Een derde gevolg was dat een deel van de inheemse bevolking werd ingeschakeld bij het bestuur en in het leger. Vaak koos het westerse bestuur daarbij voor heel specifieke bevolkingsgroepen, zoals etnische of religieuze minderheden. Zo kende het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) een groot percentage soldaten uit de Molukken. De bevoorrechte groepen waren loyaal aan het koloniale bestuur, maar deze werkwijze vergrootte wel de onderlinge tegenstellingen binnen de inheemse bevolking. Willekeurige grenzen Een vierde gevolg was dat de koloniserende landen bij het vaststellen van bestuurlijke grenzen geen rekening hielden met de verschillen tussen inheemse volken. Grenzen werden soms dwars door het gebied van één volk getrokken. Zeker in Afrika leidde dat op verschillende plaatsen tot zeer willekeurige grenzen. Toen koloniën in de 20e eeuw onafhankelijk werden, vormden die grenzen vaak een bron van conflicten. Nieuwe voorzieningen Een vijfde en laatste gevolg was dat de inwoners van de koloniën intensief in aanraking kwamen met de West-Europese cultuur. Daarbij ging het om materiële verworvenheden als moderne spoor- en waterwegen, communicatiemiddelen en medische voorzieningen, waar de inheemse bevolking in toenemende mate van kon profiteren. Maar zeker zo ingrijpend was de immateriële invloed die de westerse cultuur op de koloniën kreeg. De introductie van het christelijke geloof en van westerse rechtssystemen kon lokale religies en vormen van rechtspraak ernstig aantasten of zelfs doen verdwijnen. Tegelijkertijd kreeg de inheemse bevolking vanaf het eind van de 19e eeuw heel geleidelijk toegang tot westerse onderwijsvoorzieningen en leerde zij lezen en schrijven. Begin 20e eeuw zouden de eerste Bron 4 | De wereld in 1914. kinderen uit de inheemse elites naar westerse universiteiten gaan om er kennis op te doen over de Europese techniek en wetenschap. Door dit alles onderging de cultuur in de koloniën een enorme verandering. Vragen 8 Noem vijf gevolgen van het modern imperialisme voor de bevolking in de koloniën. 9 Waaruit blijkt dat de Fransen veel belang hechtten aan een krachtig bestuur in hun koloniale rijk? 10a Leg uit wat het cultuurstelsel in Nederlands-Indië inhield. b Leg uit waarom het cultuurstelsel al min of meer past bij het modern imperialisme. c Welk gevolg had het cultuurstelsel voor Nederlands-Indië? 11Nadat Indonesië in 1949 officieel onafhankelijk was geworden, kwamen inwoners van de Molukken in botsing met andere bevolkingsgroepen, die de Molukkers als verraders zagen. Leg uit dat Nederland aan het ontstaan van deze spanningen heeft bijgedragen. 12Tot op de dag van vandaag zijn de negatieve gevolgen van kolonialisme en modern imperialisme onderwerp van discussie. Daarbij gaat het om twee belangrijke thema’s: - de huidige situatie van de oorspronkelijk gekoloniseerde landen; - de huidige sociaal-economische positie van mensen die via migratie in andere landen terecht zijn gekomen. Beredeneer welke aspecten van de confrontatie tussen West-Europa en de landen die gekoloniseerd werden, veel aandacht zullen krijgen. Paragraaf 3 Modern imperialisme | 245 Historisch denken Historische perspectieven | Betekenis geven | De sigaar van Colijn In 1998 ontstond in de Nederlandse media ophef over een nieuwe biografie van Hendrik Colijn (1869-1944). Colijn was tussen 1933 en 1939 minister-president geweest. Hij werd over het algemeen gezien als een krachtige leider, maar nu rees discussie over de vraag of hij zich in zijn jonge jaren, in 1894, wellicht schuldig had gemaakt aan ‘oorlogsmisdaden’. Aanleiding waren citaten uit ­brieven die hij in die tijd aan zijn vrouw en zijn ouders had geschreven. Je onderzoekt de gebeurtenissen en hun context en geeft een oordeel over Colijns gedrag in 1894. Bron 5 | Colijn met de Militaire Willemsorde die hij verkreeg vanwege zijn optreden in Lombok. (Foto uit ca. 1900.) Bron 6 | Hendrik Colijn was in november 1894 (hij was toen 25) tweede luitenant in de infanterie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Met zijn regiment was hij betrokken bij de aanval op het paleis van een inheemse, hindoeïstische vorst. Na een dag lang vechten, met veel slachtoffers aan beide zijden, kreeg het KNIL de overhand. Over de laatste uren van de strijd schrijft Colijn op 24 november 1894 het volgende aan zijn vrouw. Ik heb er een gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm en een lange lans in de rechterhand, op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. [...] We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en ze zoo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar ’t kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten. ’t Was een verschrikkelijk werk. Ik zal er maar over eindigen. Bron 7 | Half december 1894 schreef Colijn over dezelfde gebeurtenissen het volgende aan zijn ouders. Zelfs jonge, schoone vrouwen met zuigelingen op den arm streden mee en wierpen uit de daken 246 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa stukken lood op ons, terwijl anderen zelfs de lans hanteerden. […] Na den 8e aanval bleven nog eenige weinigen over, die genade vroegen, ik geloof 13. De soldaten keken mij vragend aan. Een 30-tal mijner manschappen was dood of gewond. Ik keerde mij naar achteren om een sigaar op te steken. Eenige hartverscheurende kreten klonken en toen ik mij weer omdraaide waren ook die 13 dood. Info 1 Eind 19e eeuw probeerde Nederland heel Indië onder politieke controle te krijgen, desnoods met militaire middelen. Er was een oorlog gaande in Atjeh (tegenwoordig Aceh, Noord-Sumatra) en ook op Lombok was sprake van gevechts­handelingen. Nederland was economisch geïnteresseerd in ­Lombok vanwege de (toen nog legale) opium­ handel, waarop het een monopolie claimde. ­Andere landen negeerden dat, waardoor Nederland inkomsten misliep. Bij het bestuur van Lombok had Nederland te maken met hindoevorsten die eigenlijk afkomstig waren van Bali en die de islamitische Sassakken op Lombok onderdrukten. De Sassakken vroegen het KNIL om hulp. De hindoevorst weigerde zich echter aan het Nederlandse gezag te ­onderwerpen en viel ’s nachts onverwacht het KNIL aan ­(augustus 1894). In Nederland ontstond daardoor een nationalistische stemming: dit ‘verraad van Lombok’ moest worden gewroken. Bron 8 | Elsbeth Etty in NRC Handelsblad van 18 april 1998. Marx noemde de Nederlandse christelijk-koloniale heerschappij in Das Kapital al ‘een onovertroffen tafereel van verraad, omkoperij, sluipmoord, en lafhartigheid’. En Multatuli* schreef: ‘Op Nederlandsche heldendeugd volgt brand. Neder­ landsche overwinning leidt tot verwoesting. Nederlandsche krygsbedryven baren wanhoop.’ Multatuli dacht – ver voor Colijn – helemaal niet ‘anders dan nu’ over de oorlogsmoraal van het Nederlands-Indische leger. Er is geen sprake van ‘makkelijke toepassing van hedendaagse normen’, noch in het boek, noch in de media. Colijn was een misdadige ploert in de context van elke tijd. Bron 10 | Prof. Jan de Bruijn in * Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) schreef een inleiding bij de heruitgave Max Havelaar (1860), een aanklacht tegen het koloniale bewind in van de brieven van Colijn uit ­Nederlands-Indië. 1998. Bron 9 | In 1895 ontvingen de deelnemers aan de Lombokexpeditie een onderscheiding (het Lombokkruis) uit handen van de 14-jarige koningin Wilhelmina (in het wit). (Olieverfschilderij van Mari ten Kate, 1895.) In de publiciteit rond de biografie hebben de passages over de executie de volle nadruk ­gekregen, waarbij de betreffende gebeurtenis meer als nieuwsfeit dan als historisch feit werd gepresenteerd. Daarmee werd echter weinig recht gedaan aan de historische context waarin het drama zich afspeelde. Naar hedendaagse maatstaven moge de wijze waarop in het toenmalige Nederlands-Indië strijd werd geleverd als onaanvaardbaar worden beschouwd, het is historisch gezien even evident dat de publieke opinie in ons land er honderd jaar geleden anders over oordeelde. Vragen 13 Gebruik bron 6 en 7. Wat is je eerste reactie op wat Colijn, volgens eigen zeggen, in 1894 op Lombok heeft gedaan? 14 Gebruik bron 5 en 9. Wat zeggen deze bronnen over het toenmalige oordeel in Nederland over de strijd op Lombok? 15Gebruik bron 5, 6 en 9 en info 1. Als we het handelen van mensen in het verleden willen beoordelen, moeten we rekening houden met de historische context. Welke informatie over de historische context vind je belangrijk om het gedrag van Colijn te kunnen beoordelen? Leg uit waarom. K5 I3 | K6 I1, 2 16 Gebruik bron 8 en 10. a Welk oordeel spreken de schrijvers van bron 8 en 10 precies uit? b Op basis waarvan komen zij tot een verschillend oordeel? 17Had Colijn speelruimte om een andere beslissing te nemen of kon hij eigenlijk niet anders door de situatie op Lombok en de historische context van 1894? 18Wat is je eigen oordeel over het handelen van Colijn op Lombok? Was hij een oorlogsmisdadiger, een kind van zijn tijd of ben je van mening dat je moeilijk een oordeel kunt geven? Beargumenteer in ieder geval je antwoord. Paragraaf 3 Modern imperialisme | 247 Afsluiting | Oefenen voor het examen 3 Gebruik bron 3. a Beredeneer welke twee motieven Willem I had 1 Gebruik bron 1 en 2. a De positie van de onderste laag van de bevolking verslechterde door de industriële revolutie. Noem op basis van bron 1 en 2 twee kenmerken van de industriële revolutie en leg (zonder bron) bij elk kenmerk uit tot welke verslechtering van de positie van de textielarbeiders deze leidde. b Noem op basis van bron 1 en 2 een voorbeeld van continuïteit in de positie van de textielwerkers. 2 Richard Arkwright, de uitvinder van een spinmachine, stichtte in 1769 een eerste fabriek in Cromford, Derby, in Groot-Brittannië. Twintig jaar later werkten er 800 mensen. Welke conclusie kun je trekken op basis van deze informatie en bron 1 over het veranderingsproces tijdens de industriële revolutie? Bron 1 | Een afbeelding van huisnijverheid uit 1814, getekend voor een boekje over de klederdracht en ­ambachten in Yorkshire. om dit monument op te richten. b Leg uit dat dit monument niet twintig jaar later had kunnen worden opgericht. 4 Gebruik bron 4. a Toon met twee verwijzingen naar de bron aan dat de tegenstanders van Sadlers wetsvoorstel aanhangers van het economisch liberalisme zijn. b Leg uit dat Sadler op basis van hetzelfde economisch liberale gedachtegoed tot een andere visie op de arbeidsmarkt komt. c De eerste arbeidswetgeving in Nederland komt uit 1874. Het wetsvoorstel van Sadler leidde in 1833 tot een eerste sociale wet. Geef een verklaring voor dit verschil. 5 Gebruik bron 5. a Leg uit dat deze bron een goed voorbeeld is van het idee van de ‘white man’s burden’. b De politiek die in bron 5 wordt omschreven, betekende voor de inheemse bevolking van Nederlands-Indië zowel verandering als continuïteit. Geef van elk een voorbeeld. 6 Historici beschouwen het modern imperialisme als een nieuwe fase in het Europese kolonialisme, dat al vanaf de 15e eeuw bestond. Noem twee grote veranderingen in het kolonialisme die het idee van een ‘nieuwe fase’ onderbouwen. Bron 3 | In 1815 raakte de Nederlandse kroonprins gewond bij de veldslag bij Waterloo, in het huidige ­België. Bij die slag werden de Napoleontische legers definitief verslagen door troepen uit Groot-Brittannië, Pruisen en Nederland. In 1820 gaf koning Willem I opdracht tot de bouw van een groot monument op de plek waar de prins Bron 2 | Een afbeelding uit 1834 van weef­getouwen in van Oranje gewond raakte. Het staat nu bekend als de een Engelse fabriek, aangedreven door stoommachines. ‘Leeuw van Waterloo’. 248 | Hoofdstuk 9 De economische sprong van Europa Bron 4 | De parlementariër Michael Sadler (1780- Belangrijke begrippen 1835) spreekt in 1832 in het Britse parlement over kinderarbeid. Mijnheer, [mijn] wetsvoorstel heeft tot doel kinderen en andere jeugdige personen die in ons koninkrijk in ­fabrieken en werkplaatsen werken, te bevrijden van die overbelasting en onvrijheid die [...] totaal niet zijn te verenigen met hun geestelijke ontwikkeling, het behoud van hun morele opvattingen of de bescherming van hun gezondheid [...]. Mijnheer, ik ben mij ervan bewust dat sommige heren principieel bezwaar maken tegen regelgeving op dit gebied. [...] Ik begrijp dat het belangrijkste tegenargument hier zal zijn dat het wetsvoorstel een ongepaste inmenging beoogt in de relatie tussen werkgever en werknemer, een poging om de arbeidsmarkt wettelijk te reguleren. Als deze markt zou bestaan uit mensen die vrij zouden kunnen handelen, dan zou ik die bezwaren volledig delen. In theorie is dat het geval [en zijn mensen vrij], maar [volgens mij verliezen de tegenstanders van de wet] de toestand van de samenleving uit het oog, de ongelijke verdeling van bezit, of beter gezegd de totale monopolisering [van het bezit] door enkelen, waardoor voor de meeste [mensen] niets overblijft dan wat zij kunnen verdienen met dagelijkse arbeid [...]. Daarom is het duidelijk dat, behalve in de situatie waarbij de vraag naar arbeid gelijk is aan het aanbod (hetgeen in dit land zeker niet het geval is), de werkgever en de werknemer niet op gelijke voet staan in de arbeidsmarkt. Bron 5 | De journalist P. Brooshooft schreef in 1901 in het liberale blad De Locomotief het artikel - arbeidersklasse - cultuurstelsel - direct bestuur - economisch liberalisme - indirect bestuur - industrialisatie - industriële revolutie - industriële samenleving - middenklasse - modern imperialisme - modern kapitalisme - nationalisme - Romantiek Controleer jezelf Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je 9.1 | - de factoren noemen die bijdroegen aan de groei en verandering van de Britse economie vanaf 1750; - een aantal economische en sociale gevolgen van de industriële revolutie noemen; - met behulp van de begrippen ‘kapitalisme’ en ‘economisch liberalisme’ uitleggen dat er op economisch gebied sprake was van modernisering. 9.2 | - uitleggen dat de opkomst van het nationalisme in de 19e eeuw voortkwam uit de Verlichting en de Romantiek; - met voorbeelden uitleggen op welke manier nationale gevoelens bij een groep mensen ­werden gestimuleerd; - met voorbeelden uitleggen dat nationalistische politiek gevolgen had voor de grenzen van Europa. ‘De ethische koers in de koloniale politiek’. Dit is een fragment uit dat artikel. Wat ons moet overtuigen tot plichtsbetrachting tegenover Indië is de beste van de menselijke neigingen: het rechtsbewustzijn, het gevoel dat wij de Javaan die tegen zijn wil van ons afhankelijk is geworden, het beste moeten geven wat wij voor hem hebben, de edelmoedige drang van de sterkere om de zwakkere rechtvaardig te behandelen. Pas wanneer onze koloniale politiek deze ideeën uitstraalt, zullen wij voor Indië goede meesters zijn. 9.3 | - uitleggen welk verband er is tussen de industriële revolutie, nationalisme en modern imperialisme vanaf 1870; - met een voorbeeld uitleggen welke invloed Europese superioriteitsgevoelens hadden op de houding van Europeanen tegenover volken in Afrika en Azië; - beschrijven hoe de kolonisatie in Azië en Afrika verliep; - een aantal politieke, economische en sociale gevolgen noemen van het modern imperialisme voor de inwoners van de veroverde gebieden. Afsluiting | 249