De Kelten (met wat Germanen), Ieren, Keltische mythologie Het begin van wetenschappelijke studie van de Kelten: http://www.vanhamel.nl/keltische%20links.htm http://www.intute.ac.uk/artsandhumanities/celtic/ http://www.digitalmedievalist.com/ http://worldcoincatalog.com/AC/C1/CelticKingdoms/CelticKingdoms.htm De Kelten is de naam van een Indo-Europese bevolkingsgroep die in de eenentwintigste eeuw op delen van de Britse Eilanden en het schiereiland Bretagne wonen. In het verleden bewoonden zij echter een veel groter gebied en was hun aantal relatief gezien ook vele malen groter. Het Keltische taal- en cultuurgebied strekte zich ooit over Europa uit van Ierland tot aan Thracië, en voorbij Europa in Anatolië, maar is tegenwoordig beperkt tot enkele kleine gebieden in West-Europa. Inhoud 1 Geschiedenis o o 1.1 Oorsprong 1.2 Assimilatie van de Kelten 2 Cultuur o 2.1 Krijgers o 2.2 Meestersmeden o 2.3 Keltische feestdagen o 2.4 Druïden o 2.5 Tegenwoordig Keltisch taal- en cultuurgebied 3 Kelten in de Lage Landen o 3.1 Keltische woorden in het Nederlands o 3.2 Keltische goudschat in België o 3.3 Keltische munten in Nederland 4 Keltische volkeren 5 Zie ook Geschiedenis Oorsprong Verspreiding Kelten over Europa 1: Oorsprongsgebied ten noorden van de Alpen L: La Tène H: Hallstatt 2: Grootste verspreiding in ongeveer 400 v. Chr. B: Britse eilanden G: Galatië in Klein-Azië I: Iberisch schiereiland http://www.stonepages.com/ De Kelten waren afkomstig uit Midden-Europa, vermoedelijk benoorden de Alpen. Zij waren afkomstig uit de driehoek Slowakije, Polen, Oekraïne met als centraal punt de plaats "Lemberg" welke nog steeds bestaat. Hun voorouders trokken van de Zwarte Zee naar OostEuropa in ongeveer het 3e millennium v. Chr.. Bekend is dat zij als huurleger de staat Galatië hebben gesticht in het huidige Turkije. Ze zijn verwant aan de Germanen, Grieken, Latijnen en andere Indo-Europeanen wier voorouders in dezelfde groep 'emigranten' zaten. Over hun profilering van de andere Indo-Europeanen als aparte groep is weinig met zekerheid te zeggen maar vermoedelijk gebeurde dit tussen 2000 en 1000 v. Chr. Belangrijke opgravingen uit het oorsprongsgebied van de Kelten werden in het begin van de 20ste eeuw gedaan in La Tène en Hallstatt. Vanaf ongeveer 750 v. Chr. begonnen zij zich in noordwestelijke richting te bewegen tot zij rond 400 v. Chr. het grootste deel van West-Europa bewoonden. Waarschijnlijk gingen de niet-Indo-Europese volkeren die ze tegenkwamen na verloop van een paar generaties in de Kelten op. In de 3e eeuw v. Chr. vielen Kelten zelfs Griekenland en Turkije binnen. Daar werden ze bekend als de Galaten. In de 4de en 3de eeuw voor Chr. bezetten de Kelten Noord-Italië en de gebieden van de Etrusken en bedreigden ook de toen nog kleine Romeinse Republiek. Een Keltische stam onder leiding van Brennus bezette zelfs de stad Rome en was slechts bereid te vertrekken nadat de Romeinen een grote afkoopsom aan hem betaald hadden. Dat de Kelten zich over een zeer groot gebied gevestigd hadden, is nog aan veel woorden zoals eigennamen te herkennen waar het element "Gal" voor "Kelt" in voorkomt: Keltische opgravingen in Galicië Galicië (Spanje) Gallië (oude naam voor Frankrijk, België, stukje van Nederland, Zwitserland, Duitsland, ... ) Galatië (streek in Klein-Azië, thans Turkije) Gaelic (Gaelische familie Keltische talen, waaronder Schots-Gaelisch, Iers-Gaelisch) Assimilatie van de Kelten Verdeling van Gallië tijdens de verovering door Julius Caesar rond 54 v. Chr. Vanaf 100 v. Chr. veroverden de Romeinen - die hun imperium aan het uitbreiden waren - de meeste Keltische gebieden in Europa behalve de meest westelijke delen in tegenwoordig Ierland en Schotland. In het Romeinse Rijk kwam een proces van romanisering op gang. Dit werd niet actief aangemoedigd door de Romeinen maar dit was eerder een spontaan proces. Zo verdwenen de Keltische taal en cultuur binnen een paar generaties van het toneel. Alleen in afgelegen streken op het minder dicht bevolkte platteland wist de Keltische identiteit zich langer te handhaven. In Gallië ontstond een Gallo-Romeinse mengcultuur. Cultuur Of er werkelijk sprake is geweest van een volk waarvan de leden zichzelf beschouwden als "Kelt" is niet zeker. Waarschijnlijk was de eerste groep waarvan hun identiteitsgevoel uitging hun eigen plaatselijke stam, die vaak met andere Keltische stammen rivaliseerde, en was een meer "universeel" Keltisch gevoel niet zo belangrijk. Wel is zeker dat er sprake is geweest van een Keltische cultuur met veel gemeenschappelijke elementen. De Kelten maken vaak gebruik van prehistorische bouwwerken om er hun eigen feestelijkheden in te houden (bijvoorbeeld in de steenkringen in Carnac, Frankrijk en in Stonehenge in Wiltshire, Verenigd Koninkrijk). Zo vermengt hun cultuur zich met die van nog oudere bevolkingsgroepen. Daarnaast hadden ze ook heilige bomen waar ze hun religie bedreven. Krijgers Volgens verslagen van Romeinse schrijvers waren de Kelten zeer krijgshaftig: ze streden dikwijls naakt met hun haren met kalk en leem opgestijfd tot een soort 'punkkapsel'. Vaak werkten de strijders zich op tot een staat van razernij/extase waardoor ze in de strijd geen vermoeidheid of angst meer voelden en doorgingen tot ze overwonnen of sneuvelden. Ook bij de Germanen worden deze 'berserkers' waargenomen door de Romeinen. Hun uiterlijk wordt beschreven als over het algemeen grote gespierde kerels, roodharig of blond met hangsnorren en vaak tatoeages op hun lichaam. Bij de strijd verfden ze hun lichamen met "oorlogskleuren". Meestersmeden Bronzen helm uit de Keltische La Tène-cultuur Om hun nek hadden veel Kelten een gouden gevlochten halsband, torques. Metaalbewerking was bij de Kelten trouwens tot een zeer hoog niveau ontwikkeld en de Romeinen en Grieken spraken hierover vol bewondering. Opgravingen van prachtig bewerkte metalen voorwerpen bevestigen dit beeld. Volgens de schriftelijke bronnen was de bewerking van textiel eveneens van hoog niveau, helaas is daarvan bijna niets teruggevonden. Keltische feestdagen Het religieuze jaar was in vier verdeeld door telkens een belangrijke overgangsdag, waarop werd feest gevierd, meestal meerdere dagen. Deze speelden een rol in de Keltische mythologie: Imbolc: de vooravond van 1 februari, gewijd aan de vruchtbaarheidsgodin Brigit. Beltain: de vooravond van 1 mei, ter ere van de god van leven en dood Bel Lugnasa of Lughnasadh: in augustus, voor de zonnegod Lugh Samain of Samhain: de vooravond van 31 oktober, als einde van het jaar en begin van het nieuwe. Druïden De druïden namen een zeer belangrijke plaats in binnen de Keltische samenleving. Het waren meer dan priesters: zij traden ook op als rechters en als raadsheren van de Keltische leiders. Zij waren zeer nauw verbonden met de natuur en baseerden hun raadgevingen en voorspellingen voornamelijk op (voor-)tekenen uit de natuur. Ze fungeerden eveneens als het 'geheugen' van de stam. Iedereen kon druïde worden, in de zin dat de functie niet erfelijk was . De enige voorwaarde was een heel groot aantal verzen van buiten leren. Zo bleven sommigen 20 jaar in de leer. Helaas zijn er pas veel later, in de Vroege Middeleeuwen, Keltische mondelinge overleveringen op schrift gesteld. Tegen die tijd waren de meeste Kelten al christen geworden en stelde de Kerk de druïden in een slecht daglicht. Zo verdween de druïdenklasse en met hen ook hun kennis. Het meeste wat we van hen weten zijn verhalen en mythen van de Ierse en Britse Kelten. Van die van de Gallische, Iberische en overige 'continentale' Kelten weten we bijna niets meer. Tegenwoordig Keltisch taal- en cultuurgebied Laatste Keltische gebieden in Europa. Ierstalig waarschuwingsbord Tweetalige padtekens in Wales Tweetalige bewegwijzering in Quimper, Bretagne. Tot op heden zijn de laatste levende Keltische talen terug te vinden in de uiterst westelijke delen van Europa: in Frankrijk: Bretagne, in Groot-Brittannië: Wales en Schotland, in Ierland. Hoewel het Gallisch mogelijk nog tot in de Frankische tijd her en der gesproken werd, is de aanwezigheid van een Keltische taal in Bretagne (afgeleid van Britannia; de Romeinse naam voor het huidige Groot-Brittannië) toch eerder terug te voeren op vluchtelingen/immigratie vanuit Groot-Brittannië veroorzaakt door de Angelsaksische invasies in de 5e eeuw van dat eiland. Bretagne (Frankrijk) Cornwall (Verenigd Koninkrijk), (Engeland) Ierland (Ierland) Het eiland Man (Verenigd Koninkrijk) Schotland (Verenigd Koninkrijk) Wales (Verenigd Koninkrijk) Onder de moderne Kelten worden tegenwoordig vaak Ieren, Welsh en Schotten verstaan. Het Engelse woord Welsh is verwant aan het Nederlandse woord Waals; beide betekenen vreemd, buitenlands althans in de ogen van de Germaanstalige buren. De Keltische talen zijn kleine talen die met uitsterven bedreigd zijn, ze worden steeds meer verdrongen door de officiële veel grotere landstalen Engels (Ierland en V.K.) en Frans (Frankrijk), al geldt het Iers wettelijk als de eerste taal van Ierland, en bezitten het Welsh en het Schots officiële status. Deze talen worden tegenwoordig beschermd door de Europese Unie, die minderheidstalen steunt. De talen zijn in het openbare leven steeds vaker te zien en de media besteden meer tijd aan Keltische talen. Het Manx, gesproken op het eiland Man in de Ierse Zee, was eigenlijk al sinds de jaren 60 uitgestorven, maar is nieuw leven ingeblazen. Het Cornish, dat reeds sinds de 18de eeuw uitgestorven was, is op kunstmatige wijze gereconstrueerd en kent heden ten dage, in zijn nieuwe vorm, enkele honderden sprekers. De situatie van het Iers is het meest positief; het wordt volop onderwezen en de taal is erkend als een officiële taal in de E.U. Daarnaast is door middel van volkstellingen vastgesteld dat de praktische kennis van het Welsh tussen 1991 en 2001 in Wales is toegenomen met ruim 7%. Belangrijk bij het reanimeren van een zeldzame taal is dat men de taal in het alledaagse leven betrekt; het onderwijzen ervan is immers op zichzelf ontoereikend, zolang de taal in kwestie niet in de normale omgang van alledag wordt gestimuleerd. Kelten in de Lage Landen Keltische woorden in het Nederlands Hoewel het Nederlands vrijwel geheel op het Germaans is terug te voeren zijn er nog wel een paar Keltische woorden in aan te treffen, bijvoorbeeld ambt, ambacht, kar en gijzel- en eed. Ook de namen van metalen zoals ijzer en lood zijn waarschijnlijk op de Kelten -die als smeden beroemd waren- terug te voeren. Plaatsnamen op -ik, -rijk (Doornik, Kortrijk, Kamerijk) komen van Keltisch -acum en hetzelfde geldt voor -dunum als in Loosduinen. Keltische goudschat in België Tijdens graafwerkzaamheden in oktober 1995 in het Belgische plaatsje Beringen (Belgisch Limburg) vond men een "torque" (halsring), twee fragmenten van "torques", een halve armband en 25 munten, alle van massief goud. Archeologisch onderzoek wees uit dat het hier ging om wat de munten betrof om zgn. 'regenboogschoteltjes'. De datering van dergelijke muntjes, overigens zonder opdruk, is ongeveer 90 v. Chr.. Opmerkelijk is dat vrijwel identieke "torques" halsringen zijn gevonden in Niederzier (bij Düren in de Eifel) in 1978. Mogelijk is in beide gevallen dezelfde goudsmid aan het werk geweest. Van belang is echter dat de Belgische vondst de meest noordelijke is van de goudvondsten uit de (late) ijzertijd op het Europese vasteland. In België is het gebruikelijk de bevolking van de late ijzertijd te omschrijven als Kelten. Nederlandse archeologen volgen deze gewoonte niet, en behelpen zich hooguit met een vage term als Keltisch-Germaanse bevolking. Toch is een aanduiding als 'Keltische goudschat' niet ongegrond. Uit Romeinse bronnen weten we dat dit gebied in de late ijzertijd werd bewoond door de Eburonen. Zowel de naam van de stam als de namen van de aanvoerders die Julius Caesar in 50 v. Chr. versloeg - Ambiorix en Catuvolcus - zijn Keltisch. Daar komt bij dat verschillende archeologische vondsten, waaronder deze uit Beringen, wijzen op nauwe culturele contacten met het Duitse midden-Rijn gebied en met het noordoosten van Frankrijk. Die streken waren onmiskenbaar Keltisch, zodat we tenminste in cultureel opzicht ook in Beringen met redelijke zekerheid van Kelten mogen gewagen. De provincie verwierf de schat voor de som van vier miljoen frank (ongeveer 100.000 euro) en stelde ze permanent tentoon in het bekende Provinciaal Gallo-Romeins Museum in Tongeren. Keltische munten in Nederland In maart 2005 zijn er 17 Keltische munten gevonden in het plaatsje Echt (Limburg). De munten stammen uit 50-20 voor Christus. Het gaat om zilveren munten, vermengd met koper en goud. De munten behoren tot de groep van de Rijnlandse 'regenboogschoteltjes'. Kenmerkend is het schotelvormige profiel met specifieke afbeeldingen, zoals een driebeen. In de afgelopen decennia zijn er in Zuid- en Midden-Nederland regelmatig losse Keltische munten gevonden, maar nooit zoveel tegelijk. De munten zijn in de Maasvallei in Limburg gevonden. Volgens archeologen bevestigt dit dat de Maasvallei tot de invloedssfeer van de Keltische La Tènecultuur behoorde. Eburonen Eburonen (Lat.: Eburones), Belgisch volksstam waarvan het grootste deel ten tijde van Caesar woonde "tussen Maas en Rijn"1, in gedeelten van het huidige Nederland en België (Kempen, beide Limburgen) en Duitsland (Roer, zijrivier van de Maas). In het westen grensde hun gebied aan de Menapiërs, die aan de monding van Maas en Rijn woonden2. Ook de Ambivariti3 zijn ergens langs hun westelijke grens te situeren. De stam werd door Caesar volledig van de kaart geveegd. Caesar rekent hen tot de zgn. "Germani cisrhenani", Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden4 en die daar de oorspronkelijke Keltische bevolking hadden verdreven5. Over de waarde die aan deze en dergelijke uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Ook over hun juiste woongebied en hun etnische oorsprong is het laatste woord nog niet gezegd. Op basis van muntvondsten en muntconcentraties is b.v. vast te stellen dat er Eburonen in het oostelijk deel van het Nederlandse rivierengebied en in Belgisch Limburg woonden6. De namen van hun koningen zijn zuiver Keltisch. Ook in de naam van de stam zelf kan een Keltisch element herkend worden, nl. *eburo-, wat taxus betekent7. (Dat geeft de zelfmoord van hun koning Catuvolcus met het sap van een taxusboom een nieuwe betekenis.) Dat alles lijkt er sterk op te wijzen dat bij de Eburonen tenminste de hogere klasse keltisch was of althans "gekeltificeerd" (d.w.z. de taal en de gebruiken van de Kelten had overgenomen). Een sterke aanwijzing dat ook de gewone bevolking op den duur Gallisch of een vorm hiervan is gaan spreken is het Romaanse (D.W.Z. Latijn met een zeer sterke Gallische invloed) accent dat aan de basis ligt van de uitspraak van het Nederlands8. Caesar noemt twee koningen, Ambiorix en de bejaarde Catuvolcus, die elk zeggenschap zouden hebben gehad over een deel van de stam9. Caesar vermeldt dat de Eburonen vazallen waren van de Treveri en hij legt Ambiorix de uitspraak in de mond dat hij schatplichtig was aan de Atuatuci, die zijn zoon en neef als gijzelaars in hun macht ("in slavernij en ketenen") hadden, tot Caesar die toestand ongedaan maakte10. De Atuatuci grensden aan "zijn machtsgebied"11. Tussen de Eburonen en de Treveri woonden de Segni en de Condrusi, die Caesar eveneens tot de Germaanse stammen rekende12. Hun relatief grote naambekendheid danken de Eburonen aan de opstand tegen de Romeinse veroveraar in 54 v. Chr., die (weer volgens Caesar) een initiatief van Ambiorix zou zijn geweest. De Eburonen vernietigden anderhalf Romeins legioen, voor de winter ingekwartierd in de vesting Atuatuca, trokken vervolgens naar de Atuatuci en de Nervii en sloegen samen met hen het beleg voor het winterkwartier van Quintus Cicero, dat aan de oostelijke grens van het gebied der Nerviërs was gesitueerd. Op het nippertje kon Caesar voorkomen dat ook Cicero's legioen vernietigd werd13. Over de juiste locatie van de vesting Atuatuca ("het fort") is al heel wat inkt gevloeid. Caesar zegt dat ze "bijna in het midden van het gebied der Eburonen" lag, op vijftig mijl van het winterkamp van Cicero, en "een weinig verder" van dat van Labienus (in het grensgebied Remi-Treveri, op zestig mijl van Cicero14). De traditionele identificatie met Tongeren is niet vol te houden14a. Andere identificaties (Kanne-Kaster, Limbourg, Grand-Mesnil, ...) hebben hun voor- en tegenstanders. Het daaropvolgende oorlogsseizoen wijdde Caesar aan de vernietiging van de Eburonen, waarvoor hij Atuatuca als uitvalsbasis nam15. Hij verklaarde de stam vogelvrij en iedereen mocht mee komen plunderen en moorden. De Eburonen waren gevlucht naar de meest ontoegankelijke uithoeken van het Belgisch territorium: het Ardennerwoud, de Peel ("aaneengesloten moerassen") en de delta van Maas en Rijn ("op eilanden die door de getijden worden gevormd"). Velen ontvluchtten Gallië. Catuvolcus pleegde zelfmoord16. Ambiorix wist te ontkomen, hoewel de Romeinen hem enkele malen bijna te pakken hadden; Caesar zou hem nooit kunnen vangen, hoewel hij in 52 v.Chr. opnieuw verwoestende raids organiseerde in Ambiorix' machtsgebied17. Ongetwijfeld heeft de bevolking onder de represailles zwaar te lijden gehad, maar het is onwaarschijnlijk dat de Eburonen volledig uitgeroeid werden. Uit de archeologie en de toponymie blijkt dat niet. Later vinden we in het gebied van de Eburonen: de Frisiavones (aan de Schelde ?), de Texuandri (Kempen ?)18, de Tungri (Haspengouw), de Bataven (in het oostelijke deel van het Nederlandse rivierengebied) en de Ubii (op de linker Rijnoever, vanaf 38 v. Chr.). De evolutie in de huisplattegronden in de Kempen is met de verdwijning van de Eburonen en de herbevolking van het gebied in verband gebracht. Menapiërs Menapiërs (Lat.: Menapii), Belgische volksstam die ten tijde van de Gallische oorlog woonde in de Schelde-, Maas- en Rijndelta, en die ook ten noorden van de Rijn bezittingen had1. Onder keizer Augustus gaven zij hun naam aan één van de civitates van Gallia Belgica. Bij het interpreteren van de oude gegevens moeten we er rekening mee houden dat de kustlijnen en de Delta er ten tijde van Caesar's veroveringen anders uitzagen dan nu (de Westerschelde b.v. bestond nog niet en de smalle Schelderivier mondde uit in de Maas) en dat de toestand later nog geregeld veranderde. Het grondgebied van de Menapiërs grensde ten tijde van Caesar in het oosten aan dat van de Eburonen2, in het zuiden aan dat van de Morini, waarmee ze meestal samen worden genoemd. Ze bewoonden een onherbergzame streek, waardoor de bevolkingsdichtheid klein was: zij brachten in 57 v. Chr. 9000 strijders op de been, de Morini b.v. 25.000, de Nerviërs 50.0003. De Schelde lijkt de grens te zijn geweest met stammen zoals de Nerviërs. De latere civitas Menapiorum lag meer naar het zuiden4 en had als hoofdstad Castellum Menapiorum (Kassel (Cassel), N.-Fr.). In de late keizertijd wordt dat de civitas Turnacensium met als hoofdplaats Doornik (Tournai) (Turnacum). De grenzen bleven bewaard in die van het middeleeuwse bisdom Doornik. Ten tijde van de Gallische verovering De Menapii waren kustbewoners en beschikten over boten5. Hun gebied was bosrijk en moerassig6. Strabo deelt het interessante detail mee dat deze bossen geen grote bomen bevatten, maar dicht waren en "doornig"7. Dat er aan landbouw werd gedaan, blijkt meermaals uit de teksten. De Menapiërs hadden op de andere oever van de Rijn "akkers, boerderijen en woonkernen"8. Caesar vertelt hoe hij hun oogsten en huizen vernielde aan de zuidelijke grens9. De bevolking zelf bracht zich, telkens wanneer Caesar probeerde hen definitief te onderwerpen, met bezittingen en veestapel, in veiligheid in de onherbergzame moerasbossen, waarin het leger niet kon doordringen. In 53 v.Chr. echter slaagde Caesar erin hun schuiloord te bereiken met vijf legioenen: hij viel langs drie zijden aan, stak gebouwen en oogsten in brand en maakte veel vee en mensen buit, waardoor de Menapiërs zich overgaven. Hij liet de Atrebaat Commius met ruiterij ter plaatse en vertrok zelf naar de Treveri. Het ging om een afschrikkingsactie ter voorbereiding van de vernietigingsoorlog tegen de Eburonen. Caesar wou beletten dat Ambiorix zich bij de Menapiërs, zijn buren, ging verschuilen10. In boek VII vernemen we dat Caesar de Morini aan Commius had "gegeven". Van de Menapiërs is dan geen sprake. Zij worden ook niet vernoemd onder de stammen die manschappen leverden voor het ontzettingsleger van Alesia, hoewel Commius –die Caesar afvallig was geworden– bij de recrutering een belangrijke rol speelde.11. Morini (stam) Morini is de naam voor een Belgische bevolkingsgroep die ten tijde van Caesar gevestigd was in de kuststrook van Noord-Frankrijk en België. Onder keizer Augustus gaven zij hun naam aan één van de civitates van Gallia Belgica. Hun naam verwijst naar de zee: mor (vgl. Ar(e)morica, het Armoricaans schiereiland of "land in de zee"). De Morini behoorden tot de grotere stammen: zij konden 25 000 gewapende mannen op de been brengen1. Caesar noemt hen in zijn Commentarii de bello Gallico vaak in één adem met de Menapiërs, die ten noorden van hen woonden. De Ambiani waren hun zuiderburen, de Atrebaten zijn te situeren tussen de Morini en de Nerviërs. Bij Vergilius, hierin nagevolgd door Plinius e.a. staan de Morini symbool voor het einde van de bewoonde wereld2. De latere civitas Morinorum had als hoofdplaats Tarvenna (het huidige dorpje Terwaan), de grenzen ervan bleven bewaard in die van het middeleeuwse bisdom Terwaan (episcopatus Morinorum). Ten tijde van de Gallische verovering Caesar was zeer geïnteresseerd in dat deel van het grondgebied der Morini van waaruit de overtocht naar Brittannië "het kortst" was 3, d.w.z. de omgeving van Cap Griz Nez. Zij beschikten daar over verschillende havens, waarvan Portus Itius, het huidige Boulogne, er slechts één was4. De meer noordelijk gelegen gedeelten wou hij vooral angst aanjagen, zodat ze hem niet zouden aanvallen5. Het gebied waar de Morini en vooral de Menapiërs woonden, boomrijk en moerassig, leende zich uitstekend voor guerrilla en de gevaren wogen niet op tegen de baten van een definitieve onderwerping van die economisch minder interessante gedeelten. In 55 v.Chr. verstevigde Labienus de Romeinse greep op het strategisch belangrijke gedeelte van het gebied der Morini6. In 54 v.Chr. liet Caesar één legioen, o.l.v. zijn legaat Caius Fabius, daar overwinteren7. In 53 v.Chr. kwamen zij zeer waarschijnlijk samen met de Menapiërs, onder het rechtstreeks gezag van de Atrebaat Commius8. Tijdens de grote Gallische opstand o.l.v. Vercingetorix leverden de Morini een contingent van 5000 (7000?) man voor het Gallische onzettingsleger dat Alesia moest bevrijden - het is opvallend dat de Menapiërs niet zijn genoemd in deze context, hoewel Commius een belangrijke rol speelde bij de ontzettingspoging van Alesia9. Caesar heeft enkele interessante details. De stam telde een aantal pagi, die, op het eerste gezicht althans, nogal autonoom konden beslissen10. De Morini zochten tegen het Romeins leger bescherming in moeren (een even eenvoudige als logische verdediging die ook andere stammen kenden). In 56 v.Chr., toen het najaar zeer regenachtig was, lukte die tactiek. Het jaar daarop, toen het droger was, niet11. De Morini zouden samen met de andere kustvolkeren (Lexovii, Namnetes, Ambiliati, Diablintes en Menapii) en stammen uit Brittannië, hebben deelgenomen aan de "opstand" van de Veneti12. Dat wijst erop dat zij betrokken waren in het transport van en naar Zuid-Engeland, transport dat Caesar volledig wou controleren. Nerviërs De Nerviërs (Latijn: Nervii), waren een Belgische volksstam die ten tijde van de verovering door Caesar in het noorden van Frankrijk en het zuiden van België woonde, tussen Schelde en Maas. Buurvolkeren waren: de Viromandui (Vermandois, Fr.), de Atrebates (Arras, Fr.) en de Atuatuci1. De stam controleerde een belangrijke sector van de grote handelsweg van Keulen naar Amiens. Tacitus vermeldt dat de Nerviërs in zijn tijd prat gingen op hun "Germaanse" afkomst, als het ware om zich te distantiëren van de "tamme" Galliërs. Caesar zegt inderdaad dat de meeste Belgen "afkomstig waren van de Germanen", d.w.z. van over de Rijn kwamen. De Griekse geograaf Strabo schrijft dat de Nerviërs een Germaans volk waren en aan de Treveri grensden. Waarschijnlijk verwisselt hij de Nerviërs met de Eburonen2. De latere, zeer uitgestrekte civitas Nerviorum omvatte waarschijnlijk ook de woongebieden van andere stammen, waarvan Caesar zegt dat ze afhankelijk waren van de Nerviërs: Ceutrones, Levaci, Geidumni, enz.3 Dit Romeinse administratieve gebied wordt verondersteld begrensd door de Rupel in het noorden en de Schelde in het westen; dichte bossen maakten dat in het oosten en het zuiden de grenzen onduidelijk waren. De civitas (administratieve stad) zelf was Bagacum Nerviorum (Bavay, N.-Fr.). Tijdens de late keizertijd werd de hoofdstad verplaatst naar Cameracum (Kamerijk/Cambrai, N.-Fr.).en veranderde de naam in civitas Cameracensium. De grenzen bleven ongeveer bewaard in die van het middeleeuwse bisdom Kamerijk. Inhoud 1 De Nerviërs en Caesar o 1.1 De slag aan de Sabis o 1.2 De belegering van het winterkamp van Cicero o 1.3 Identificaties 2 Noten 3 Externe links De Nerviërs en Caesar In 57 v. Chr. trachtten de Nerviërs, o.l.v. Boduognatus, Caesar tegen te houden aan de Sabis4. Vroeger werd deze waterloop geïdentificeerd met de Samber, later met de Selle, een zijriviertje van de Schelde (Fr.), recent met de Samme, een bovenloop van de Zenne ter hoogte van La Louvière. Enkele jaren later, in 54 v. Chr., slaagde de stam er bijna in het legioen van Quintus Cicero, dat in hun grensgebied overwinterde, uit te schakelen5 met represailles als gevolg6. Voor de grote opstand van Vercingetorix leverden ze volgens Caesar 5000 man7. Caesar leed in de slag aan de Sabis zware verliezen, hetgeen hem ertoe noopte een aantal details mee te delen over deze volksstam, die overeenkomen met wat hij in zijn inleidend hoofdstuk vertelde over de Belgen in het algemeen: zij lieten geen Romeinse handelaars toe binnen hun gebied en wilden geen wijn of andere luxegoederen invoeren; het waren woeste en dappere kerels, die zich niet met Rome wilden inlaten8. Caesar heeft een interessante uitweiding over de "hagen", die typisch blijken te zijn geweest voor het Nervisch gebied waar hij in 57 v.Chr. doorheen trok (Frans en Belgisch Henegouwen, Waals-Brabant) en de velden en wegen afzoomden, waardoor de mars gehinderd werd9. De Romeinse veldheer kent er een militaire functie aan toe: de Nerviërs hadden geen noemenswaardige ruiterij en streden vooral te voet, waarbij zij door hun hagen in het voordeel waren. In elk geval wijzen deze hagen erop dat langsheen de grote baan AmiensKeulen de bossen plaats hadden gemaakt voor cultuurgronden: zijn beschrijving is best toepasbaar op de "kanten" of houtwallen rondom de akkers, zoals ze tot voor enkele tientallen jaren haast overal te zien waren. De slag aan de Sabis Nadat Caesar aan de Aisne (zijrivier van de Oise) in het land van de Remi (in de omgeving van Reims) een eerste Belgisch coalitieleger had verslagen, hadden de Belgische stammen van Noord-Frankrijk waar Caesar met zijn leger naar toe trok zich één voor één aan hem overgegeven: eerst de Suessiones (rond Soissons), dan de Bellovaci (omgeving van Beauvais) en als laatste de Ambiani10. Vanuit hun gebied, dat gelegen was rond de latere stad Amiens (Samarobriva Ambianorum), vertrok Caesar met zijn acht legioenen in noordoostelijke richting, naar het gebied van de Nerviërs, naar wie ook de legers van de stammen der Atrebates en de Viromandui zich hadden teruggetrokken. Na drie dagen in het gebied van de Nerviërs te hebben opgemarcheerd vernam Caesar dat hun leger, samen met dat van de Viromandui en de Atrebates, de Romeinen opwachtte achter de rivier de Sabis op niet meer dan vijftien kilometer van zijn kamp11. Net daarheen leidde Caesar zijn troepen. Wellicht verwachtte hij een zoveelste, relatief makkelijk succes12. De Nerviërs waren echter nauwkeurig ingelicht over Caesar's marsgewoonten en de gecompliceerde maneuvers bij de aankomst op een bivakplaats13. Bovendien bleken de Nerviërs en hun bondgenoten zich gedisciplineerd te gedragen14. Het aanvalsplan was erop gericht het Romeinse leger zo gevoelig te treffen dat Caesar niet anders zou kunnen dan naar Italië terug te keren. Caesar had de kilometerslange legerkolonne (ong. vijftigduizend mensen en duizenden lastdieren) opgesteld zoals dat zijn gewoonte was in vijandelijk gebied. Na de voorhoede kwamen zes van de acht legioenen waarover hij toen beschikte, gevechtsklaar, d.w.z. zonder hun hinderlijke bagage. Die bevond zich in de lange legertros, die achter de zes legioenen voorttrok. Daarna kwamen dan de laatste twee legioenen, als bescherming voor de tros en als achterhoede15. De kampplaats, die elke dag zorgvuldig gekozen werd door speciale eenheden, was bij aankomst van de eerste troepen al volledig voorbereid, zodat alle eenheden wisten waar ze hun tenten konden opslaan. Het eerste werk was de versterking van de kampplaats: het graven van een gracht en het opwerpen van een wal rond het enorm grote terrein. Alle legioenen kenden hun plaats in het geheel en de sector van het kamp die zij moesten beginnen versterken. Als iedereen was aangekomen (wat enkele uren duurde) was elke zijde van het kamp door twee legioenen verdedigd. Het spreekt voor zich dat tijdens het uitvoeren van de aankomstmaneuvers en het graafwerk de legioenen het kwetsbaarst waren. Wanneer de eerste delen van de legertros het kamp binnentrokken, vielen de Belgen dan ook aan16. Zij wisten dat de laatste twee legioenen op dat ogenblik nog kilometers ver waren. Zij zouden nu trachten de legioenen twee per twee uit te schakelen. De Nerviërs, de hoofdmacht, stonden op de linkervleugel. De kleinere groepen der Atrebaten en der Viromandui stonden resp. op de rechtervleugel en in het centrum. Zij vielen het eerst aan en moesten de legioenen die de linkerkant (leg. IX en X) en de voorkant (leg. VIII en XI) van het Romeinse kamp aan het versterken waren, weglokken van de bivakplaats17. Daardoor was het kamp enkel op de rechterkant verdedigd. Op dat ogenblik viel de hoofdmacht aan. Eén deel pakte de twee legioenen van de rechterzijde (leg. VII en XII) aan, het andere trok naar het hoogst gelegen deel van het kamp, waar de staf gelegerd was18. Blijkbaar was het de bedoeling dat de hoofdmacht de twee legioenen zeer snel zou uitschakelen, om dan de anderen te gaan helpen. Wanneer de twee laatste legioenen (leg. XIII en XIV) zouden arriveren, moest de strijd beslecht zijn. Caesar heeft dan enorm veel geluk gehad. Blijkbaar hadden de Belgen hem niet zo snel verwacht: in elk geval was een vierde stam, de Atuatuci, nog niet gearriveerd toen het gevecht moest beginnen19. De Ambiani hadden bovendien de tegenslag dat zij op hun vleugel tegenover de fameuze legaat Titus Labienus kwamen te staan, die het negende legioen commandeerde, en tegenover het al even fameuze tiende legioen. Zij leden zware verliezen en deze legioenen konden de Gallische kampplaats innemen. Toen Labienus zag wat de Nerviërs van plan waren, zond hij het tiende legioen opnieuw naar de Romeinse kant om te gaan helpen20. Omdat de Belgen bovendien niet op volle sterkte waren, duurde het gevecht te lang, en het was in feite al aan het keren toen de twee laatste legioenen arriveerden21. Toen was het met de Belgae gedaan22. De belegering van het winterkamp van Cicero Caesar schrijft dat na de slag aan de Sabis de stam zo goed als uitgeroeid was23. Toch waren de Nerviërs enkele jaren later talrijk genoeg om de last te dragen van een winterkamp en het bijna te vernietigen. Caesar had Quintus Tullius Cicero, de broer van de grote redenaar, opgedragen met een legioen te overwinteren in het grensgebied tussen de Nerviërs en de Atuatuci, in de buurt van de grote baan Amiens - Rijn24. Hij lag daar blijkbaar in steun van het winterkamp bij de Eburonen (onder bevel van Sabinus en Cotta, op 75 km) en dat in het grensgebied van Remi en Treveri (onder bevel van Labienus, op 90 km). Hoewel Caesar dat zelf nergens duidelijk zegt, mogen we aannemen dat een aantal Belgische stammen, ongeveer op hetzelfde moment, deze winterkampen hebben aangevallen, zodat ze elkaar niet konden helpen. Volgens Caesar was dat ongeveer twee weken nadat de legioenen waren aangekomen op de overwinteringsplaatsen25. Toen Ambiorix met zijn Eburonen het anderhalve legioen van Sabinus en Cotta had vernietigd, trok hij onmiddellijk naar de Atuatuci. Samen trokken ze naar de Nerviërs. Totaal onverwacht bestormden de drie stammen, die zoveel mogelijk krijgers hadden bijeengetrommeld, het winterkamp26. De Romeinen sloegen de aanval af, werkten zo goed en zo kwaad als het ging de versterkingen af, en hielden stand. Dan deden de Belgen aan Quintus Cicero het aanbod hem met zijn legioen weg te laten trekken, maar die weigerde27. Daarop sloten de Belgae het winterkamp volledig in met een gracht en een wal. Deze belegeringswerken, met een totale omtrek van 6 km, werkten ze op een paar uur af, wat een idee geeft van hun aantal28. Toen de Belgae de dagen daarop telkens weer aanvielen, werd de toestand stilaan hachelijk. Op de zevende dag schoten de Belgae het kamp in brand en vielen massaal aan. Voorlopig echter konden de Romeinen stand houden. Van bij de eerste aanval had Cicero herhaaldelijk geprobeerd Caesar op de hoogte te brengen, wat telkens mislukt was29. De boden die in handen vielen van de Belgae, werden voor de ogen van de soldaten op een afschuwelijke manier om het leven gebracht. Toen duidelijk werd dat het maar een kwestie was van dagen voor het kamp zou vallen en dat er iets moest gebeuren, bracht de Nerviër Vertico, die niet had willen meedoen met zijn stamgenoten en zijn toevlucht had gezocht in het winterkamp, de redding. Hij kreeg één van zijn mensen zover dat hij het nog eens wou proberen. Die man raakte door de verdedigingsgordel en zo werd Caesar, die al op weg was naar Italië en dus van niets wist, ingelicht. Caesar stuurde de bode onmiddellijk terug met een bericht voor Cicero en organiseerde een mini-legertje. Hij vertrok onmiddellijk met twee legioenen. Labienus, wiens kamp belegerd werd door de Treveri, kon niet komen helpen. Met zijn twee legioenen trok Caesar bliksemsnel op richting Cicero. Die kreeg het bericht van Caesar pas laat te zien en geloofde slechts dat er hulp op komst was, toen de uitkijkposten in de verte rookpluimen van branden opmerkten en toen de Belgae de belegering plotseling opgaven. Caesar, die door Cicero verwittigd was dat de Belgen in zijn richting kwamen, sloeg zijn kamp op aan de Piéton, een klein zijriviertje van de Samber in een machtige vallei30. Aan de overkant stond de legermacht van de Belgae te wachten. Door zijn bivak met opzet klein te houden en te doen alsof hij bang was van de Belgen, lokte Caesar een aanval uit. De Romeinen stonden echter klaar en joegen de Belgen bij een plotse uitval op de vlucht. Caesar trok onmiddellijk verder naar Cicero. De hulp was geen moment te vroeg gekomen: 90 percent van Cicero's legioen was gedood of gewond. Identificaties Dat de Sabis niet met de Samber mag geïdentificeerd worden (toch deed Robert Nouwen dat nog in Caesar in Gallië, Leuven, 2003) is sinds de jaren veertig en vijftig van vorige eeuw doorgedrongen in de handboeken via het werk van twee onderzoekers, P. Turquin en A. Arnould31. Hun onderzoek was gebaseerd op taalkundige gronden en op de gegevens uit de tekst van Caesar. Zij verdedigden de identificatie met de Selle, die reeds in 1898 voorgesteld was door E. de Marneffe. Recent stelde Hans Rombaut32 dat de Sabis moet geïdentificeerd worden met het kleine riviertje de Samme tussen Binche en Manage ter hoogte van La Louvière, met name in de omgeving van Petit-Bois d'Haine (Henegouwen, België). De identificatie van de naamloze "vallis et rivus (beek)" met de Piéton is gebeurd op basis van de gegevens uit de tekst van Caesar en eigen waarnemingen. Segni (volk) De Segni waren een "Belgische" volksstam die traditioneel gesitueerd wordt in de Ardennen. Hun woongebied lag volgens Caesar, die hen in één adem met de Condrusi vernoemd in boek VI van zijn De Bello Gallico1, tussen dat der Eburonen en dat der Treveri. Caesar vernoemt de Condrusi, zonder de Segni, in boek II: samen met de Eburonen, de Paemani en de Caerosi vormen zij de groep der zgn. "Germani cisrhenani", Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden en die daar de oorspronkelijke Keltische bevolking hadden verdreven2. Over de waarde die aan deze en dergelijke uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Over de precieze situering van hun woongebied en hun etnische oorsprong is op basis van de vage gegevens van Caesar niets met zekerheid te zeggen. Zij worden traditioneel in de vallei van de Ourthe gesitueerd. Condrusi De Condrūsi waren een Belgisch volksstam die traditioneel gesitueerd wordt in de Ardennen. Hun woongebied lag volgens Caesar, die hen samen met de Segni vernoemt in boek VI van zijn De Bello Gallico1, tussen dat der Eburonen en dat der Treveri. Caesar rekent hen, samen met de Eburonen, de Paemani en de Caerosi tot de zgn. "Germani cisrhenani", Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden en die daar de oorspronkelijke Keltische bevolking hadden verdreven2. Over de waarde die aan deze en dergelijke uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Over de precieze situering van hun woongebied en hun etnische oorsprong is op basis van de vage gegevens van Caesar niets met zekerheid te zeggen. Volgens Caesar genoten de Condrusi en de Eburones de bescherming van de Treveri3. Hun naam is waarschijnlijk bewaard in Condroz. Paemani De Paemāni waren een Belgische volksstam die door Caesar in De Bello Gallico, samen met de Eburonen, de Condrusi en de Caerosi tot de zgn. "Germani cisrhenani" wordt gerekend, Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden en die daar de oorspronkelijke Keltische bevolking hadden verdreven1. Over de waarde die aan deze en dergelijke uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Over de precieze situering van hun woongebied en hun etnische oorsprong is op basis van de vage gegevens van Caesar niets met zekerheid te zeggen. We vinden ook de spelling Caemani. Caerosi De Caerōsi waren een "Belgische" volksstam die traditioneel gesitueerd wordt in de Eifel rond Prüm, ten noorden van de Treveri. In de handschriften vinden we ook de spelling Caeroesi. Caesar vernoemt de Caerosi in boek II van zijn De Bello Gallico: samen met de Eburonen, de Paemani en de Condrusi vormden zij de groep der zgn. "Germani cisrhenani", Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden en die daar de oorspronkelijke Keltische bevolking hadden verdreven1. Over de waarde die aan deze en dergelijke uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Over de precieze situering van hun woongebied en hun etnische oorsprong is op basis van de vage gegevens van Caesar niets met zekerheid te zeggen. Zij worden rond Prüm gesitueerd op basis van de zesde-eeuwse Frankische pagus Caros en een grenssteen, gevonden te Neidenbach. Op basis daarvan weten we dat de stamnaam toen als Caruces (klank: Karoeses) geschreven werd. Atrebates The Atrebates (singular Atrebas, meaning "settlers") were a Belgic tribe of Gaul and Britain before the Roman conquests. Contents 1 The Atrebates in Gaul 2 The Atrebates in Britain 3 See also 4 References 5 External links The Atrebates in Gaul The Gaulish Atrebates lived in or around modern Artois in northern France. Their capital, Nemetocenna, is now the city of Arras. In 57 BC they were part of a Belgic military alliance in response to Julius Caesar's conquests elsewhere in Gaul, contributing 15,000 men. Caesar took this build-up as a threat and marched against it, but the Belgae had the advantage of position and the result was a standoff. When no battle was forthcoming the Belgic alliance broke up, determining to gather to defend whichever tribe Caesar attacked. Caesar subsequently marched against several tribes and achieved their submission. The Atrebates then joined with the Nervii and Viromandui and attacked Caesar at the battle of the Sabis but were there defeated. After thus conquering the Atrebates, Caesar appointed one of their countrymen, Commius, as their king. Commius was involved in Caesar's two expeditions to Britain in 55 and 54 BC and negotiated the surrender of Cassivellaunus. In return for his loyalty he was also given authority over the Morini. However he later turned against the Romans and joined in the revolt led by Vercingetorix in 52 BC. After Vercingetorix's defeat at the Siege of Alesia, Commius had further confrontations with the Romans, negotiated a truce with Mark Antony, and ended up fleeing to Britain with a group of followers. However, he appears to have retained some influence in Gaul: coins of postconquest date have been found stamped with his name, paired with either Garmanos or Carsicios, who may have been his sons or regents. Ptolemy's 2nd century Geography refers to the "Atribati" living on the coast of Belgic Gaul, near the river Sequana (Seine), and names Metacum as a town of theirs. The Atrebates in Britain Commius soon established himself as king of the British Atrebates, a kingdom he may have founded. Their territory comprised modern Hampshire, West Sussex and Surrey, centred on the capital Calleva Atrebatum (modern Silchester). The settlement of the Atrebates in Britain was not a mass population movement. Archaeologist Barry Cunliffe argues that they "seem to have comprised a series of indigenous tribes, possibly with some intrusive Belgic element, given initial coherence by Commius". It is possible that the name "Atrebates", as with many "tribal" names in this period, referred only to the ruling house or dynasty and not to an ethnic group; Commius and his followers, after arriving in Britain, may have established a power-base and gradually expanded their sphere of influence, creating what was in effect a proto-state. However during Caesar's first expedition to Britain in 55 BC, after the Roman cavalry had been unable to cross the Channel, Commius was able to provide a small group of horsemen from his people, suggesting that he may have already had kin in Britain at that time. After this time, the Atrebates were recognized as a client kingdom of Rome. Coins stamped with Commius's name were issued from Calleva from ca. 30 BC to 20 BC. Some coins are stamped "COM COMMIOS": interpreting this as "Commius son of Commius", and considering the length of his apparent floruit, some have concluded that there were two kings, father and son, of the same name. Three later kings of the British Atrebates name themselves on their coins as sons of Commius: Tincomarus, Eppillus and Verica. Tincomarus seems to have ruled jointly with his father from about 25 BC until Commius's death in about 20 BC. After that, Tincomarus ruled the northern part of the kingdom from Calleva, while Eppillus ruled the southern half from Noviomagus (Chichester). Numismatic and other archeological evidence suggests Tincomarus took a more pro-Roman stance than his father, and John Creighton argues from the imagery on his coins that he was brought up as an obses (diplomatic hostage) in Rome under Augustus. Augustus's Res Gestae mentions two British kings presenting themselves to him as supplicants, probably ca. 7 AD. The passage is damaged, but one is probably Tincomarus (the other is Dubnovellaunus, of either the Trinovantes or the Cantiaci). It appears Tincomarus was ousted by his brother, and from this point Epillus's coins are marked "Rex", indicating that he was recognised as king by Rome. In about 15, Eppillus was succeeded by Verica (at about the same time, a king by the name of Eppillus appears as ruler of the Cantiaci in Kent). But Verica's kingdom was being pressed by the expansion of the Catuvellauni under Cunobelinus. Calleva fell to Cunobelinus's brother Epaticcus by about 25. Verica regained some territory following Epaticcus's death in about 35, but Cunobelinus's son Caratacus took over the campaign and by the early 40s the Atrebates were conquered. Verica fled to Rome, giving the new emperor Claudius the pretext for the Roman conquest of Britain. After the Roman conquest, part of the Atrebates' lands were organized into the pro-Roman kingdom of the Regnenses under Tiberius Claudius Cogidubnus, who may have been Verica's son. The tribal territory was later organised as the civitates (administrative districts within a Roman province) of the Atrebates, Regnenses and possibly the Belgae. Remi De Remi of Remers waren een Keltisch volk die tot de Belgae werden gerekend. Ze woonden in Noord-Frankrijk rond het huidige Reims. Vandaar ook de naam van de stad Reims. Toen ze hoorden van de komst van Julius Caesar, lieten ze hem door hun gebied marcheren op voorwaarde dat hij hen ongemoeid zou laten. De Remers verstrekten hem nog de nodige informatie aangaande sterkte en slagkracht van de andere noorderlijk gelegen Belgische stammen. Julius Caesar liet hen inderdaad ongemoeid, want zijn betrachting was zo snel mogelijk Belgica Secunda te onderwerpen. De Remers had hij zich zonder slag of stoot laten onderwerpen. Treveri De Trevi (of Treveri) waren een Germaanse of Keltische stam die bekend is uit de geschriften van Julius Caesar. Zij bewoonden het gebied rond de huidige stad Trier, vandaar de naam. In zijn verovering van Gallia krijgt Caesar steun van de cavalerie van de Trevi: in haar tijd niet de minste van kwaliteit. Na de overwinning van Caesar op de Galliers betalen de Trevi een hoge prijs voor hun loyaliteit. Hun grondgebied wordt volledig geromaniseerd, wat leidt tot een uittocht van de belangrijkste families van de Trevi naar Germania. Bataven De Bataafse Eed van Rembrandt van Rijn De Bataven (ook wel Batavii of Batavieren) waren een vermoedelijk West-Germaanse stam die zich afgesplitst had van de Chatten, al zijn sommige historici van mening dat het wellicht een Keltische stam was. Inhoud 1 Bronnen o 1.1 Ruiterij o 1.2 Infanterie 2 Geschiedenis o o 2.1 Bataafse opstand 2.2 Einde 3 Vernoeming 4 Noten Bronnen Zowel Gaius Iulius Caesar als Tacitus en Gaius Suetonius Tranquillus maken melding van deze stam, die geleefd heeft in de Rijndelta in het huidige Nederland. Caesar noemde de Bataven terloops in zijn Commentarii de bello Gallico: Zij zouden op een eiland (insula Batavorum) wonen daar waar de Maas en de Waal bij elkaar kwamen, 80 Romeinse mijlen van de monding van de rivier. Tacitus beschrijft de Bataven als de moedigste van de stammen in het gebied. Behalve uit historische bronnen, zijn de Bataven ook in de epigrafie geen onbekenden. Zo zijn in Rome zeven grafstenen teruggevonden van mensen die het vak corporis custos (lijfwacht) beoefenden. Van deze zeven is er een geen Bataaf, maar een Ubiër; zes dienden Nero, één diende Tiberius. Behalve de lijfwachten van de keizers leverden de Bataven ook ruiter-regimenten, alae of (alae) miliaria, die in grafschriften en getuigenissen van honesta missio terug te vinden zijn op de Balkan, in Zuid-Duitsland ((Raetia)), Hongarije, Oostenrijk en Frankrijk terug. De alae miliaria is een dubbele alae. Geschiedenis Grafsteen van één van de Bataafse lijfwachten van Nero De Bataven zouden oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van de Chatten, maar een adellijke elitegroep splitste zich na een conflict daarvan af.[1] Vervolgens vestigden zij zich in de Rijndelta, oostelijk van de Cananefaten. Rond 12 v. Chr. werden zij door de Romeinen onder Drusus onderworpen en werden daarna bondgenoten van het Romeinse Rijk waarbij zij vrijgesteld waren van belastingen. De Bataven golden in vroeg-Romeinse tijd als elitetroepen. Als enigen waren ze in staat bewapend te paard zwemmend de Rijn over te steken. Ze waren onder andere betrokken bij de veldtochten van Germanicus tegen de Marsen en Cherusken[2], het neerslaan van de opstand van Boudicca[3] en die van Gaius Iulius Vindex.[4] Ook in de troebelen van het Vierkeizerjaar speelden ze een belangrijke rol.[5] Ook is het bekend dat Bataven dienden als keizerlijke lijfwachten te Rome. Dit wordt niet alleen door Suetonius gemeld[6], maar ook door grafstenen bevestigd. Bekend is (o.a.) het graf van Indus, corpor custos (lijfwacht) van Nero in Rome. Een nederzetting te Nijmegen met de naam Oppidum Batavorum werd in deze tijd gebouwd. Het betreft hier echter geen inheemse nederzetting maar een Romeins economisch en bestuurlijk centrum, zoals uit vondsten is gebleken. Ten noorden van de Waal, bij Lent, Elst en Oosterhout zijn echter uitgebreide sporen van bewoning te vinden die beginnen in de 3e eeuw v. Chr. en doorlopen tot in de Romeinse tijd. Deze bewoning kan met een grote mate van zekerheid aan de Bataven worden toegeschreven. Sporen van bewoning in deze tijd, vindt men in de gehele Betuwe. Bataafse opstand In 69 n. Chr. leidt Julius Civilis de opstand van de Bataven tegen de Romeinen. Met behulp van de Friezen en de Cananefaten behaalden ze veel overwinningen. Een hele reeks Romeinse forten aan de limes langs de Rijn werd in korte tijd verwoest. In die tijd werd Oppidum Batavorum, een van de voorlopers van het huidige Nijmegen, door de opstandelingen platgebrand.[7] Het jaar daarop waren de kansen gekeerd. De opstand eindigde in 70 n. Chr. met de nederlaag van de Bataven. Einde Na de 3e eeuw n. Chr. werden de Bataven niet meer genoemd, vermoedelijk zijn zij tijdens de Grote Volksverhuizing opgegaan in stammen als de Franken en de Friezen, hoewel ook wel geloofd wordt dat zij met de Romeinen naar het zuiden zijn getrokken. Hun gebied kwam in handen van de Salische Franken. Vernoeming Aanvankelijk beschouwden de Nederlanders zich als de nakomelingen van de Bataven. Tegenwoordig wordt er door de meeste historici van uitgegaan dat de Nederlanders hoofdzakelijk afstammen van de Franken, Friezen en Saksen met kleinere bijdragen van vele andere volkeren uit Europa. De hoofdstad van Nederlands-Indië werd genoemd naar de Bataven (Batavia, het huidige Jakarta) en tijdens het bewind van de patriotten droeg Nederland de naam Bataafse Republiek. De vraag of een verband bestaat tussen de naam Betuwe en Bataven, wordt verdeeld beantwoord. Elke stip op deze kaart staat voor een toponiem waarin sporen herkenbaar bleven van de eerste Germaanse klankverschuiving. De kruisjes staan voor die oude toponiemen waarin deze sporen niet werden gevonden. De stippellijn geeft de zuidgrens aan tot waar sporen van de klankverschuiving werden waargenomen. Dit bevestigt de uitspraak van Caesar dat de meeste Belgae van over de Rijn afkomstig waren... Inzet: de verspreiding van een aantal typisch Keltische toponiemen. Ierland De Ieren zijn een bevolkingsgroep die (oorspronkelijk) voorkomen op het noordwestelijke Europese eiland Ierland. Inhoud 1 Geschiedenis o 1.1 Het begin o 1.2 De bronstijd o 1.3 Begin van IJzertijd: zwarte gat 2 Keltisch of niet 3 Ierse diaspora o 3.1 Overzicht Geschiedenis Het begin Ierland werd voor het eerst bevolkt rond 10.000 v.Chr., nadat het klimaat van Ierland was verbeterd na het wegtrekken van het ijs van de IJstijd. In het Midden-Oosten was toen al de Nieuwe Steentijd begonnen. De Nieuwe Steentijd was de Agrarische Revolutie. Deze zou pas rond een jaar of 4000 v.Chr. in Ierland aankomen. Er is weinig over het volk bekend dat in Ierland aankwam. Aangezien Ierland veel van de Indo-Europese tradities kent, is het erg aannemelijk dat het volk Indo-Europees was. De bronstijd In de bronstijd ca. 1200 v.Chr.-600 v.Chr. was Ierland, ondanks de locatie, een centrum voor vele handelscontacten. Ondanks de naam, zijn de meeste Ierse voorwerpen geproduceerd in de bronstijd, van goud. In deze 600 jaar was Ierland ontzettend welvarend en had naar alle waarschijnlijkheid zelfs handelscontacten met het Midden-Oosten. Er was waarschijnlijk maar een kleine elite die de rijkdom in handen had. http://www.le.ac.uk/archaeology/rug/image_collection/hier/bi/ir/ Begin van IJzertijd: zwarte gat In ca. 600 v.Chr. lijkt de bevolking te zijn verdwenen. Tot op heden staan archeologen voor een raadsel. De zeer welvarende cultuur wordt niet terug gevonden na 600 v.Chr. Tussen 600 v.Chr.-300 v.Chr. lijkt het eiland zelfs onbewoond te zijn. Er is geen voorwerp gevonden dat uit deze periode dateert. Ongeveer 3 lichamen zijn gevonden die uit deze tijd zouden kunnen komen, maar ook dat is niet zeker. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de Kelten het land massaal binnenvielen. Ook lijkt de La Tène techniek bij deze zwaarden nog in de kinderschoenen te staan, terwijl de techniek bij de Kelten toch al zo'n 150 jaar bekend was. Daarnaast zijn deze zwaarden allemaal in rivieren en meren gevonden, wat meer lijkt op een religieuze traditie, wat een voortzetting lijkt te zijn van dezelfde traditie uit de Bronstijd. Bovendien kent de Keltische wereld een grootse begravingstraditie, zoals de 'begravingsheuvels' van Vix (Frankrijk) en Hochdorf (Duitsland), terwijl in Ierland mensen gecremeerd werden. Ook is er geen aardewerk gevonden in Ierland dat gedateerd kan worden naar deze periode. Keltische nederzettingen in Europa kennen duizenden fragmenten aardewerk. Lia Fall, de Steen van het Lot Keltisch of niet De enige reden waarom Ierland als Keltisch wordt gezien, is vanwege het feit dat het een Keltisch sprekend land is. Het Iers-Gaelisch is inderdaad een Keltische taal, maar dit is geen bewijs genoeg om te beweren dat Ierland overvallen is door Kelten. Er zijn vele manieren waarop een taal een land bereikt, en de taal zou in Ierland aangekomen kunnen zijn met de handel. Bovendien, beweren sommige, zou de Ierse taal Ierland bereikt kunnen hebben toen de eerste mensen aankwamen in 10.000 v.Chr. De Ierse taal, of de Keltische talen zouden dan dus veel ouder kunnen zijn dan op dit moment gedacht wordt. Ierse diaspora Ierse emigranten hebben zich over een groot deel van de wereld verspreid. Vooral op plekken die onderdeel vormen of vormde van het Britse Gemenebest. Het resultaat is dat de Ieren die in Ierland geboren zijn maar een klein onderdeel vormen (5 miljoen) van het totaal mensen van Ierse oorsprong (85 miljoen), waarvan de meeste in de Verenigde Staten. Iers-Gaelisch Ierstalig waarschuwingsbord Iers-Gaelisch (Gaeilge), meestal gewoon Iers genoemd, is een Keltische taal die gesproken wordt in Ierland. Het is bekend vanaf de zesde tot achtste eeuw door inscripties in het Ogham-alfabet. Vanaf de zesde eeuw zijn er glossaria, en vanaf 700 een rijke literatuur. Vanaf de zeventiende eeuw werd de taal teruggedrongen door het Engels. De taal heeft in Ierland een beschermde positie: het is de eerste officiële taal van het land, al hebben slechts weinigen haar als moedertaal. Momenteel beleeft het Iers een heropleving. De taal wordt op school opnieuw onderwezen in de hele Ierse Republiek. Als natuurlijke taal fungeert het Iers met name in het westen van het eiland. Deze "Gaeltacht regions" worden vooral gevormd door de graafschappen Donegal, Mayo, Galway en Kerry. In heel de republiek wordt ook de bewegwijzering in de twee talen aangeduid. In delen van het schiereiland An Daingean - en bij uitbreiding in de hele Gaeltacht - zelfs uitsluitend in het Iers. Het hiernaast afgebeelde bord werd in Galway aangetroffen (zoals voor een goed verstaander leesbaar is). TG4 (tie-zjie ka-hir) is een Ierse nationale televisiezender die voornamelijk (vrijwel uitsluitend) in het Iers uitzendt. Iers werd in juni 2005 tot één van de officiële talen van de Europese Unie aanvaard, met ingang van 1 januari 2007. Iers-Gaelisch vertoont een vrij groot verwantschap met het Schots-Gaelisch, in die mate dat beide talen onderling verstaanbaar zijn. Tara (Ierland) Tara Hill, dit was ooit het centrum van Ierland Tara was ooit de 'Hoofdstad' van Ierland. Het enige dat daarvan is overgebleven is Tara Hill (of Hill of Tara), een heuvel in het graafschap Meath. Naar wordt aangenomen was Tara al voor de komst van de Kelten een belangrijke plaats. Het mythologische volk van de Tuatha Dé Danann kroonde zijn koning op de heuvel. In de Keltische periode gold Tara als de belangrijkste plaats. Nog in 980 versloeg de koning van Tara de Noormannen en veroverde hun voornaamste vesting Dublin. Hoewel Dublin vrij snel daarna de belangrijkste plaats werd in Ierland, en Tara min of meer van de kaart verdween, bleef de Tara-hill een belangrijke plaats innemen in het Ierse bewustzijn. Schots-Gaelisch Schots-Gaelisch of Gàidhlig wordt gesproken door de Gaels, een Keltische stam in de Schotse Hooglanden en wordt slechts door zo’n 60.000 mensen beheerst. Omdat het enkel in Noord-Schotland en op enkele eilanden (waaronder de Hebriden) wordt gesproken, wordt het ook wel eens Highland-Gaelic genoemd. De taal werd in de 3e eeuw vanuit Ierland naar Schotland gebracht en is daar tot op vandaag de dag een minderheidstaal. Desalniettemin was het Gàidhlig in de elfde eeuw de meest gebruikte taal van Schotland; de felle achteruitgang valt aan talloze factoren te wijten, waaronder religieuze conflicten. De mislukte Jacobitische Rebellie in 1745 en de daarop volgende slag bij Culloden in 1746 droegen in sterke mate tot de marginalisering van de taal bij. Het onbeschaafde imago van het Gàidhlig is een stigma dat tot in de twintigste eeuw bleef voortbestaan en zelfs tot op heden geregeld de kop opsteekt. De voornaamste reden waarom de enige plaats ter wereld waar Gàidhlig nog een meerderheidstaal is, de Buiten-Hebriden ('na h-Eileanan an Iar') zijn, is dat deze archipel geografisch erg geïsoleerd is. http://www.luminarium.org/mythology/ireland/ Keltische mythologie http://www.sacred-texts.com/neu/celt/index.htm De Keltische mythologie is een polytheïstische mythologie van de pre-Christelijke Kelten, die grote delen van Europa bewoonden. Omdat deze aanvankelijk een orale literatuur hadden is er veel van verloren gegaan. Uit Groot-Brittannië, Ierland en Schotland zijn wel geschreven bronnen bekend en van de Gallische mythologie is door Romeinse bronnen een aantal zaken bekend. Opvallend aan de Keltische mythologie is dat er meer dan 400 verschillende goden en godheden bekend zijn. De meesten hiervan zijn lokale goden, die vaak verbonden zijn aan een specifieke plaats en dus alleen op die locatie vereerd werden. Ketische mythologie en religie is daarom soms ook op te vatten als een natuurgodsdienst. Er komen veel wezens zoals feeën, elfen, heksen, druïden en beesten in voor. Kenmerkend aan de Keltische mythologie is ook dat men geen besef weergeeft van de tijd, de personages kunnen makkelijk enkele dagen van huis wegblijven, terwijl er in het echte leven jaren voorbij zijn gegaan. Een groot deel van de Brits Keltische mythologie is samengevat in het Mabinogion. Uit de Ierse mythologie is de Ulstercyclus het bekendste. Ierse mythologie is de naam voor alle verhalen, gebruiken en geloven die uit Keltisch Ierland komen. De Ierse mythologie is een van de meest bekende, omdat het christendom er vrij laat kwam. (Dit laatste mag gerust betwist worden, Europa is immers grotendeels vanuit Ierland gekerstend.) De goden van de Ierse Kelten werden de Tuatha Dé Danann genoemd, zij zouden de vroegere bewoners van Ierland zijn. En vochten met de fomorie, die werden afgebeeld als reuzen die een hand, oog of voet misten. De Tuatha Dé Danann waren succesvol en versloegen de fomorie. Later toen de zonen van Míl (waarvan de Ieren af zouden stammen)naar Ierland kwamen, werden zij de sídhe. Inhoud 1 Keltische verhalen en mythen 2 Kelten in moderne verhalen 3 Keltisch pantheon 4 Externe links Keltische verhalen en mythen Het bekendste voorbeeld van Keltische mythologie is misschien wel het verhaal van koning Arthur, hoewel de koning Arthur zoals hij nu bekend is vooral gebaseerd is op de versies van Geoffrey van Monmouth en Chrétien de Troyes en niet op de Keltische mythologie. Verder zijn vooral de Mabinogion, Taliesin, Aneirin, de Finn cyclus de Táin Bó Cúailnge en de verhalen omtrent de held Cú Chulainn bekend. Kelten in moderne verhalen Evangeline Walton schreef een serie boeken naar aanleiding van het omvangrijke Mabinogion, waaronder "De kinderen van Llyr", waarin de tragische lotgevallen van deze "laatsten der oude stammen", Pwyll, Manawyddan, Pryderi, Bran en hun zuster Branwen worden verteld. Ook zijn de verhalen van Asterix en Obelix erg bekend, geschreven door René Goscinny en geïllustreerd door Albert Uderzo. Er werden in totaal 30 albums gemaakt, waarvan de laatste vier door Uderzo werden gemaakt vanwege de dood van Goscinny. Keltisch pantheon Hoewel de Kelten in verschillende culturele groepen kunnen worden ingedeeld, zijn er een aantal goden die veel voorkomen en erg bekend zijn bij de hedendaagse bevolking. Dagda Belenos Danu Lugh Morrigan Taranis Manánnan Mac Lir Mabinogion De Mabinogion is de naam waaronder een aantal middeleeuwse Welshe proza-teksten bekend staan. De naam Mabinogion is het gevolg van een vergissing van Lady Charlotte Guest die deze teksten in het Engels vertaalde: Zij nam ten onrechte aan dat Mabinogion het meervoud was van het Welshe Mabinogi. De teksten komen uit het "Witte boek van Rhydderch" (Llyfr Gwyn Rhydderch) en het "Rode boek van Hergest" ((Llyfr Coch Hergest), beiden uit de veertiende eeuw. De verhalen zijn zelf veel ouder, maar er bestaat geen consensus over hoeveel ouder ze zijn. Er zijn oorspronkelijk vier takken van de Mabinogi, namelijk de verhalen over respectievelijk Pwyll, Branwen, Manawyddan en Math. Lady Charlotte Guest voegde hieraan nog vijf andere traditionele Welshe verhalen toe. In 2003 werd de Mabinogion verfilmd als Y Mabinogi Tuatha Dé Danann De verhalen van het Ierse mythologische volk Tuatha dé Danann, ("Volk van de godin Danu") worden beschreven in Lebor Gabála Érenn uit de 12e eeuw. Er zijn veel verhalen die draaien rondom dit volk, hun moeder Danu en haar afstammelingen. Er is niet veel bekend van de Tuatha dé Danann voordat ze Ierland binnenvallen, behalve dat ze uit vier steden uit het noorden kwamen — Falias, Glorias, Murias en Finias — alwaar ze hun magische krachten en attributen hadden vervaardigd. In de verhalencyclus zijn ze de op een-na-laatste bewoners van Ierland, ze kwamen na de Fomóiri en de Fir Bolg maar werden op hun beurt verslagen door de zonen van Míl van Spanje, of ook wel de Ierse Kelten. Over de invasie van het eiland zijn twee versies bekend: de ene vertelt dat ze van de Atlantische Oceaan op wolken het land binnenkwamen, de andere (uit het boek van Invasies) dat ze als geesten het land binnenkwamen. Er wordt een aantal slagen geleverd tegen de lokale bevolking, maar Tuatha dé Danann overwint, en neemt het land in. Ze hadden vier magische voorwerpen: 1. De Ketel van Dagda 2. De Speer van Lugh 3. De Steen van Fal 4. Het Zwaard van Nuada Nadat ze zelf later verslagen worden door de Milesians wordt er gezegd dat het volk zich in de heuvels heeft terug getrokken, en nu leeft als elfen. De Kelten zagen dit volk als 'een ander soort mensen', niet zo zeer 'hoger' of 'beter' dan zijzelf, maar meer als figuren die dingen konden doen die ze zelf niet konden. Zo was dit volk ook niet onsterfelijk, maar stond bijvoorbeeld wel in contact met de zielen van de doden en de geesten van de natuur. Elke god had zijn eigen bijzondere vaardigheden, en vaak werd de naam als synoniem gebruikt voor de vaardigheid. Zo is de vertaling van de naam van dit volk ook wel 'het volk van kunstenaars' of 'het volk van vakmanschap' omdat Danu wordt geassocieerd met kunst en kunde. Deze naam past ook beter omdat in de verhalen Tuatha dé Danann worden geschetst als 'de gewone mens', in tegenstelling tot de rijke bevolking van die tijd. Alternatieve spellingen: Tuatha Dé Danaan, Tuatha de Danann Danu In de Keltische mythologie was Danu de (goede) moeder-godin. (Haar tegenhangster was Domnu). Danu was de vrouw van Bile, en was de matriarch van Tuatha Dé Danann, de voornaamste goden van het oude Ierland. Haar kinderen zijn Dagda, Dian Cecht, Lir, Lugh, Gwydion, Govannnon, Arianrhod, Gilfaethwy en Amaethon. Met Dagda had ze een kind Ogma. Alternatieve namen: Don (Welsh), Dan, Dana, Dann Vermoedelijk hebben zowel de rivier de Donau (Danube) als de Rhône (Ro Danus) hun naam te danken aan Danu, zijnde de moederrivier. Ulstercyclus De Ulstercyclus is een verzameling verhalen rondom de regering van Conchobar mac Nessa, de daden van Cú Chulainn en de Táin Bó Cúailnge (Runderroof van Cooley). Runderroof van Cooley De runderroof van Cooley (Iers: Táin Bó Cúailnge) is het centrale verhaal uit de Ulstercyclus. Het verhaalt over de strijd die de Ulaid onder Conchobor mac Nessa voeren tegen de Connachta van Medb en haar echtgenoot Ailill. De aanleiding tot deze oorlog is een ruzie tussen Medb en Ailill over wie rijker is. Beide blijken evenveel te bezitten, met uitzondering van de stier Finnbennach die van Medbs kudde naar die van Ailill was gegaan. Om de bezittingen aan elkaar gelijk te stellen besluiten Medb en Ailill om de stier Donn Cuailnge van de Ulaid te stelen. Omdat alle volwassen Ulaid uitgeschakeld zijn door de vloek van Macha moet de zeventienjarige Cú Chulainn alleen de legers van Connacht tegenhouden. Aanvankelijk doet hij dit door grote aantallen van hun krijgers te doden, maar dan wordt er besloten om de strijd met tweegevechten voort te zetten, waarvan de belangrijkste die tegen Cú Chulainns pleegbroer Ferdia is. Op deze manier weet Cú Chulainn de Connachta te vertragen totdat de Ulaid ontwaken. Medb weet echter toch Donn Cuailnge mee naar Connacht te nemen, alwaar deze Finnbennach doodt, om vervolgens na een tocht door heel Ierland dood te gaan door uitputting. Hoofdpersonen uit de Táin Bó Cúailnge: Cú Chulainn, een held van de Ulaid Medb, de koningin van Connacht Ailill mac Máta, de koning van Connacht Finnabair, de dochter van Medb en Ailill Fergus mac Róich, een verbannen Ulad De Ierse band Horslips bracht in 1973 het album The Táin uit, een muzikale bewerking van het verhaal. Cú Chulainn Cú Chulainn (ook Cuchulainn of Sétanta mac Sualtaim) is de belangrijkste held uit de Ulstercyclus. Hij is de zoon van Deichtire, de zuster van Conchobor mac Nessa, en de god Lugh, maar zijn menselijke vader is Sualtam. Hij heette oorspronkelijk Sétanta, maar nadat hij de hond van de smid Culann had gedood kreeg hij van de druïde Cathbad de naam Cú Chulainn (Iers:hond van Culann). Inhoud 1 Cú Chulainns jeugd 2 Cú Chulainn en Scáthach 3 Cú Chulainn en Emer 4 Cú Chulainns dood Cú Chulainns jeugd Als de Connachta tijdens de runderroof van Cooley op Cú Chulainn stuiten vraagt Medb aan Fergus mac Róich wie die jongen is. Daarop vertelt Fergus over Cú Chulainns jeugddaden. Hij vertelt onder andere hoe Cú Chulainn als kleine jongen naar Emain Macha komt om zich daar bij de pleegzonen van Conchobor mac Nessa te voegen. De jongens vallen hem aan, omdat ze hem niet kennen, waarop hij ze allemaal verslaat. Later geeft de smid Culann een feest, waarvoor hij Conchobor uitnodigt. Deze vraagt Cú Chulainn om mee te gaan, maar omdat deze hurling aan het spelen is komt hij hem pas later achterna. Culann, die niet weet dat er nog iemand komt heeft dan al zijn waakhond losgelaten, die Cú Chulainn aanvalt, waarop deze hem doodt. Om Culann schadeloos te stellen biedt Cú Chulainn (dan nog Sétanta) aan om zijn waakhond te zijn tot er een nieuwe pup is grootgebracht, waarop hij de naam Cú Chulainn krijgt. Cú Chulainn en Scáthach Als Cú Chulainn ouder wordt, zijn de Ulaid bang dat als hij geen eigen vrouw heeft, hij de liefde van hun vrouwen en dochters zal stelen. Ze besluiten een echtgenote voor hem te zoeken, maar Cú Chulainn blijkt alleen Emer, de dochter van Forgall Monach, als vrouw te willen. Als Forgall hier achter komt stuurt hij Cú Chulainn naar de vrouwelijke krijger Scáthach in Schotland (volgens sommige verhalen op het eiland Skye), in de hoop dat hij dit niet zal overleven. Scáthach brengt hem zijn belangrijkste krijgstechnieken bij, waaronder het gebruik van zijn speer, de Gáe Bulg. Cú Chulainn leert in deze tijd ook Ferdia kennen, die hij later, tijdens de runderroof van Cooley zal doden en hij verslaat Scáthachs rivale Aife, bij wie hij een zoon, Connla, verwekt. Cú Chulainn en Emer Terug in Ierland schaakt Cú Chulainn Emer. Conchobor heeft echter het recht om met elke vrouw te slapen in haar huwelijksnacht en om te een conflict tussen hem en Cú Chulainn te voorkomen, treedt Cathbad als getuige op dat er die nacht niets tussen hen gebeurt. Later krijgt Cú Chulainn een relatie met Fand, de vrouw van Manánnan Mac Lir (Manawyddan in de Welshe mythologie). Wanneer Emer haar wil doden, komt Manannan zijn vrouw terughalen. Cú Chulainn wordt hierdoor tijdelijk gek en Emer vraagt de druiden om hem te genezen. Zowel Cú Chulainn als Emer drinken een toverdrank waardoor ze alles vergeten. Cú Chulainns dood Na een groot aantal heldendaden, waarvan die tijdens de runderroof van Cooley het bekendste zijn, wordt Cú Chulainn uiteindelijk gedood door Lugaid mac Con Roí. Voordat hij dood gaat bindt hij zichzelf aan een steen, zodat hij staand sterft en pas als er een kraai op zijn schouder landt is Lugaid ervan overtuigd dat hij dood is. Keltische muziek: http://www.ceolas.org/ceolas.html