Samenvatting van hoofdstuk 5 Soorten besturingssystemen Er zijn besturingssystemen voor zelfstandig draaiende (stand-alone) computers, bijvoorbeeld DOS (Personal Computer Disk Operating System / Microsoft DOS), Macintosh System 8 en Windows 95. Dat zijn single-user besturingssystemen. Er zijn ook besturingssystemen voor netwerken, bijvoorbeeld Windows NT, Novell Netware en UNIX daarnaast zijn ze er voor mainframes: MVS voor de mainframes van IBM. Besturingssysteem = Operating system De gebruiker bedient dus de toepassing (het programma), de toepassing communiceert met het besturingssysteem en dat systeem stuurt de hardware. De eisen aan het besturingssysteem - processor communiceren met invoer en uitvoer apparatuur - processor communiceren met interne geheugen - files opslaan in externe geheugen - identificatie gebruikes - meerdere taken tegelijk kunnen uitvoeren (multi-tasking) - tijd verdelen over iedere gebruiker - randapparatuur (printers, scanners) verdelen over gebruikers - beveiliging gegevens file/bestand = tekenreeks Grafische interfaces Met de muis klik je icoontjes aan. Je hoeft nu geen commando’s meer in te toetsen. MS-DOS Harde schijf is ingedeeld in mappen en bestanden. Hoofdmap is rootdirectory, onderliggende mappen zijn subdirectories. Bestanden zijn opgebouwd uit een bestandsnaam (max. 8 tekens) en een extensie (max. 3 tekens). Het path is de locatie van het bestand of de map vanuit de hoofdmap. Bijvoorbeeld: c:/programs/wiskunde/derive.exe Je moet alle commando’s zelf intoetsen. Multiple-users Ingewikkeld wordt het als een aantal gebruikers tegelijkertijd van hetzelfde computersysteem gebruik maken, zoals bij een mainframe. Terminal = combinatie van toetsenbord en beeldscherm die aan de mainframe is gekoppeld. Dan moeten de processen op elkaar worden afgestemd. Er zijn in beginsel twee manieren om dat te doen: * op basis van prioriteit (dat het ene proces voorrang heeft boven het andere) * Time-slicing, hierbij wordt voor elk proces een bepaalde tijdspanne gereserveerd. - Resource management (beheer van hulpbronnen): § Intern/extern geheugen § Printer § Toetsenbord etc Bij het beheer van hulpbronnen wordt onderscheid gemaakt tussen geheugenbeheer en I/Obeheer. I/O staat voor input/output. Het I/O-beheer houdt een administratie bij van elk in- en uitvoerproces, welk randapparaat erbij betrokken is en met welke gegevensbestanden. Om het geheel in goede banen te leiden maakt I/O-beheer gebruik van bepaalde technieken: * Buffering, hierbij bouwt de I/O processor als het ware een voorraad op voor de CVE. De CVE heeft dan altijd materiaal dat nog moet worden verwerkt en zo min mogelijk niets te doen. * Spooling, hierbij neemt de I/O processor elke opdracht aan. Als die niet onmiddellijk kan worden uitgevoerd, wordt hij doorgeleid naar het schijfgeheugen. SPOOL = Simultanious Perpheral Operation OnLine. Hier staat de opdracht in de queue = wachtrij - Geheugenbeheer De kerntaak van het geheugenbeheer is geheugen toekennen aan programma’s. Dat gebeurt met een aantal technieken: * Partionering, hierbij krijgt elk programma dat moet worden verwerkt, één aaneengesloten ruimte in het geheugen toegewezen. * Paginering, hierbij wordt het geheugen verdeeld in geheugenpagina’s van gelijke grootte. De programma’s worden in stukken in het geheugen gezet die even groot zijn als de pagina’s. Als iemand minder geheugen nodig heeft komt dit vrij, en als iemand meer geheugen nodig heeft kan hij meer krijgen. Stuurprogramma’s Stuurprogramma’s (drivers) zijn speciale programma’s om hardware met het besturingssysteem te verbinden. Beveiliging Aan elk bestand zijn rechten gegeven voor een bepaalde gebruiker. (read-writeexecute/”rwe”). Geen rechten is een ”-“ en een folder is aangegeven met een “d” Alle instellingen voor verschillende programma’s worden opgeslagen in het register. Multi-user, single-user, multi-tasking, single-tasking Opdrachten van Besturingssysteem geven Client/server techniek BIOS Als de computer wordt aangezet, start er een klein programma dat in een chip is ingebakken (ROM-geheugen). Dit wordt ook wel booten genoemd. Het programma wordt in het interne geheugen gezet (RAM-geheugen) en uitgevoerd. Dit programma heet ook wel BIOS. BIOS = Basic Input Output System en het regelt de uitwisseling van gegevens tussen het interne geheugen en de randapparatuur. Bij het starten test het BIOS het totale systeem en bereidt de computer voor op werking. Momenteel wordt het BIOS vaak opgeslagen in een flash memory chip.