HC Niet Westerse

advertisement
HC Niet Westerse 01
Kolonialisme en dekolonisatie; het ontstaan van Niet Westerse geschiedenis en
ontwikkelingsproblematiek.
Tussen 1945 en 1965
Domineren de Evolutionaire theorieën waaronder die van W.W. Rostow. Ontwikkeling is
uniform en autonoom; take-off –maturity-high mass- consumption. Alle landen maken
dezelfde groei door, zelfstandig. Vooruitlopende landen dienen wel als voorbeeld.
Na 1960 en tot aan 1970
Domineren de institutionele theorieën waar Galbraith de grondlegger van is. Belangrijk
werk van J.D. Fage; A history of West-Africa (geboorte van de NW geschiedenis) De
theorie gaat vooral in tegen het uniforme karakter van het ontwikkelingsproces. Men
heeft te weinig rekening gehouden met regionale verschillen en vaak vanuit Westers
perspectief geredeneerd.
Na 1960/1970
Ontstaat ook het idee van de afhankelijkheidstheorieën. De belangrijkste
vertegenwoordiger hiervan is A.G. Frank die de term ‘development of the
underdevelopment’ lanceerde. Idee is gericht op centrum periferie veronderstelling
waarbij het centrum de periferie uitbuit. Geen sprake van autonome ontwikkeling.
Galbraith probeerde ontwikkelingslanden nader te definiëren door te kijken naar
verhouding tussen grond en bevolking, scholing, kapitaal en politiek structuur. Ook
onderzocht hij de relatie tussen de landen die wel en de landen die niet tot ontwikkeling
waren gekomen. Volgens A.G. Frank zijn landen als GB rijk geworden door de uitbuiting
van hun koloniën. Het kapitaal verplaatste zich van de koloniën naar het moederland.
‘Development of underdevelopment’
Het effect van de institutionele benadering leidde tot de geboorte van de niet westerse
geschiedenis; koloniale geschiedenis werd in het verdomhokje geplaatst. De niet westerse
geschiedenis wijst het etnocentrisme af en het geeft aandacht aan de eigen totale
geschiedenis van de niet westerse gebieden. Dit voorziet zodoende in de behoefte naar
een eigen identiteit. Het heeft aandacht voor interne ontwikkelingen en leidt tot de
opkomst van regionale deelstudies.
Het effect van het afhankelijkheids-denken is dat het leidt tot een evaluatie van
afhankelijkheidsrelaties. Deze relaties vinden hun oorsprong in de koloniale periode. Dit
werd gezien als een systeem van uitbuiting. Het leidde er ook toe, dat er een
‘wereldsysteem’ zichtbaar werd. De aandacht voor externe relaties stond centraal en er
ontstonden studies naar ‘underdevelopment’.
HC Niet Westerse 02
De indeling ‘Westers’ en ‘Niet Westers’is niet zozeer geografisch, maar meer cultureel
antropologisch. Om verschil te kunnen aanbrengen zal er naar de cultuur gekeken moeten
worden. Politieke structuren zijn in verschillende culturen door de tijd heen zichtbaar;
maar verschillen qua betekenis als ze afgezet worden tegen een culturele achtergrond.
Het feodale stelsel in Japan is niet te vergelijken met het feodale stelsel in ME Europa.
Culturele antropologie is de enige discipline die zich voornamelijk op niet westerse
volken richt. Het is echter niet de enige discipline die zich met alle aspecten van niet
westerse volken bezig houdt.
Historici houden zich vooral bezig met het begrijp ‘chronologie’ terwijl antropologen
meer kijken naar de concepten ‘tijd en ruimte.’
De culturele antropologie is de vergelijkende wetenschap van culturen en samenleving.
Het berust op twee belangrijke pijlers;
De etnografie en de etnologie (veldwerk, beschrijving en vergelijkende wetenschap)
Culturele antropologie ontstond als wetenschap in de loop van de 19e eeuw. De eerste
uitgevoerde studies kenden een praktisch doel; cultuur leren kennen om zo handel te
kunnen drijven. Ook het bewaren van rust en orde vormde een motief.
B. Tylor
Wordt gezien als de grondlegger van de antropologie. Hij wilde de fasen theorie van de
ontwikkeling aantonen. Hij is te zien als progressief omdat hij wilde aantonen dat de
mens gevormd werd door een continu proces van ideeën, leren en aanpassen. Dit noemde
hij ‘developmentalism’
Een centraal begrip binnen de cultuur is ‘encultivatie’; sociaal proces van het leren van
een cultuur. Het leren en doorgeven staat hierbij centraal. Cultuur is niet erfelijk bepaald.
Er bestaan verschillende manieren waarop cultuur geleerd kan worden. Voorbeelden zijn
individueel, situationeel en sociaal situationeel.
Twintigste eeuwse definities van cultuur:
-
cultuur is aangeleerd
cultuur kent symbolen
cultuur legt zich op aan de natuur
cultuur is algemeen en specifiek
cultuur wordt gedeeld binnen een samenleving
cultuur speelt zich af op verschillende niveau’s
Cultuur is dus als het ware een geïntegreerd geheel met een normen – en waarden patroon
dat aan veranderingen onderhevig is.
Er kunnen ook cultuurveranderingen ontstaan als:
- Diffusie:
Verspreiding van onderlinge contacten
- Acculturatie:
Contacten tussen naties en culturen zorgen ervoor, dat delen van de betreffende
culturen elkaar beïnvloeden en daardoor veranderen.
- Culturele convergentie:
Cultuur verandert door aanpassingen aan de omgeving.
- Uitvindingen
- Globalisering
Onderzoeksmethoden van de culturele antropologie
Veldonderzoek dat bijvoorbeeld gebruik maakt van vragenlijsten in te vullen door de
inheemse bevolking. Ook onderdeel van veldonderzoek is participerende observatie.
Deze methode werd ontwikkeld door Malinowsky. Binnen participerende observatie
wordt het onderzoek mede bepaald door de eigen positie en of gender.
F. Boas
Historisch particularisme; elke cultuur heeft zijn eigen normen en waarden en moet dus
daarom apart onderzocht worden. Het is niet de bedoeling om naar wetmatigheden te
zoeken. Ook cultuurrelativisme; Boas verzette zich tegen de evolutieschema’s van
Rostow. Objectiviteit; cultuur van een ander leren begrijpen los van de eigen normen en
waarden. Cultuur is geen vast gegeven, maar onderhevig aan veranderingen. Cultuur is
ook geen dekmantel voor alles wat binnen een samenleving gebeurt.
Batalla
Antropologen moeten meer aandacht geven aan regionale, nationale en internationale
verbanden en contexten. De angst bestond of men na onderzoek nog terug mocht keren
naar het onderzochte gebied. Er werd in 1971 een ‘code of ethics’ opgesteld; het verbood
onderzoek dat schadelijk zou zijn voor de bevolking of een vakgebied.
Cultuur vaak een containerbegrip; ondermeer religieuze, sociale en economische factoren
spelen een rol in het onderzoek binnen de culturele antropologie. Richt zich al lang niet
meer uitsluitend op exotische en verre oorden.
HC Niet Westerse 03
Twee benaderingswijzen binnen de NWG:
Intern: ·vooral sociale wetenschappen
Extern: vooral politicologie en economie
Case Study: Slavenhandel vanuit intern perspectief gezien
Volgens Fage werd de slavenhandel niet geïmporteerd vanuit Europa; de basis voor deze
handel lag in Afrika zelf. Aanvankelijk was het aantal slaven niet hoger dan het aantal
‘misbare personen’. De vraag naar slaven werd echter groter en dus werden en middelen
ingezet als oorlog en plundering. De gezaghebbers in Afrika hadden ervoor kunnen
kiezen om minder slaven te verhandelen; de handel moest echter in stand blijven. De
clientèle moest de goederen krijgen.
In Afrika:
 Wezen sommige landen het Westen af, waardoor ze voor een isolement kozen:
VB Ethiopië
 Paste het land zich aan aan de Westerse cultuur: VB Kongo
 Werd er een compromis met de indringer gesloten. Dit gebeurde het meest.
Soms werden de staten sterker vanwege de expansionerende slavenhandel. Vaak ook
zwakker. De slavenhandel had sociale en politieke gevolgen.
 De staatsvorming werd gestimuleerd
 Er ontstonden stadsdelta
 De macht van centraal Afrika brokkelde af
De slavenhandel maakte de contacten tussen Europa en Afrika intensiever. De interne
structuren in Afrika veranderden onderhevig aan het contact.
Case Study: Japan
Tokugawa periode
Meiji periode
1600-1868
1868-1912
Tokugawa periode gekenmerkt door interne vrede, beperkte buitenlandse contacten,
culturele bloei en dynamische samenleving. Zo werd de economische groei bevorderd.
Het landoppervlakte was te vergelijken met het huidige Finland. Rond 1700 dichtbevolkt,
door de aanwezigheid van bergen.
Japan kende een feodale structuur met een keizer en shogun.De daimyo bestuurde een
relatief groot gebied, dit creëerde macht in eigen centra. De centrale macht met een leger
ontbrak min of meer. De staatsorganisatie was echter niet feodaal.
Er waren vier standen: samurai, boeren, vaklieden en kooplieden (para’s)
In praktijk betekende het eigenlijk de samurai tegen de niet samurai.
Vanaf 1639 bleef Japan gesloten voor de Westerse handel. Beperkt contact met de VOC,
zo kon het dat westerse kooplieden verhoudingen aan het hof beschreven.
Boerenopstanden
1853: Commodore Perry
De VS wilde handelen met Japan. Na 1854 ontstonden er diverse handelsrelaties met
Japan. Al snel verloor vanwege de handelscontacten de shogun haar macht. Diverse
burgeroorlogen en opstanden braken uit. Dit leidde ertoe, dat de Keizer in waardigheid
herstelt werd. Er volgde een periode van restauratie.
Meiji periode
Betekende verlicht bewind. Periode van snelle hervormingen op sociaal, economisch,
juridisch, fiscaal, militair en staatkundig terrein. Er werd geprobeerd een nationale staat
te creëren, de dienstplicht werd ingevoerd. Tevens de periode van beschaving en
verlichting. Japan zoekt naar contacten met het buitenland om hier lering uit te trekken.
Er werden missie’s ondernomen vanaf 1872.
Ginza project. Er was iets afgebrand dat vervolgens werd opgebouwd naar westers
model. Ook andere symbolen van verwesterlijking als gala’s en andere festiviteiten (Roka
Meikan) De keizer werd meer en meer het symbool van Japan. Traditionele elementen
herleefden.
Conclusie:
De Japanse geschiedenis raakte vanaf de 19e eeuw steeds meer verweven met externe
ontwikkelingen.
Japan heeft behalve kennis ook bepaalde uiterlijke kenmerken van het westen
overgenomen zoals kleding en architectuur.
Impuls om te moderniseren is een combinatie geweest van interne ontwikkelingen en de
drang de westerse expansie op Japans’ grondgebied terug te dringen.
HC Niet Westerse 04
De benadering van de Niet-westerse geschiedenis gericht op externe ontwikkelingen.
Na WO II kwam het afhankelijkheids denken in sterke mate op. Vanaf 1860 werd de
westerse wereld gekenmerkt door enorme groeiprocessen en economische vooruitgang.
Dit ontstond mede door specialisatie. Er werden grondstoffen uit de
ontwikkelingsgebieden geleverd aan het industrialiserende Europa. Na de crisis van de
jaren dertig verstomde de hoop op vooruitgang
Hoe was het afhankelijkheids denken tot stand gekomen?
 Modern Imperialisme
 Latijns Amerika
 Afhankelijkheids denken in de jaren 70
Modern Imperialisme periode 1870 - 1940
Periode van expansie in vooral Afrika. Er ontstond een discussie over het waarom deze
expansie plaatsvond.
J.A. Hobson formuleerde in 1902 een these. Hij stelde, dat er een toenemend surplus en
kapitaal ontstond binnen de geïndustrialiseerde landen. Het overschot kon niet worden
afgezet op de eigen markt en dus vloeide het naar de omringende ontwikkelingslanden.
Op deze economische expansie volgt dan politieke expansie.
De reacties die hierop volgenden waren;
 Berekeningen van het economische belang van de koloniën
 Bestemmingen van de kapitaalexport werden onderzocht
 Politieke argumenten voor de expansie
1.
2.
3.
4.
persoonlijke politieke ambitie
politiek prestige op Europese politieke toneel
nationalisme en ‘imperialism of the masses‘
sociaal imperialisme; het afleiden van de aandacht van de binnenlandse
problemen.

Perifere expansie
Binnen de Hobson-Lenin these (die elkaar versterkt) staat de externe invloed centraal.
Voor de expansie werd er vooral naar economische verklaringen gezocht. Bovendien
werd de grote depressie verbonden met de expansie. De expansie zou andere trekken
vertonen dan de expansie van voor 1870. De verklaring van de imperialistische expansie
moest gezocht worden in Europa.
Latijns Amerika
De volgende factoren zijn belangrijk in de periode tussen 1500 en 1840
 De zilverexploitatie
 De agrarische exploitatie
1. Kroon controleert systeem
2. Economicienda systeem (met feodale elementen)
3. Repartimiente (afdragen belasting door arbeid)
Eind 18e eeuw wordt grond beschouwd als bezit van plaatselijke heren. Er ontstaan
enorme lappen grond; haciënda systeem.

Structuur landbezit;
Ongelijke verdeling van grond
Vanaf 1850
Latijns Amerika reageert op het mondialiserende Europa door zich te specialiseren in
bepaalde grondstoffen.
 Er wordt rechtstreeks geproduceerd voor de wereldmarkt
 Agrarische producten uit gebieden met een gematigd klimaat VB Uruguay
 Agrarische producten uit gebieden met tropisch klimaat VB Brazilië
 Minerale producten uit VB Mexico
Tussen 1850 en 1930 licht het economische accent op de export
 Liberale handelspolitiek
 Toegankelijk voor buitenlands kapitaal en migratie
 Investeringen in de infrastructuur
 Sociaal beleid gericht op goedkoop aanbod van arbeid (afwezigheid vakbonden)
 Grootschalige landbouw werd gestimuleerd dmv belastingsysteem
Schema:
Latijns Amerika
Dividenden
Grondstoffen
Europa
Europa
Europa
Eindproducten
Investeringen
Latijns Amerika
Latijns Amerika
Crisis jaren ‘30
Betekende een enorme prijsval van primaire producten.
R. Prebisch: de winsten in de geïndustrialiseerde landen zijn groter door technologische
vooruitgang. Dit heeft tot gevolg dat er een ruilvoetverslechtering voor Latijns Amerika
ontstond. De meeste Latijns Amerikaanse landen stonden in de schuld bij de
geïndustrialiseerde landen vanwege de investeringen die erg gedaan waren. De schuld
moest met rente worden terugbetaald. Er ontstonden zodoende ernstige
betalingsproblemen. Dit bleek een structurele crisis. Prebisch verloor dan ook zijn
geloof in het neoklassieke denken. Vanaf 1930 verandert hij van strategie. De groei
moet voortaan gericht zijn op de binnenlandse markt.
 Protectie van de binnenlandse markt
 Import – substitutie- industrialisatie
Na WO II: het afhankelijkheids denken van de jaren ‘70
Aanvankelijk werden de prijzen hoge, gevolgd door een daling in de jaren ’60. Er werd
opnieuw teruggegrepen op de bovengenoemde maatregelen echter met gering resultaat.
Het gevolg was een economische, politieke en sociale crisis.
Hierdoor ontstond de afhankelijkheidsgedachte
 Het idee van structurele ongelijkheid binnen het wereldsysteem
 Afzetten tegen liberale ontwikkelingstheorieën door:
1. Radicalisten: A.G. Frank (development of underdevelopment) en Dos Santos
2. Reformisten: Prebisch en Cardoso
De samenleving raakte doordrenkt van het afhankelijkheids denken.
Download