Geschiedenis I. Voorgeschiedenis, de Italiaanse eenwording en de liberale staat A. Premisse Het verhaal dat volgt klinkt somber. Het valt ook moeilijk te ontkennen dat de Italiaanse staat slecht functioneert. Maar die vaststelling geldt natuurlijk niet alleen voor Italië. Bovendien leveren regionale en lokale bestuurders vaak puik werk en kennen zeker Midden- en Noord-Italië een sterke civil society, is het middenveld een er goed ontwikkeld.1 Bovendien is momenteel overal in Europa een tendens tot sterkere regionalisering gaande. Italië is dan ook in menig opzicht goed vergelijkbaar met België. B. Voorgeschiedenis Het begrip Italië is heel erg oud. Maar in de moderne zin van dat woord is Italië een zeer jonge natie. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw meende de Oostenrijkse kanselier Klemens von Metternich zelfs dat Italië niets meer was dan een geografisch begrip. Von Metternich had er ook belang bij de zaken zo te zien. Zijn regering hield immers grote delen van Noord-Italië in haar bezit. - De grenzen van de tegenwoordige Italiaanse republiek zijn slechts veertig jaar oud. Ze werden vastgelegd in 1970 bij het Verdrag van Londen. Dat verdrag gaf Triëste terug aan Italië (de stad stond sinds 1945 deels onder het bestuur van de geallieerden), maar wees Istrië definitief toe aan het toenmalige Joegoslavië (nu goeddeels Kroatië en een stukje Slovenië). Daarmee kon Italië eindelijk een streep trekken onder de Tweede Wereldoorlog. - Veel van de problemen waar Italië mee kampt, komen voort uit dat onzekere natiebesef. Zo stelt regeringspartij Lega Nord het bestaan van het land in vraag en streeft ze naar de stichting van een onafhankelijk Padania, een imaginair land tussen Alpen en Appenijnen. Italië kent ook een zwak ontwikkeld burgerschap: talloze burgers percipiëren de staat als vijandig en velen menen dat het belangenconflict van politicus Silvio Berlusconi (die landelijke televisiezenders en kranten controleert en tegelijkertijd premier is) niet weegt op zijn functioneren. Wel ondermijnen onthullingen die de afgelopen jaren naar buiten zijn gekomen over Berlusconi’s seksuele uitspattingen zijn geloofwaardigheid. Cfr. Robert Putnams beroemde boek Making Democracy Work. Civic Traditions in Modern Italy (Princeton, 1993). 1 1 In dit college gaan we na hoe Italië de afgelopen eeuwen een natie werd. Een eerste vaststelling: Italië is een heel erg verscheiden land. Sociologen en historici onderscheiden de facto drie verschillende Italië's die goeddeels eigen identiteiten hebben. Dat zijn: a. Het zuiden dat grosso modo bestaat uit het eiland Sicilië en de regio's op het vaste land Calabrië, Basilicata, Apulië, Campanië, Molise en de Abruzzen. Hier bestond sinds de middeleeuwen een sterk gecentraliseerde staat die diep ingreep in alle aspecten van het dagelijks leven van haar inwoners. Napels was er de onbetwiste hoofdstad van. Het eiland Sardinië wordt ook tot het zuiden gerekend. In de middeleeuwen en de vroeg-moderne periode werd het als een soort van kolonie bestuurd door de republiek Genua. b. Het centrum dat bestaat uit Latium, Umbrië, de Marken en Emilia-Romagna. Die gebieden vormden samen de Pauselijke Staten en werden bestuurd vanuit Rome. Ook Toscane behoort tot Midden-Italië. Tijdens de mideleeuwen vormden Florence, Siena, Pisa, Lucca en andere steden allemaal onafhankelijke stadsrepublieken. Tijdens de vroeg-moderne periode hadden de groot-hertogen van Toscane het in dat gebied (met uitzondering van Lucca) voor het zeggen. c. De tegenwoordige regio's Valle d'Aosta,2 Ligurië, Piemonte, Lombardije, TrentoAlto Adige, Veneto en Friuli-Venezia Giulia3 vormen samen het noorden. Dit gebied is van oudsher het rijkste van Italië. In de vruchtbare Po-vlakte ontstonden al vroeg grote landbouwbedrijven. In dit dichtbevolkte gebied waren handel en industrie reeds tijdens de middeleeuwen sterk ontwikkeld en zijn ze dat altijd gebleven. Onafhankelijke stadstaten beheersten deze streken tijdens de middeleeuwen. Later kwamen ze, met uitzondering van de aristocratische republieken Genua en Venetië, goeddeels in handen van de Spaans-Habsburgse monarchie. Vanaf de achttiende eeuw waren de Oostenrijkse Habsburgers dominant in Noord-Italië. Maar in de negentiende eeuw kregen zij concurrentie van de Piëmontese Savoie dynastie (zie ook verderop). Tijdens de middeleeuwen gold het Italiaanse schiereiland als het rijkste gebied van Europa. Het land was bezaaid met grote en rijke steden. Die bekampten elkaar voortdurend. Maar in 1454 sloten de vijf belangrijkste Italiaanse staten: Venetië, Milaan, Florence, het koninkrijk Napels en de Pauselijke Staten, de Vrede van Lodi. d.w.z. de Vallei rondom de stad Aosta. De drie regio’s Trento-Alto Adige, Veneto en Friuli-Venezia Giulia worden vaak ook samen aangeduid als de Triveneto. 2 3 2 De contractanten bakenden elkaars invloedssferen en garandeerden het machtsevenwicht. Veertig jaren van vrede volgden. Deze vrede bracht een periode van economische en culturele bloei. De groeiende welvaart riep de jaloezie op van de steeds sterkere Europese vorsten. Zij geloofden dat macht over Italië de sleutel tot Europese heerschappij was. In 1494 viel de Franse koning Karel VIII dan ook het schiereiland binnen. De Spaanse Habsburgers, in het bijzonder keizer Karel V, lieten dit niet over hun kant gaan. Een lange periode van oorlogen, bekend als de Habsburg-Valois oorlogen, volgde. Die werd afgelsoten met de vrede van Cateau-Cambrésis in 1559. De Spaanse-Habsburgers hadden gewonnen. Voortaan domineerden zij het politieke leven op het Italiaanse schiereiland. De periode die volgde staat dan ook, naar analogie met de Pax Romana uit de klassieke oudheid, bekend als de Pax Hispanica. De Habsburgers heersten op Sicilië, in Napels en in Milaan. De Toscaanse groothertogen waren Spaanse cliënten net als de zeventiende-eeuwse pausen. Deze periode heeft in de Italiaanse cultuur lange tijd een zeer negatieve bijklank gehad.4 Tegenwoordig denken historici hier veel genuanceerder over. De Habsburgse dominantie bracht ook rust na decennia van twisten en dus kansen op economisch en demografisch herstel. Na het uitsterven van de Spaans-Habsburgse dynastie in 1700 werd hun rol in Italië overgenomen door hun Oostenrijkse verwanten. Die kregen bij de Vrede van Utrecht (1713) grote delen van het schiereiland in handen. De achttiende eeuw was er een van relatieve rust en voortuitgang. Tegelijkertijd groeide echter de achterstand ten opzichte van het sneller groeiende Noord-West Europa. B. De Franse Revolutie De Franse Revolutie van 1789 en haar nasleep (tot de val van Napoleon in 1815) veranderden alles. Allereerst bleek de Oostenrijkse macht niet onaantastbaar. In verschillende delen van Italië ontstonden zusterrepublieken die zich spiegelden aan het Franse voorbeeld. Overal weerklonk de leuze VRIJHEID - GELIJKHEID BROEDERLIJKHEID. In het publieke discours en de daarmee samenhangende romantiek werd de idee Italië voor het eerst mogelijk. Het belang van de Franse Revolutie voor de latere Italiaanse eenwording kan dus nauwelijks worden overschat. Die negatieve bijklank spreekt bijvoorbeeld uit de beroemde negentiende-eeuwse historische roman I promessi sposi (De verloofden) van Alessandro Manzoni. 4 3 De meeste zusterrepublieken in Noord en Centraal-Italië gingen achtereenvolgens op in de Cisalpijnse Republiek (1797-1802), de Italiaanse Republiek (1802-1805) en het Koninkrijk Italië (1805-1814). Hoewel dit vazalstaten van Frankrijk waren, ontstond daar voor het eerst iets van een door de elite gedeelde gezamenlijke Italiaanse politieke cultuur. De impuls voor de latere Italiaanse eenwording zal dus vooral uit Noord en Midden-Italië komen. C. De Restauratie Na de definitieve nederlaag van Napoleon (Waterloo, 1815) poogden de Europese grootmachten tijdens het Congres van Wenen de situatie van voor de Franse Revolutie te herstellen. Maar een kwart eeuw van omwentelingen konden niet meer ongedaan worden gemaakt. In Noord-Italië domineerden voortaan twee staten: het koninkrijk Sardinië-Piëmont in het westen en het Lombardisch-Venetiaanse koninkrijk in het oosten. De dynastie van de Savoia's regeerde Sardinië-Piëmont. Het Lombardisch-Venetiaanse koninkrijk werd bestuurd vanuit Wenen. Aan het hoofd ervan stond de Oostenrijkse keizer. Beide staten werden, geheel in de geest van het Congres van Wenen, op een autoritaire en reactionaire leest geschoeid. De idee van een eengemaakt en liberaal Italië groeide dan ook aanvankelijk van onderuit bij romantische kunstenaars en intellectuelen. D. Het Risorgimento Drie figuren zijn cruciaal geweest voor de realisatie van de Italiaanse eenheid: 1. De Genuees GIUSEPPE MAZZINI (1805-1872) was een visionair die droomde van een Italiaanse onafhankelijke en democratische republiek. Zijn boodschap werd door de reactionaire machthebbers als zeer bedreigend ervaren. Mazzini bracht zijn leven dus goeddeels in ballingschap door. In 1832 stichtte hij de Giovine Italia,5 een geheim genootschap met tal van lokale afdelingen. Giovine Italia had drie doelstellingen: a) politieke bewustmaking van de massa's b) de verwezenlijking van een nieuw en een eengemaakt Italië 5 = Jong Italië 4 c) het bevorderen van de samenwerking tussen alle volkeren (en dat onder Italiaans leiderschap) Zoals uit dit lijstje blijkt, had Mazzini niet meteen een realistisch programma. Hij was een charismaticus (volgens getuigenissen groot, stijf en stijl, sober levend en met een doordringende blik). Maar van zijn persoonlijkheid en zijn idealen ging een grote aantrekkingskracht uit. 2. GIUSEPPE GARIBALDI (1807-1882) kwam uit Nice (toen tijdelijk behorend tot het Franse keizerrijk, maar in 1814-'15 weer bij het koninkrijk Sardinië-Piëmont gevoegd). Als jonge officier van de Piemontese marine kwam Garibaldi onder de invloed van Mazzini, trad hij toe tot de Giovine Italia en was hij in 1834 betrokken bij een opstand in Genua tegen het Piëmontese gezag. Garibaldi ontkwam aan arrestatie door naar Zuid-Amerika te vluchten, waar hij met name in Uruguay en Brazilië bij tal van revolutionaire woelingen was betrokken. Daar leerde hij ook Anita, de liefde van zijn leven, kennen. In 1848 keerde Garibaldi terug naar Italië. Eerst vocht hij met de Piemontezen tegen de Oostenrijkers (zie hieronder), maar toen deze partijen een wapenstilstand sloten, zette hij met zijn troepen wederrechtelijk de strijd voort. Garibaldi moest opnieuw vluchten en dook op in Rome. Daar gaf hij in 1848-‘49 o.a. samen met zijn leermeester Mazzini leiding aan de Romeinse Republiek: een revolutie in democratische zin die paus Pius IX tijdelijk van de macht verdreef. Franse troepen herstelden echter in opdracht van Lodewijk Napoleon (de latere keizer Napoleon III) het pauselijk gezag en Garibaldi moest weerom vluchten. Tijdens die vlucht overleed de zwangere Anita. In 1860 landde Garibaldi met 'duizend roodhemden' bij Marsala in het westen van Sicilië. Hij nam het eiland in.6 Een jaar later staken Garibaldi en zijn troepen de Straat van Messina over en brachten zij Frans II, de laatste vorst der Beide Siciliëen ten val. Garibaldi en zijn roodhemden droegen het veroverde gebied over aan de Piemontese koning Victor Emmanuel II en diens regering. Het eengemaakte Italië (maar dan nog zonder de Veneto en Latium) was een feit. Die dienstbaarheid aan de Piemontezen was merkwaardig omdat Garibaldi, geschoold in de leer van Mazzini, aanvankelijk een democratisch en republikeins Italië had voorgestaan. Garibaldi was dan ook veeleer een avonturier en een vechter dan een ideoloog. Die geschiedenis is prachtig beschreven in de roman Il gattopardo (De tijgerkat) van Giuseppe Tomasi di Lampedusa uit 1957. Het boek werd in 1963 verfilmd door Luchino Visconti. 6 5 Dat bleek weerom tijdens de volgende jaren toen Garibaldi, zelfs tegen de zin van de Italiaans-Piemontese regering in, het restant van de pauselijke staten binnenviel. Pas in 1870 zouden de Italiaanse troepen Rome veroveren en dat gebeurde toen zonder directe bemoeienis van Garibaldi. In zijn nadagen zetelde Garibaldi nog in het Italiaanse parlement, maar veel politieke invloed had hij niet meer. Wel bleef hij ijveren voor algemeen stemrecht en vrouwenemancipatie. Hij overleed op het kleine eiland Caprera (ten noorden van Sardinië). 3. CAMILLO BENSO graaf van CAVOUR (1810-1861) was een Piemontees edelman en politicus, met veel belangstelling voor economie. Cavour had grote bewondering voor de liberale Britse parlementaire traditie. Na de revolutie van 1848 kreeg Sardinië-Piëmonte een liberale grondwet (het Statuto) en een nieuw parlement . Cavour werd toen voor het eerst als volksvertegenwoordiger verkozen. In 1851 werd hij minister en in 1852 premier. Aanvankelijk streefde Cavour voor SardiniëPiëmont slechts een Noord-Italiaans koninkrijk na. Met dat doel liet hij het Piemontese leger in 1855 aan Britse en Franse zijde deelnemen aan de Krimoorlog. De overwinning op de Russen bracht Cavour steun van deze grootmachten bij zijn pogingen de positie van de Oostenrijkers in Italië verder te verzwakken. Vervolgens beloofde Cavour Napoleon III Savoie en Nice aan Frankrijk af te staan in ruil voor Franse deelname aan de nakende oorlog tegen de Oostenrijkers. In het najaar van 1859 was het zover. Enkele Piemontees-Franse overwinningen ontketenden overal in Midden-Italië volksopstanden. Vrijwel gelijktijdig begon Garibaldi aan zijn verovering van Sicilië en Zuid-Italië (zie hierboven). Hoewel Napoleon III zich al snel uit de oorlog terugtrok, kon Cavour toch maximale winst behalen. Garibaldi en de Midden-Italiaanse voorlopige revolutionaire regimes erkenden het Piemontese leiderschap en sloten zich aan bij het koninkrijk SardiniëPiëmont. Dat werd op 17 maart 1861 formeel het nieuwe koninkrijk Italië. Eerste minister Cavour, de architect van de eenmaking, overleed reeds enkele maanden later, in juni 1861. E. De liberale staat De Italiaanse eenmaking was dus niet voortgekomen uit een weldoordacht plan. Ze was veeleer het resultaat van toeval. Eigenlijk annexeerde Sardinië-Piëmont een hele reeks andere gebieden. Dat blijkt ook uit allerlei details. Zo begint de reeks van Italiaanse koningen te lopen bij Victor-Emmanuel II (1820-'78). Die was al in 1849 6 koning van Sardinië-Piëmonte geworden en dat bleef hij ook na 1861 en dus nam hij geen nieuw nummer aan. Ook kreeg het Italiaanse koninkrijk geen eigen grondwet. Het Statuto, de grondwet voor Sardinië-Piëmonte uit 1848 gold voortaan voor heel Italië. Aan Massimo d'Azeglio (1798-1866), een vooraanstaand Piemontees politicus wordt de uitspraak toegeschreven: L'Italia è fatta. Restano da fare gli Italiani.7 Dat bleken profestische woorden. De uitdagingen waar de nieuwe staat voor stond, waren immers immens: - Zoals hierboven reeds aangestipt hoorden de Veneto en Latium (inclusief Rome) aanvankelijk nog niet bij het koninkrijk Italië. Dat zou pas in 1866 respectievelijk 1870 gebeuren. - De verschillende samenstellende delen van het koninkrijk brachten ieder hun eigen geschiedenissen en culturen mee. - Er bestond geen gezamenlijke infrastructuur (spoorwegen, wegen, kanalen) en ook van een gezamenlijke economische markt was voor 1861 geen sprake. Tot die tijd dreef vrijwel iedere Italiaanse staat meer handel met andere Europese landen dan met de directe buren. - Hierboven hebben we reeds gezien dat noorderlingen de nieuwe staat domineerden. Het zuiden voelde zich dan ook gekoloniseerd. De roep om de Bourbons bleef er sterk. Die ontevredenheid leidde tot een toestand die alleen maar als burgeroorlog kan worden gekarakteriseerd. Slechts middels de massale inzet van troepen kon de regering het zogenaamde brigantaggio neerslaan. Dat lukte pas omstreeks 1870 en tegen een ontzagwekkende menselijke en economische kost. Vele tienduizenden opstandelingen werden geëxecuteerd of gearresteerd. Honderden dorpen werden geplunderd en verwoest. Na 1870 zou de endemische armoede in Zuid-Italië nog groter worden. Het land werd voortaan immers overspoeld door goedkoop Amerikaans graan.8 - Ook de kerk bleef nog lange tijd fel gekant tegen de Italiaanse staat. De opeenvolgende pausen verboden de gelovigen op straffe van excommunicatie deelname aan het Italiaans politiek leven. In die houding zou slechts na de Eerste Wereldoorlog en dan nog langzaam verandering komen. - Tenslotte was de internationale positie van Italië zwak. De Europese grootmachten, Groot-Brittannië, Frankrijk, het nieuwe Duitse keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije en Rusland) weigerden Italië als gelijke te erkennen. De Italiaanse pogingen tot kolonisatie in Noord- en Oost-Afrika (Libië, Eritrea, Italiaans Somaliland) verliepen Eigenlijk zijn het de bewerkers vand’Azeglio dagboeken die deze uitspraak beroemd hebben gemaakt. 8 De toestand in het zuiden tijdens de eerste decennia na eenwording en tot het fascisme werd indringend beschreven door Carlo Levi in diens beroemde roman Cristo si è fermato a Eboli (1945). 7 7 ongecoördineerd en alles bij elkaar weinig succesvol. In 1896 slaagde de Ethiopische keizer Menelik II er zelfs in een Italiaanse invasie tot staan te brengen. Daarmee was hij de eerste Afrikaanse vorst die kolonisatie door Europeanen afhield. Veertig jaar later, in 1936 zou Benito Mussolini Ethiopië alsnog veroveren. 8 Geschiedenis II. Fascime en de na-oorlogse politiek A. De Eerste Wereldoorlog De Eerste Wereldoorlog luidde het einde van het liberale Italië in. Hoewel Italië in 1882 samen met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije de Driebond of Drievoudige Alliantie had ondertekend, bleef het land in 1914 bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aanvankelijk neutraal. De publieke opinie ondersteunde die keuze. De Italiaanse regering was echter uit op terreinwinst in het noordoosten. Van oudsher koesterden de Italianen immers territoriale aanspraken op Trentino, Alto Adige en delen van de Dalmatische kust. In ruil voor een Italiaanse deelname aan de oorlog bleken de geallieerden bereid deze aanspraken te ondersteunen. Daar was echter niet meteen een meerderheid voor te vinden in het Italiaanse parlement. Toch besloot de regering onder aanvoering van premier Antonio Salandra (1853-1931) en minister van Buitenlandse Zaken Sidney Sonnino (1847-1922) in het voorjaar 1915 Oostenrijk-Hongarije de oorlog te verklaren. De politici en hun generaals verwachtten een snelle overwinning. Ondanks massale inzet van soldaten lukte het het Italiaanse leger echter niet door de Oostenrijks-Hongaarse linies te breken De Italianen onderschatten hun tegenstanders schromelijk en hun opeenvolgende offensieven liepen uit op een loopgravenoorlog in de Alpen. Zeker nadat de Oostenrijkers in het najaar van 1917 de Italiaanse linies oprolden en heel Friuli en deel van de Veneto hadden ingenomen, ja zelfs Venetië bedreigden daalde de populariteit van de oorlog naar een absoluut dieptepunt. Bij deze disfatta di Caporetto9 werden niet minder dan 300.000 Italiaanse soldaten krijgsgevangen genomen. Uiteindelijk konden de Italianen in oktober 1918 alsnog door de OostenrijksHongaarse linies breken. Op 3 november 1918, goed een week dus voor het einde van de oorlog in West-Europa werd een wapenstilstand getekend. De Eerste Wereldoorlog liet een diep trauma achter in de Italiaanse samenleving. Van bij aanvang was het enthousiasme bij de bevolking, zoals hierboven reeds vermeld, gering. De Italiaanse troepen waren slecht uitgerust en ondervoed. De legerleiding handhaafde de discipline met bijzonder harde hand en zette de troepen (waaronder verhoudingsgewijze veel laag opgeleide zuiderlingen) (al te) vaak in als kanonnenvlees. Nu nog steeds een staande uitdrukking in het Italiaans om een algehele mislukking mee aan te geven. 9 9 B. Het fascisme Na afloop van de oorlog keerde de rust nauwelijks weer in Italië. Bij de vredesconferentie van Versailles kregen de Italiaanse onderhandelaars slechts gedeeltelijke genoegdoening van de geallieerden. De oorlogsinspanning had de (beperkte) financiële reserves van land uitgeput. De talloze gedemobiliseerde soldaten raakten maar moeilijk aan het werk. Alras wierp BENITO MUSSOLINI (1883-1945) zich op als hun pleitbezorger. Mussolini was opgeleid als onderwijzer. Kort na de eeuwwisseling ontplooide hij zich echter als journalist en werd hij hoofredacteur van het socialistische dagblad Avanti. In contrast met de officiële partijlijn koos Mussolini in 1914 de zijde van de interventionisten. Nadat Italië daadwerkelijk in de oorlog was gestapt, meldde hij zich aan als vrijwilliger. Na de oorlog liepen de economische en sociale spanningen snel op. Opeenvolgende coalities slaagden er niet in stabiele regeringen te vormen en de vele stakingen dreigden het land lam te leggen. In dat klimaat stichtte Mussolini in maart 1919 de fasci di combattimento. Deze 'zwarthemden' (naar de kleur van hun uniformen) waren meestal gedemobiliseerde soldaten. In opdracht van en betaald door industriëlen en groot-grondbezitters traden ze op als stakingsbrekers en zaaiden ze met name in de steden en op het platteland van de Po-vlakte terreur.10 Na de door hem georkestreerde Mars op Rome van oktober 1922 werd Mussolini regeringsleider. Aanvankelijk stond Mussolini nog aan het hoofd van een coalitieregering, maar na zijn verkiezingsoverwinning van 1924 greep hij blijvend de macht. Daartoe liet hij onder andere op 30 mei van dat jaar de socialistische regeringsleider Giacomo Matteotti (1885-1924) vermoorden. Enige tijd leek het erop dat die aanslag het regime fataal zou worden. Maar tijdens de daaropvolgende jaren bouwde hij zijn alleenheerschappij uit. Binnen de ruim twintig jaar van het fascistisch regime kunnen 3 fases worden onderscheiden: 1922-1929: De verwerving van de macht 1929-1936: De jaren van consolidatie en consensus. De totalitaire aspiraties van het regime kennen hun hoogtepunt na de verovering van Ethiopië en de uitroeping van Victor-Emmanuel III tot keizer in mei 1936 Zoals prachtig in beeld gebracht door Bernardo Bertolucci in het filmepos Novecento (De twintigste eeuw) uit 1976. 10 10 1936-1943: De langzame aftakeling van het regime, het verlies van consensus en de uiteindelijke ineenstorting ervan Wij zijn geneigd het fascisme als het absolute kwaad te zien. Het was onmiskenbaar een dictatuur met gemene trekken. Maar de beweging wortelde ook diep in de Italiaanse samenleving. Aanvankelijk straalde ze moderniteit uit (kijk bv. maar naar fascistische architectuur). Tot 1936 behaalde ze ook onmiskenbaar economische successen en oogstte Mussolini ook bij democratisch verkozen regeringsleiders bewondering. Daarna ging het snel bergafwaarts. Ook heeft het fascisme zijn aanspraken op totalitaire (d.w.z. volkomen) macht nooit gerealiseerd. Zo ondertekende Mussolini op 11 februari 1929 het Verdrag van Lateranen. Deze overeenkomst maakte een einde aan het slepende geschil tussen het Vaticaan en de Italiaanse staat. De Italiaanse erkende daarbij de soevereiniteit van de Heilige Stoel en kende de rooms-katholieke kerk een bevoorrechte positie toe. In ruil deed de paus definitief afstand van zijn aanspraken op wereldlijke macht en erkende hij Rome als de Italiaanse hoofdstad. In de praktijk gaf het Verdrag van Lateranen vooral speelruimte aan de kerk en betekende het dat de fascisten nog een autoriteit naast zich moesten dulden. Mussolini's bondgenootschap met Hitler zou hem noodlottig worden. Italië stapte pas eind juni 1940 in de oorlog, en dat op een ogenblik dat Duitse troepen WestEuropa reeds vrijwel geheel hadden bezet. Mussolini kon dan ook nauwelijks aanspraak maken op oorlogsbuit. Vervolgens mislukten zowat alle Italiaanse militaire operaties. Net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog was dat vooral te wijten aan een overspannen activisme. Het Italiaans leger was eenvoudigweg niet toegerust voor grootscheepse militaire operaties. De Italiaanse pretentie om de Middellandse Zee te beheersen werd nooit waargemaakt. Uiteindelijk zal het regime zeer snel in elkaar stuiken. In mei 1943 werden de Italiaanse en Duitse troepen verjaagd uit Noord-Afrika. Twee maanden later, op 9 juli 1943 landden de geallieerde troepen op Sicilië. Tien dagen later bombardeerden ze Rome. Nog eens vijf dagen later, op 24 juli, werd Mussolini in een paleiscoup afgezet door zijn eerdere medestanders. Op 7 september 1943 sloot Mussolini's opvolger, maarschalk Pietro Badoglio (18711956), een wapenstilstand met de geallieerden. Het laatste anderhalve jaar van de Tweede Wereldoorlog was voor Italië bijzonder bitter. In het noorden leidde de teruggekeerde Mussolini in opdracht van de Duitsers een marionettenregering, met 11 als hoofdstad het badplaatsje Salò aan het Gardameer.11 Daar heerste een onversneden burgeroorlog. De troepen van Mussolini en Duitse antiterreureenheden trachtten de bevolking angst in te boezemen middels slachtpartijen (Sant’Anna di Stazzema, Monte Sole bij Marzabotto).12 Meest communistische partizanen speelden er een grote rol bij de bevrijding. Intussen rukten de geallieerden tergend langzaam op vanuit het zuiden. De winter van 1944-'45 was erg hard: het was buitengewoon koud en de burgeroorlog bracht, zeker in de grote steden, ook hongersnood met zich mee. C. De na-oorlogse periode De volkomen verschillende oorlogservaringen van Zuid-Italië enerzijds en van het centrum en het noorden van land anderzijds lieten diepe sporen na. Vele Italianen vonden dat de monarchie zich tijdens de fascistische dictatuur had gecompromiteerd. In een referendum van 2 juni 1946 koos de Italiaanse bevolking met een relatief kleine meerderheid voor de republiek. Maar de uitslag legde ook verdeeldheid bloot. In het zuiden hadden de monarchisten het gehaald, in het centrum en het noorden hadden de republikeinen de bovenhand. Tijdens de daaropvolgende decennia transformeerde Italië razendsnel van een achtergebleven, agrarisch land in een rijke post-industriële samenleving. Het economisch mirakel voltrok zich. Aanvankelijk emigreerden Italianen nog vooral naar het buitenland. Vanaf de tweede helft van de jaren '50 explodeerden de grote steden in de industriële driehoek van het noorden (Milaan, Genua, Turijn; cfr. de film Rocco e i suoi fratelli van Luchino Visconti). Bij de na-oorlogse verdeling van invloedssferen kwam Italië in het Westerse kamp terecht. Premier Alcide de Gasperi maakte van het land een respectabele partner in in het Westers bondgenootschap en hij bevorderde Italië’s deelname aan de de eerste stappen van de Europese eenwording. De christendemocraten haalden aanvankelijk absolute meerderheden. Maar vanaf 1963 moesten de christendemocraten coalities sluiten. Naar het voorbeeld van de Franse maarschalk Philippe Pétain, die het kuuroord Vichy tot hoofdstad van zijn collaborerende regering had gemaakt. 12 De broers Paolo en VittorioTaviani brachten in La notte di San Lorenzo uit 1982 het relaas van de massamoord in het Toscaanse stadje San Miniato. Ook Hollywood heeft het thema intussen opgepikt; cfr. Spike Lee’s Miracle at St. Anna uit 2008, een over het bloedbad bij Sant’Anna di Stazzema. 11 12 Toch zat het politiek systeem op slot. De grootste oppositiepartij, de communisten (PCI), mocht immers niet meeregeren. Haar restte niets anders dan op lokaal vlak in Midden-Italië, waar ze sterk stond, te bewijzen dat ze besturen kon. De jaren '70 staan in Italië bekend als de anni di piombo.13 Terroristische groeperingen van uiterst rechts probeerden de spanning zo sterk op te drijven opdat het leger vervolgens middels een staatsgreep de rust zou kunnen herstellen (= strategia della tensione). Het kolonelsregime in Griekenland kon daarbij als voorbeeld dienen. De bomaanslag op het station van Bologna (2 augustus 1980) waarbij vele tientallen doden vielen, vormde het triest orgelpunt van die campagne. De uiterst linkse terroristen van de Rode Brigades c.s. hoopten dan weer middels gerichte aanslagen op prominenten de revolutie te ontketenen. Hun bekendste slachtoffer was Aldo Moro (1916-1978). Deze christendemocratische voorman was zes jaar lang premier geweest en hoopte middels een samenwerkingsovereenkomst (het zogenaamde compromesso storico) met de communistische leider Enrico Berlinguer (1922-1984) verandering te brengen in de statische Italiaanse politiek. Na de moord op Moro bleef verandering uit tot 1992. Toen bezweek de zogenaamde eerste republiek onder de last van de talloze corruptieschandalen. Mediamagnaat Silvio Berlusconi (1936-) en de separatistische Lega Nord doken in het gat dat de traditionele partijen achterlieten. Berlusconi oefent grote aantrekkingskracht uit, maar roept ook weerstand op. Niet in het minst omdat zijn politiek handelen niet zelden allereerst zijn privébelangen lijkt te dienen. Sinds 1992 maakt Italië dan ook een schijnbaar eindeloze transformatie door. Bovendien is de snelle na-oorlogse groei omstreeks de milleniumwisseling tot stilstand gekomen. Sindsdien blijft de Italiaanse economie achter bij het Europese gemiddelde. Bovendien torst Italië in absolute getallen de hoogste overheidsschuld in Europa. Het land is dan ook zwaar getroffen door de recente kredietcrisis. Het Italiaans geboortecijfer behoort dan weer tot de laagste in Europa. De bevolking veroudert dus snel. Jongeren vinden moeilijk een baan. Emigratie is dan ook opnieuw wijd verbreid. Maar anders dan enkele decennia geleden, zijn het nu vooral hoger opgeleiden die het land ontvluchten. Dat fenomeen staat bekend als cervelli in fuga. Tegelijkertijd is Italië ook een immigratieland geworden, waarbij vooral Roemenen, Albanezen en Marokkanen, maar ook Chinezen de toon zetten. De uitkomst van al deze processen valt moeilijk te voorspellen. Maar erg hoopvol oogt de toestand van het land niet. In 2011 vierde Italië vierde zijn honderdvijftig 13 = de loden jaren 13 jarig bestaan als natie dan ook in crisissfeer. Toch behouden tal van Italianen het geloof in hun eigen kunnen en vooral ook in hun haast legendarisch improvisatietalent. De komende jaren zullen zij het land opnieuw moeten uitvinden. Dat is hen in het verleden meermaals gelukt en dat besef biedt perspectief. Bibliografie De literatuur over Italiaanse geschiedenis is schier eindeloos. De Short Oxford History of Italy, Oxford etc., 2000-2004, 7 vols biedt thematische overzichtsartikelen met pertinente literatuurverwijzingen. Beknopte, maar uitstekende overzichten zijn verder o.a: Catherine Brice, Histoire de l’Italie (Paris, 2002), 483 pp. George Holmes ed., The Oxford History of Italy (Oxford etc., 1997), 386 pp. Wie meer wil weten over de geschiedenis van hedendaags Italië kan zijn profijt doen met volgende boeken: R.J.B. Bosworth, Mussolini’s Italy. Life Under the Dictatorship. 1915-1945 (London, 2005), 692 pp. Guido Crainz, Storia del miracolo Italiano. Culture, identità, trasformazioni fra anni 50 e 60 (Roma, 1996), 262 pp. Idem, Il paese mancato. Dal miracolo economico agli anni ottanta (Roma, 2003), 627 pp. Idem, Autobiografia di una repubblica. Le radici dell’Italia attuale (Roma, 2009), 241 pp. Christopher Duggan, The Force of Destiny. A History of Italy since 1796 (London, 2007), 653 pp. Paul Ginsborg, A history of contemporary Italy. Society and Politics. 1943-1988 (London, 1990), 585 pp. Idem, L’Italia del tempo presente. Famiglia, società civile, Stato. 1980-1996 (Torino, 1998), 627 pp. Idem, Silvio Berlusconi. Television, Power and Patrimony (London, 2006), 195 pp. Idem, Salviamo l’Italia (Torino, 2010), 135 pp. Mario Isnenghi ed., I luoghi della memoria. Simboli e miti dell’Italia unita (Bari en Roma, 1996), 706 pp. Salvatore Lupo, Il fascismo. La politica in un regime totalitario (Roma, 2000), 473 pp. Dennis Mack Smith, Modern Italy. A Political History (London en New Haven, 19973), 534 pp. Silvana Patriarca, Italianità. La costruzione del carattere nazionale (Bari en Roma, 2010), 320 pp. Jaap van Osta, Een geschiedenis van het moderne Italië (Amsterdam, 20082), 360 pp. Tom Welschen, Het Italiaanse complex. Partijen en bewegingen van 1970 tot 1990 (Amsterdam, 1996), 512 pp. 14