Meneer de Burgemeester, enz enz Ik ben bijzonder blij u, in naam van het 11 Juli-komitee van onze gemeente, te mogen toespreken op onze Vlaamse feestdag. Dat is een grote eer en ook een grote blijk van waardering voor het werk dat het Davidsfonds voor Vlaanderen doet.. Ik zou willen beginnen met twee uitspraken, die ik dan als leidraad van deze spreekbeurt zou gebruiken. De eerste stamt reeds uit 1100 en is – zoals het sinds de dertiende juni hoort – in het Latijn. De tweede is heel wat recenter: oktober 1959. Toen deden Stijn Streuvels en Herman Teirlinck een oproep tot het wetgevend gezag om de 'onaantastbaarheid' van de taalgebieden in België te eerbiedigen en geen faciliteiten toe te kennen aan de taalminderheden, en ook om. het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Uitspraak 1: “Flandria, dulce solum, super omnes terras beata” schreef Petrus Victor rond het jaar 1100. Dat is ongeveer 40 jaar na de slag van Hastings. Engeland bestond toen nog niet want het was nog hopeloos verdeeld tussen de Angelsaksen en de Normandische invallers. Van het huidige Frankrijk was er toen ook nog geen sprake, want de koning van Frankrijk regeerde toen nog maar over een smalle strook land in het noorden van Frankrijk: Senlis, Bourges, Laon… Petrus Victor woonde in Sint Omaars en dweepte toen reeds met zijn geboorteland Vlaanderen. Hij was er zich – toen al – van bewust dat hij Vlaming was, en hij was er duidelijk fier over. Sint Omaars, dat is het huidige Saint Omer, in het noorden van Frankrijk, in Frans Vlaanderen. Je moet er absoluut eens op bezoek gaan: het is een oude Vlaamse stad, prachtige abdijruïnes, een mooie gotische kerk met een “Kruisafneming” van Rubens. Uitspraak 2 heb ik gelezen op een bronzen plaat die in Beersel aan het gemeentehuis hangt: Laat iedere Belg vrij uitgaan door het land en zich vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter nooit uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is binnengetreden, waar hij, hoe dan ook, geen voorrechten voor eigen taal hoeft te doen gelden”. Wij zijn nu 50 jaar later en deze tekst is nog steeds, en meer dan ooit, actueel. 20 jaar later, in de jaren zeventig van de vorige eeuw waren het opnieuw eminente Vlaamse schrijvers van alle strekkingen die hun stem verhieven. Op 25 mei 1976 ondertekenden Louis Paul Boon, André Demedts, Marnix Gijsen, Hubert Lampo, Maria Rosseels, Gerard Walschap, Albert Westerlinck en Anton Van Wilderode een gezamenlijke verklaring, waaruit ik het volgende citeer: “De ondertekenaars van deze verklaring zijn te sterk bewust van wat wetenschappelijk het begrip ‘taal’ inhoudt en koesteren een te grote waardering voor de authentieke Franse cultuur, om zich door verschraalde romantische overwegingen of kortzichtig politiek opportunisme te laten leiden. Iedereen zou moeten weten dat Brussel geografisch geen grensstad is, maar aan alle zijden omgeven is door Vlaams grondgebied; dat Brussel historisch een Vlaamse stad is, even Vlaams als Antwerpen en Gent, en dat zijn wereldvermaard cultureel patrimonium Vlaams is. Iedereen moet weten dat de verfransing van Brussel eerder van recente datum is en dat die verfransing geen natuurlijk verschijnsel is geweest, maar door sociaaleconomische druk werd afgedwongen. Dat de Vlamingen deze stad niet volledig willen herwinnen, dat zij rekening houden met het feit der francofone bevolking, is het sprekend bewijs van hun grote gematigdheid, redelijkheid en werkelijkheidszin. Dat is hun grote bestendige toegeving. Voor het welzijn van ons volk en de staat waarin wij leven, achten wij het bijgevolg noodzakelijk dat de nu getrokken grenzen tussen Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Gewest van de negentien gemeenten, onaantastbaar blijven. Dan alleen is een vreedzame overeenkomst mogelijk, die het Vlaamse en het Waalse volk toelaat, door eigen beleid, de eigen toekomst naar best vermogen op te bouwen”. Nu zijn we 2010 en beseffen we maar al te duidelijk dat deze teksten niets aan actualiteitswaarde hebben ingeboet. Uit de eerste tekst spreekt fierheid over ons land, uit de tweede dat het probleem van de Brusselse rand en van de staatshervorming dringend moet worden opgelost. Uit wat nu gaat volgen, blijkt dat vreemde experten gerust naar Vlaanderen mogen komen om hier ervaring op te doen. Dat was vroeger zo, en dat is ook nu nog het geval. Maar misschien zijn wij te zakelijk, of te bescheiden, dit in tegenstelling met onze noorderburen bijvoorbeeld die iedereen met raadgevingen over de meest uiteenlopende gebieden overstelpen: moraal, hygiëne, geneeskunde, onderwijs, justitie en natuurlijk ook de economie. Het allereerste waarop wij als Vlamingen fier mogen en moeten zijn is onze taal. Toen kardinaal Mercier in 1906 volhield dat het Nederlands niet geschikt was voor het hoger onderwijs miskende en verloochende hij de taal waarin belangrijke middeleeuwse literaire werken waren geschreven en ook enkele van de grootste zestien-eeuwse werken over wetenschap. Het wiskundige traktaat van Semin Stevin was een basiswerk dat niet alleen in het Nederlands werd gesteld, maar waarin ook een pleidooi werd gehouden voor de subtiele rijkdom van die taal. Een andere Vlaming, de Mechelaar Dodoens, had toen ook reeds een ander fundamenteel werk over plantkunde geschreven, in het Nederlands. Onze taal was in het België van 1830 dus absoluut geen nieuwkomertje dat door een arrogante minderheid van mensen uit de Vlaamse Beweging gepropageerd werd, maar het was wel degelijk de gevestigde taal van meer dan de helft van de bevolking. Onze taal gaat terug tot geschriften van voor 1200, zoals “Het leven van Sint Servaas”, van Hendrik van Veldeke. Dames en heren, de “Canterbury Tales” die voor velen als het begin van de literatuur in de volkstaal in Engeland wordt beschouwd, dateert slechts van 1387. Dat is 200 jaar later. Andere Nederlandstalige schrijvers zoals Jacob Van Maerlant en Willem, de geniale auteur van Reynaert De Vos, hadden op dat ogenblik hun meesterwerken reeds geproduceerd. En zo kunnen we verder gaan. Mag ik stellen dat hoogtepunten van expressiviteit bereikt werden met het werk van Hadewych, Ruusbroek en later Gezelle en Conscience. Wij hebben echter niet alleen een taal waarop we fier mogen zijn:de Vlaamse polifonische muziek was beroemd over gans Europa, en mag gerust als de inspiratiebron voor Teleman en Bach, en voor de grote klassieke componisten van de 18de eeuw beschouwd worden. Weet ge dat de eerste Wienersaengerknaben Vlaamse kinderen waren, speciaal opgezocht inVlaanderen. Over de Vlaamse schilderkunst zouden we uren kunnen doorgaan, en bij de wetenschappers heb ik Dodoens en Stevin al vernoemd. Maar er zijn zijn er nog meer: Andreas Vesalius, Ortelius, Gerard Mercator, Ferdinand Verbiest… Al die geleerden hadden veel te danken aan de grootste technische uitvinding van de renaissance: de boekdrukkunst. En al was die uitgevonden in Duitsland door Gutenberg dan waren het toch ook weer twee Vlamingen die de grootste drukkers werden in de westerse christelijke wereld: Dirk Martens en Christoffel Plantijn. Het voorgaande bewijst dat wij, Vlamingen, over historische troeven en mensen beschikken om ons in de grote wereld herkenbaar te houden. En die mensen hebben we ook nu nog: er zijn Peter Piot en Jean Jacques Cassiman, er is Jacques Rogge, er zijn de modeontwerpers, maar ook sportieve persoonlijkheden als Kim Gevaert en Tia Hellebaut. En niet te vergeten Jozef De Veuster, de heilige Damiaan. Daarbij moeten we nu streven naar erkenning binnen internationale instellingen en organisaties, zeker op het Europese vlak; ook daar moet Vlaanderen nog meer een eigen stem hebben. En het is goed voor ons dat de Europese president en de fractieleiders van christendemocraten en liberalen Vlamingen zijn. Maar een ding moet me toch van het hart. In plaats van fier te zijn op onze taal gebruiken we nu meer en meer Engelse woorden. Ook de VRT doe hieraan dapper mee. Luister maar eens nar de nieuwsberichten. Een vliegtuig stort niet meer neer, maar crasht. Er zijn geen zangers of dichters meer, maar sing a song writers. Zangers zingen geen liedjes meer, maar coveren songs. Het toppunt van deze verengelsing zag ik enkele weken geleden voor een school in Wijgmaal. Bij het begin van de schooltijd had men twee verkeersborden geplaatst met als waarschuwing: slow. Ridicuul is dat! Hier is een taak weggelegd voor onze gemeentebesturen! Wordt het stilaan geen tijd dat Vlaamse verenigingen de handen in elkaar slaan om aan deze wantoestanden een einde te maken. Zij zouden op alle officiële instanties druk moeten zetten om van Vlaanderen een land te maken dat een Nederlandstalige aanblik toont. Dat het restaurant “Bois Fleuri” in Keerbergen nu “Bloemendael” noemt is een goed teken, maar dat ik tussen mijn woning en dit gemeentepleintje twee firma’s zie die met Engelstalige namen uitpakken, kan ik niet appreciëren. Ik zou zeggen: als die handelaars per sé aan Engelstaligen willen verkopen is dat hun goed recht, maar ik ga winkelen waar men eerbied heeft voor het eigene. En dat willen de vreemde toeristen eigenlijk ook: zij gaan toch altijd op zoek gaat naar iets authentieks, iets typisch van een streek of een stad. Begrijp ons niet verkeerd. Wij moeten mensen uit andere regio’s en anderstaligen wel degelijk hartelijk ontvangen, ook in hun taal. Dus hebben we geen problemen met meertalige menukaarten, gidsjes, onderschriften: dat is evident. Maar in de naamgeving van een pand verkiezen we toch het Nederlands. Er zal heus geen toerist – zelfs Maingain niet- buiten blijven wanneer hij watertandend voor een chocoladezaak staat in Leuven die bijvoorbeeld: “’t Leuvens Snoepertje” heet in plaats van “Bouquet Louvaniste”. Om meer Jaques Rogge’s te hebben moeten we er echter voor zorgen dat ons zo geprezen onderwijs niet gaat indutten. Ik hoor hier en daar zeggen dat het met de kwaliteit van onze studenten – en dan vooral hun talenkennis – achteruit gaat. Dat mag niet gebeuren. We moeten ons ervoor hoeden te denken dat we er zijn en er altijd zullen blijven. Laat staan dat we zouden menen dat we superieur zijn; dàt zou pas bijzonder stom zijn en tot vervaarlijke ontsporingen kunnen leiden. Dames en Heren, indien we overtuigd zijn van deze verantwoorde fierheid over ons land, dan ben ik ervan overtuigd dat dit zal leiden tot een Vlaamse eensgezindheid die de wensen van Streuvels en Teierlinck Louis Paul Boon en Van Wilderode en zovele andere schrijvers eindelijk zal kunnen vervullen. Deze Vlaamse Feestdag van 2010 valt op een ongelooflijk cruciaal moment. Voor het eerst sinds lang staat het thema staatshervorming opnieuw bijzonder hoog op de politieke agenda. Meer zelfs: het communautaire vraagstuk beheerst de politieke agenda. Jarenlang wou, mocht of durfde amper nog iemand daar over praten. De overheid liet ons hier steeds in de steek. Het waren daarentegen de pastoors en onderpastoors, de schoolmeesters, de leiders van fanfares en toneelkringen, de Vlaamse schrijvers die het Vlaams bleven koesteren. Zij brachten het ““Flandria, dulce solum, super omnes terras beata” over naar hun dorpsgenoten. Hier in ons dorp leefden twee van zulke opmerkelijke personen : de priesters Jan Bols en Frans Drijvers Een suggestie voor het gemeentebestuur: zouden we dit plein hier, in de schaduw van het standbeeld van Frans Drijvers, niet het Drijversplein kunnen noemen!! “De institutionele wensen zijn in het noorden, het zuiden en het centrum van het land duidelijk verschillend. Maar ondanks deze verschillen erkent iedereen de urgentie van een federale regering die in staat is de budgettaire, economische en sociale uitdagingen aan te gaan” zei preformateur Elio di Rupo. Nu schijnt men eindelijk te beseffen dat men het probleem niet meer kan laten aanslepen. Ik ben curieus! Ik wens u allen een fijne feestdag toe!