Sociaal-maatschappelijk systeem

advertisement
Sociaal-maatschappelijk systeem
(Cultuur – onderwijs – milieu – media)
5.1 Cultuur en media
uit van Zoonen L., ‘Media, cultuur en burgerschap – een inleiding’,1999, Het Spinhuis
Amsterdam.
5.1.1 De verbindende en ontbindende kracht van de hedendaagse massamedia
Tal van voorbeelden tonen aan ‘hoe onlosmakelijk de media met onze dagelijkse levens,
gevoelens en kennis verbonden’ geraken.
Voorbeelden
- De zoektocht naar Julie en Melissa in 1996 en de nationale rouw die volgde op de vondst
van hun lichamen, alsook de massale steun die werd betoogd tijdens de witte marsen.
- ‘De aandacht voor de dood van de Britse prinses Diana en de massale, mondiale rouw die
erop volgde’ (1997).
- 09/11: De aanval op de WTC-torens in New York (2001) werd bijna rechtstreeks
wereldwijd gezien en op de voet gevolgd, met zelfs paniekuitzaaiingen tot gevolg.
- De tsunami die in december 2005 het leven verwoeste van talrijke Aziaten en westerse
toeristen.
- In 2006 de onnodige moord op Joe Van Holsbeeck, een jongere waarmee heel wat
leeftijdsgenoten zich mee identificeerden.
- Koninklijke huwelijken die rechtstreeks en integraal op televisie worden uitgezonden.
- De door sommige op de voet gevolgde en door anderen gehate wereldbekers,
tennistornooien en wielerwedstrijden.
- …
Deze voorbeelden en talrijke andere laten ‘de verbindende en ontbindende kracht zien van de
hedendaagse massamedia – televisie in het bijzonder – (…): de media maken ons soms tot een
wereldgemeenschap die collectief rouwt (…). Op een ander moment maken ze ons tot een
nationale gemeenschap die zich (…) massaal achter ‘haar’ [Rode Duivels] schaart. Die
verbindende kracht heeft echter ook de onvermijdelijke tegenpool van ontbinding en splitsing:
mensen die [de Koninklijke familie] niet zo bijzonder vinden en alle opwinding over [een
prinselijk huwelijk of geboorte] al helemaal niet begrijpen, lijken even buitengesloten van de
wereldgemeenschap, net zoals’ de Belgen die niet van voetbal houden en niet bij het WK
voetbal 2006 ‘hoorden’.
5.1.2 De rituele functie van de media
‘In algemene zin worden het belang en de betekenis van de hedendaagse massamedia
gevormd doordat ze bestaande gevoelens van gemeenschappelijkheid en collectiviteit
versterken, nieuwe gemeenschappen construeren en op symbolische wijze mensen en groepen
tot en tegelijkertijd uitsluiten van dergelijke verbanden. (…) We kunnen dit bijvoorbeeld zien
in de functie die (…) roddelbladen voor hun lezers en lezeressen vervullen: zij beschouwen de
bekende [Vlamingen] waarover ze lezen gedeeltelijk als een soort uitbreiding van hun familie
en buurtleven, op wie ze zowel hun plezier als hun ergernis kunnen uitleven.. Het ‘roddelen’
functioneert op die manier om gedeelde normen en waarden omtrent het privé-leven te
verkennen en te vinden.’
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
‘De in- en uitsluitende werking van de media valt onder de zogenaamde ‘rituele’ functie van
de media, een functie die nog wel eens over het hoofd wordt gezien.’
Doorgaans onderscheidt men vier functies van de media*: een informatie- (informatieoverdracht), opinieërings- (meningsvorming), expressie- (debat en diversiteit) en
kritiekfunctie (beoordeling). ‘In een rituele visie op communicatie [echter] gaat het om de
vraag hoe communicatie bijdraagt tot het kweken of doorbreken van samenhorigheid op
verschillende niveaus (al of niet bewust).’
‘Postmoderne samenlevingen onderscheiden zich onder meer door het uiteenvallen van
traditionele maatschappelijke verbanden zoals religie, klasse, buurt- en gezinsleven en een
sterken individualisering.’ Het proces van ontzuiling is hier een voorbeeld van: ‘de op
levensbeschouwelijke gronden gefundeerde banden tussen katholieken, (…), sociaaldemocraten en liberalen, die zich uitten in het bestaan van bijvoorbeeld katholieke
voetbalclubs en buurtverenigingen, zijn verdwenen. Mensen horen niet meer automatisch en
levenslang bij een bepaalde sociale groep geworteld in een godsdienst of klasse, maar maken
deel uit van wisselende en schijnbaar tegengestelde sociale en vooral symbolische verbanden
gebaseerd op bepaalde culturele voorkeuren of meningen: je bent misschien wel geboren in
[Hasselt], maar je voelt je na je verhuizing naar de hoofdstad [Brusselaar]; je bent een derde
generatie Marokkaan maar tegelijkertijd student en science fiction-fan (…). In postmoderne
samenlevingen maken mensen deel uit van verschillende groepen en bouwen een eigen
identiteit die als het ware een kruispunt van die verschillende soorten groepsverbanden is.’
‘In het tijdsperk van postmoderne individualisering blijft er desalniettemin een grote behoefte
bestaan aan gemeenschappelijkheid, aan een groepsgevoel.’ Zo heb je bijvoorbeeld de
supporters van Standard vs Club Brugge, of de Big Brothers-fans vs Expeditie Robinson. ‘De
hedendaagse massamedia voorzien steeds meer in de constructie van dergelijke postmoderne
sociale verbondenheid.’ ‘In hun rituele functie zijn de massamedia op deze manier
onontkoombare bouwstenen van de hedendaagse cultuur geworden.’
De media vervullen een rituele functie ‘door de manier waarop ze bestaande collectieven en
groepen bij elkaar houden en nieuwe tot stand brengen; ze veronderstellen gedeelde
gebruiken, overtuigingen, normen en waarden, maar brengen deze ook in omloop en
versterken of ondermijnen ze.
Media zijn daarom van cruciale betekenis in de permanente constructie van ‘cultuur’, waarop
we cultuur opvatten in antropologische zin als
- de manier waarop mensen hun alledaagse ervaringen interpreteren en de manier waarop ze
hun dagelijks leven invullen’ of vormgeven;
- (…) een manier van leven;
- ‘de gedeelde gebruiken, overtuigingen, normen en waarden die aan een collectiviteit haar
samenhang verlenen’.
In die zin kunnen we ook spreken van de culturele betekenis van de media.
NB. Je kan ‘cultuur’ eveneens beperkt zien als ‘de verzameling uitingen die we in literatuur,
musea, galeries, arthouses, schouwburgen en concertgebouwen’.
5.1.3 De culturele betekenis van de media
We hernemen even de antropologische definitie van cultuur als zijnde ‘de gedeelde gebruiken,
overtuigingen, normen en waarden die aan een collectiviteit haar samenhang verlenen’.
*
Van Cuilenburg, Scholten en Noomen (1991)
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
‘Media zijn zowel afspiegelingen van die gedeelde moraal als dat ze deze versterken en
nieuwe normen en waarden in omloop brengen en ter discussie stellen. Dat gebeurt voor een
deel heel direct in bijvoorbeeld de journalistieke berichtgeving over moreel geladen kwesties
als euthanasie, abortus en het homo-huwelijk en over politieke issues zoals de splitsing van
Brussel-Halle-Vilvoorde of economische issues zoals de groei van Zaventem. Maar voor een
even groot deel is die culturele betekenis van de media ook indirect en kunnen we deze
‘aflezen’ aan de invulling van populaire genres als komedies, soaps en talkshows. Soaps
hebben bijvoorbeeld duidelijk herkenbare nationale varianten: Engelse soaps (…) spelen zich
vaker in de arbeidersklasse af dan Amerikaanse soaps die meer in het midden- en upperclass
milieu gelokaliseerd zijn. In dat verschil weerspiegelen de Britse klassenmaatschappij en de
Amerikaanse individualistische ideologie van persoonlijke vooruitgang en succes voor
iedereen.In de Zuidamerikaanse telenovelas speelt seksualiteit een veel grotere rol dan in
Noord-Amerikaanse: een uiting van een ‘zuidelijke’ Latijnse invulling van man-vrouw
verhoudingen tegenover een meer ‘noordelijke’ puriteinse betekenis.’
‘De Amerikaanse communicatiewetenschapper George Gebner (…) stelt dat televisie zo
massaal, alomtegenwoordig en indringend is, dat ze een cultuur oplegt in plaats van dat ze er
deel van uitmaakt. Die televisiecultuur of ‘televisiewerkelijkheid’ (…) leidt tot eenvormigheid
in de cultuur en tot zogenaamde ‘mainstreaming’; steeds meer mensen zouden de
werkelijkheid op dezelfde manier gaan beschouwen, namelijk zoals de televisie ons haar
voorspiegelt.’ Gerbner spreekt van ‘cultivatie’, te verstaan als ‘veranderingen van totale
wereldbeelden en maatschappelijke verhoudingen’, welke dus veel verder gaan dan de
‘effecten’ op individuele gedragingen van mensen. Bij nader onderzoek zouden de
‘mainstreaming’ en ‘cultivatie’ echter gerelativeerd kunnen worden.
‘Media vervullen dus een rituele functie in de hedendaagse samenlevingen in de zin dat ze
verschillende soorten groepsverbanden (re)construeren, mensen in- en uitsluiten van bepaalde
collectiviteiten. Door die rituele functie hebben ze een diepe culturele betekenis, omdat ze
gedeelde gebruiken, overtuigingen, normen en waarden veronderstellen, maar ook in omloop
brengen, versterken en ondermijnen. Dat doen ze echter niet op een eenvormige en eenduidige
manier, zoals in veel negatieve opvattingen over media en cultuur verondersteld wordt.’
5.1.4 Burgerschap
‘Het afgenomen belang van de natie/staat en het toegenomen belang van de symbolische
omgeving in de postmoderne tijd, leiden ertoe dat ook ideeën over burgerschap zijn
veranderd. De klassieke wettelijke, politieke, sociale rechten en plichten zijn onverminderd
van belang, maar er is een dimensie bijgekomen die moeilijk in termen van wettelijke,
politieke, sociale rechten en plichten ten opzichte van overheidsinstellingen geformuleerd kan
worden. Burgerschap heeft ook te maken met de ervaring en het gevoel onderdeel uit te
maken van een gemeenschap. In postmoderne samenlevingen is dat niet alleen de nationale
gemeenschap maar ook bijvoorbeeld de regionale en lokale, en gaat het er ook om bij andere
collectiviteiten te horen en eraan deel te nemen.’
Dit ‘cultureel burgerschap’ vinden we concreet terug in bijvoorbeeld TV-programma’s zoals
‘Fata Morgana’ waarbij inwoners van eenzelfde gemeente worden gestimuleerd om samen
een aantal opdrachten tot een goed einde te brengen. Men probeert eveneens regionale of
nationale cultuurproducten te beschermen tegen de invasie van de Amerikaanse tv- en
filmindustrie. Maar ook het geclaimde ‘recht van minderheden om onderwijs in de eigen taal
en eigen cultuur te volgen’ is hier een voorbeeld van.
‘De grenzen tussen journalistiek en vermaak, tussen informatie en entertainment zijn steeds
meer aan het vervagen, zoals tot uiting komt in de (…) term ‘infotainment’. Daardoor heeft
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
een deel van de discussie over media en burgerschap zich al verplaatst van puur journalistieke
en informatieve genres naar populaire genres als talkshows, docudrama’s, reality-television en
andere hybride programmatypes van de hedendaagse televisiecultuur. Daarnaast wordt het
Internet tegenwoordig vaak betrokken in discussies over nieuwe vormen van burgerschap.’
‘(…) de realisatie van burgerschap (…) komt tot uiting in genres die ogenschijnlijk niets met
burgerschap van doen hebben.’ Sommige reclames ‘laten een wereldbeeld zien waarin
culturele en etnische verschillen geaccepteerd en gewaardeerd worden in plaats van
geproblematiseerd (…).
In de populaire detectives die voor en door vrouwen geschreven zijn, duiken ideaalbeelden op
van emancipatie en gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen.
Soaps zijn een ander voorbeeld van een genre waarin burgerschap op onverwachte manieren
aangesproken wordt: niet alleen zijn ze zoals gezegd duidelijk geworteld in specifieke
nationale eigenaardigheden, maar ze maken ook het domein van het privéleven tot onderwerp
van algemene discussie, bijvoorbeeld in de wijze waarop ze de verschillende kanten van
issues als echtscheiding, overspel, incest, homoseksualiteit, abortus, familie- en
vriendschapsrelaties, seksueel gedrag van jongeren, enzovoort verbeelden.’
‘Popmuziek is altijd een belangrijk middel geweest om claims op burgerschap te leggen of
dominante vormen van burgerschap te bekritiseren.’
5.1.5 ‘Encoding/decoding’: de constructie van betekenissen
Het uitgangspunt van het encoding/decoding model (Stuart Hall) is ‘dat er geen ‘objectieve’
werkelijkheid bestaat, maar slechts specifieke waarnemingen, definities en constructies van
die werkelijkheid. (…) Wat ‘de werkelijkheid’ is en hoe we haar moeten begrijpen, hangt af
van de personen en/of groepen die een werkelijkheid construeren en ligt daardoor nooit vast.
De werkelijkheid is altijd onderwerp van onderhandeling, verandering en strijd. Aan die
continue, symbolische onderhandelingen doen individuen en groepen onafgebroken mee,
doordat ze met elkaar praten, informatie uitwisselen, interpretaties geven, enz. Die
uitwisseling wordt beïnvloed door maatschappelijke verhoudingen, waardoor sommige
groepen meer invloed hebben op wat er als werkelijkheid gedefinieerd wordt dan andere.
Vrouwen hebben bijvoorbeeld hard moeten vechten om te bereiken dat het probleem van
mishandelingen en verkrachting binnen het huwelijk gezien werd als een misdrijf waarvoor de
daders gestraft moeten worden. Die herdefiniëring is in [België] gelukt omdat vrouwen
langzamerhand politieke en sociale macht hebben verworven. In landen waarin vrouwen deze
macht niet hebben, worden mishandeling en verkrachting binnen het huwelijk beschouwd al
privé-problemen waarmee de overheid zich niet te bemoeien heeft.
De mate waarin definities van de werkelijkheid gedeeld worden, bepaalt ook in hoeverre er
sprake is van een gemeenschap. In hedendaagse postmoderne samenlevingen zijn zoveel
definities van de werkelijkheid in omloop dat er nauwelijks meer sprake is van één gedeelde
cultuur, maar slechts van een verzameling van (sub)culturen die met elkaar ‘strijden’ over
betekenissen, waarden en normen. Die subculturen worden niet altijd door vaste groepen
bevolkt, maar mensen kunnen daartussen bij wijze van spreken verhuizen. Zo kun je
tegelijkertijd student, [Congolees, Tienenaar en man zijn], wat verschillende en soms
tegenstrijdige definities van de werkelijkheid met zich meebrengt. Op het kruispunt van die
definities worden individuele en collectieve identiteiten gebouwd die ook niet permanent en
onveranderlijk zijn.
Media zijn actieve deelnemers in de constructie van verschillende werkelijkheden: ze geven
niet simpelweg boodschappen door, maar selecteren bepaalde visies en laten andere weg.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
mediateksten
encoding
decoding
Centraal in het model staan de ‘betekenissen’ die op twee momenten geconstrueerd worden:
enerzijds op institutionele wijze door media-bedrijven en hun werknemers, die bestaande
betekenissen vertalen naar media-inhoud (het proces van encoderen), anderzijds door mediapublieken die media-inhoud vertalen naar voor zichzelf relevante betekenissen (het proces van
decoderen). De constructie van media-betekenissen is altijd ingebed in sociale verhoudingen,
al verschilt de sociale context van de media-instituties vaak van die van de publieksgroepen.
Ten gevolge van die verschillende sociale contexten van media-instituties en diverse mediapublieken zijn de betekenissen die op de verschillende momenten geconstrueerd worden, in de
regel niet hetzelfde.’
‘Welke codes precies gebruikt worden in het encoding proces, hangt onder meer af van de
doelstellingen van het medium in kwestie, de voorkeuren van de communicatoren, genreeisen, wetgeving, cultuur, enzovoort.’
‘Meestal is er sprake van een voorkeursbetekenis (‘preferred meaning’) in media-inhoud, die
aangeeft hoe iets begrepen moet worden. Die voorkeursbetekenis komt door middel van
bepaalde woorden, visuele codes en conventies of bepaalde montagetechnieken tot stand. Zo
is het onwaarschijnlijk dat we een scène uit een film waarin de hoofdpersoon alleen thuis in
een kamer zit, de camera zich langzaam naar hem toebeweegt, er dreigende muziek opklinkt
en de deur piept, zullen opvatten als een prelude op een romantische liefdesscène. De
filmische codes en conventies die we als publiek kennen, zorgen ervoor dat we begrijpen dat
de hoofdpersoon in gevaar verkeert.
Die voorkeursbetekenis in media-inhoud is echter zelden hermetisch gesloten: er zijn vrijwel
altijd meerdere interpretaties van één tekst of programma mogelijk. Deze meerduidigheid
wordt in de regel aangeduid met de term polysemie. Alle media-inhoud is polysemisch, maar
de mate waarin verschilt: sommige genres exploiteren het polysemisch karakter van mediainhoud en nodigen publiek als het ware uit tot het construeren van eigen, nieuwe
betekenissen.’
‘Er worden vaak drie manieren onderscheiden waarop publiek media-inhoud kunnen ‘lezen’,
onderscheiden: als voorkeurslezing (‘preferred reading’), als onderhandelingslezing
(‘negotiated reading’) en als tegendraadse lezing (‘oppositional reading’). Bij een
voorkeurslezing interpreteren publieken media-betekenissen ongeveer zoals deze in het
encoding-proces geconstrueerd zijn (de voorkeursbetekenis), met andere woorden zoals ze
door de makers bedoeld zijn. Een onderhandelingslezing neemt ook de voorkeursbetekenissen
over, maar breidt deze uit met eigen ideeën en ervaringen die vervolgens tot een aangepaste
eigen interpretatie leiden. Een tegendraadse lezing, tenslotte, draait de voorkeursbetekenis wij
wijze van spreken honderd procent om en construeert iets geheel nieuws.’
Voorbeeld: In het nieuws wordt verteld over een speelplein dat zorgt voor overlast bij de
buren, men brengt spelende en roepende kinderen in beeld en enkele oudere buurtbewoners
getuigen dat ze inderdaad hun middagdutje niet meer kunnen benutten.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Een voorkeurslezing van dit nieuwsbericht beaamt het gevoel van de buurtbewoners en de
luisteraar vindt het een schande dat de jeugd van tegenwoordig zich niet meer rustig kan
bezighouden en wat respect tonen voor de oudere mensen.
Bij een onderhandelingslezing van dit bericht kan de luisteraar er inderdaad in komen dat dit
niet elke dag even plezant moet zijn voor de buurt, maar dat anderzijds kinderen zich ergens
moeten kunnen uitleven en dat iedereen ook wel eens jong is geweest.
Bij een tegendraadse lezing kan de luisteraar geschokt zijn dat mensen klagen over spelende
kinderen en het ontzeggen van de recht van het kind om te mogen spelen.
=====================
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
5.2 Media (bijlage)
175 jaar België
Dagen van het burgerschap
10 mei 2005 Media
(fragmenten uit het debat)
De heer M. Hooghe. – Ik zal het hardnekkige vooroordeel dat
sociologen hun betoog altijd met grafieken en tabellen
ondersteunen, bevestigen.
Ik wil me ook verontschuldigen. Officieel heb ik het over de
media in het algemeen. In werkelijkheid zal mijn verhaal vooral
over televisie gaan. Heel veel onderzoek dat zich op het snijvlak
van sociologie en communicatiewetenschappen bevindt, gaat
immers vooral over televisie. Over kranten gebeurt er natuurlijk
ook wel onderzoek, maar veel minder over de effecten daarvan.
Als dat gebeurt, merken we dat kranten niet zo’n grote impact
hebben. We denken vaak dat de berichtgeving en de hoofdartikels
de publieke opinie sturen. In werkelijkheid blijft dat vrij beperkt.
Met televisie daarentegen zien we veel grotere effecten. De
bezorgdheid over de invloed van de media op wat mensen politiek
en sociaal denken, is vooral een bezorgdheid over de impact van televisie.
Het onderzoek dat ik zal overlopen, begint vanuit een heel eenvoudige vaststelling: op 20-30
jaar tijd is onze samenleving fundamenteel veranderd doordat het televisietoestel zo snel kon
worden geïntroduceerd. Voor de auto en de telefoon heeft het ongeveer een halve eeuw
geduurd voordat ze algemeen verspreid waren. Televisie daarentegen doet er net 20 jaar over:
tussen 1950 en 1970 gaat de verkoop van televisietoestellen in de Verenigde Staten, en iets
later ook bij ons, van 0 naar 100 procent. In twee decennia verandert ons hele
vrijetijdspatroon, onze kijk op de wereld, grondig. Tegelijk stelt men vast dat men iets
wantrouwiger wordt ten opzichte van de samenleving in het algemeen.
Publieke-opinieonderzoek in de VS dat teruggaat tot de jaren 40 en waarbij telkens opnieuw
dezelfde vragen worden gesteld: "Denkt u dat de samenleving te vertrouwen is? Hebt u
vertrouwen in de toekomst? Hebt u vertrouwen in het politieke systeem, in de politici?", geeft
aan dat het vertrouwen in de periode 1950-1970 in dalende lijn gaat en zich nooit meer
herstelt. We stellen dus een gelijktijdigheid vast. Naarmate de televisie meer doordringt in de
huiskamers groeit het wantrouwen en isolement, laten mensen zich cynischer en kritischer uit
over het politieke systeem.
We beschikken echter ook over fijnmaziger onderzoek. In de VS bijvoorbeeld zijn de vijftig
deelstaten niet allemaal even snel naar televisie overgeschakeld. In de staten waar televisie
langzamer doordrong, is het klimaat van wantrouwen even langzaam gegroeid. Een aantal
studies handelt over meer geïsoleerde gebieden in het noorden van Canada waar televisie pas
veel later doordrong. Vastgesteld wordt dat het wantrouwen daar veel later komt. Die
geïsoleerde gemeenschappen hadden aanvankelijk ook maar één televisiestation, de nationale
Canadese zender CBC. We merken een additioneel effect als er via satellietzenders meer
kanalen ter beschikking zijn. Het gaat dus om meer dan een toevallige samenloop: we hebben
het idee dat er een causaal verband bestaat tussen de introductie van televisie en een
toegenomen wantrouwen.
Binnen de communicatiewetenschappen en de sociologie is het debat hierover al decennialang
aan de gang. Volgens de ene stroming is er sprake van een mediareflecterende werkelijkheid:
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
de mensen zouden sowieso wantrouwiger zijn geworden omdat de politiek veranderd is en
meer op macht is gebaseerd. De media leggen alleen vast wat mensen denken. De
mediamakers gaan nog een stap verder: de mensen kiezen uiteindelijk zelf; als zij een
bepaalde visie willen horen, bieden we die aan.
Een tweede stroming gaat er meer van uit dat de media het venster zijn waarlangs we naar de
wereld kijken en dat ons wereldbeeld daardoor wordt gestuurd. Zoals jongeren, die van hun
zesde tot hun achttiende in het onderwijs doorbrengen, daardoor gesocialiseerd worden, gaan
mensen die twintig uur per week naar televisie kijken ook op een bepaalde manier naar de
wereld kijken. Een tegenargument voor het pure reflectieargument is dat er een aantal
indicatoren zijn in de Verenigde Staten, maar ook in Europa, over de kwaliteit van het politiek
bedrijf. Men zou er kunnen van uitgaan dat mensen wantrouwiger worden ten aanzien van de
politiek naarmate de politiek zelf corrupter wordt, ik verwijs bijvoorbeeld naar Watergate of
andere schandalen waarin presidenten betrokken waren of naar een aantal schandalen in
België. In werkelijkheid werkt het niet zo. Voor zover we enige informatie hebben over
corruptie in de politiek, zie je juist dat die systematisch daalt. Dat geldt ook voor
partijgebonden vooringenomenheid. De dialoog tussen de partijen verbetert. Het meer
cynische of wantrouwige klimaat ten opzichte van het politieke systeem heeft dus niets te
maken met een kwaliteitsverlies van het politiek systeem.
Ik wil nu de trends in mediagebruik overlopen, vervolgens de inhoud van het mediabedrijf
bekijken en zien wat de effecten daarvan zijn op burgerschapswaarden en -attitudes en op
onze kijk naar de werkelijkheid.
Wat zijn de trends in mediagebruik? Een eerste vaststelling is dat we steeds meer naar
televisie kijken. Het gemiddelde voor België ligt nu al op 20 uur per week. Dat is gigantisch
veel want over de totale levensloop bekeken is tv-kijken de activiteit die we het meest doen in
wakende toestand. Het neemt meer tijd in beslag dan betaald werk, dat enkel gedurende de
periode van 20 tot 65 jaar gebeurt, terwijl tv-kijken al vanaf 3 jaar begint tot 75 jaar. Het
neemt nog toe naarmate er meer kanalen of een meer interactief aanbod beschikbaar worden.
Een paar jaar geleden geloofden we nog in Europa dat we de Amerikanen die gemiddeld 30
uur per week tv-kijken, niet zouden volgen. Nu zien we dat we de achterstand wel inhalen en
dat we naar eenzelfde niveau gaan.
Een tweede element is dat er een versnippering is van het tv-kijken. Het aanbod wordt meer
gefragmenteerd. Een tijdje geleden werd 50 jaar televisie gevierd. Veel van de programma’s
uit de beginperiode hebben een enorme impact gehad en behoren tot ons collectief geheugen,
zeker de jeugdseries waarmee we zijn opgegroeid. Dat komt omdat iedereen naar hetzelfde
soort programma keek, want het aanbod was beperkt tot BRT of RTBf en de Franse of de
Nederlandse zenders voor wie dicht bij het grensgebied woonde. Televisie had daardoor een
gemeenschapsvormende functie. Het feit dat iedereen naar hetzelfde had gekeken, was een
element van cohesie.
Door het grotere aanbod, dat met technische ontwikkelingen als digitale televisie nog sterker
zal uitbreiden, is die gemeenschapsvormende functie verdwenen. Men weet niet meer naar
welk programma de buren of de collega’s de avond voordien hebben gekeken waardoor ook
het gespreksonderwerp wegvalt.
Ook in het gedrag van de kijker stellen we een versnippering vast. In heel wat gezinnen is er
meer dan een tv-toestel. Het sociale gebeuren van een gezin dat samen naar één programma
kijkt, is grotendeels verdwenen. Elk lid van het gezin kijkt naar een eigen zender. Een van de
vroegere doelstellingen van het NIR, de gemeenschapsvorming, behoort nu tot het verleden.
Een heel specifiek aspect van die evolutie is het transnationaal burgerschap. Dat hangt nauw
samen met multiculturaliteit. Door televisie wordt het makkelijker om tegelijkertijd in twee
samenlevingen te leven. Zo kan iemand ’s avonds meer naar Turkse televisiezenders kijken
dan naar Belgische. Hierdoor worden we steeds verder verwijderd van de melting pot, de
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
integratie die zo typerend was voor de Verenigde Staten van de 19de eeuw. Duitse, Poolse,
Scandinavische en Italiaanse immigranten konden zich geleidelijk en met behoud van hun
eigenheid en tradities in de Amerikaanse samenleving integreren.
De vraag is waarom dat nu moeizamer verloopt of zelfs niet langer mogelijk is. Er bestaat
steeds meer de neiging om de eigen identiteit te benadrukken. Een ander verschil bestaat erin
dat het transnationaal burgerschap nu technisch mogelijk is. Een Siciliaan die in de 19de eeuw
naar de Verenigde Staten emigreerde, had geen andere keuze dan zijn wortels drastisch door
te hakken. Af en toe kon hij nog eens teruggaan naar zijn vaderland en natuurlijk kon ook
familie overkomen, maar eigenlijk was hij aangewezen op de Amerikaanse samenleving.
Door technologische ontwikkelingen als goedkoper transport en sateliettelevisie is vandaag
een soort transnationaal burgerschap mogelijk geworden, waarbij men het vroegere
burgerschap voor een deel kan meenemen.
Een derde aspect met betrekking tot het gebruik van media is de trend tot ontlezing. Dat is een
heel cohortengebonden trend. Er worden minder boeken gelezen en de oplagen van kranten
dalen, maar dat gebeurt niet van de ene dag op de andere. Wie een krantenabonnement heeft,
zal niet van de ene dag op de andere stoppen met het lezen van de krant. Oudere mensen
zullen hun gewoonten voortzetten, maar jongere generaties zullen die gewoonten nooit
oppikken. Geleidelijk verdwijnen patronen als het lezen van een krant bij het ontbijt.
Ik ben dan ook niet zo optimistisch over de toekomst van de krantenbedrijven. Men merkt ook
dat ze hun productaanbod diversifiëren. Zeker voor grotere krantengroepen als de New York
Times en Le Monde is het internetabonnement een even belangrijk product als de papieren
krant.
Hoewel het nog moeilijk is de mensen ervan te overtuigen dat ze moeten betalen voor
informatie op het internet, ontstaat een mix van interactieve televisie, internet én een gedrukte
versie. Voor kleinere taalgebieden wordt dat moeilijker. Ongetwijfeld zijn voldoende mensen
bereid te betalen voor toegang tot The New York Times, maar ik weet niet of de
Nederlandstalige uitgeversgroepen een soortgelijke commerciële strategie kunnen
ontwikkelen.
Een trend die hierop inspeelt zijn de gratis kranten, die meestal ’s morgens via het openbaar
vervoer worden verspreid. Vooral bij jongerencohortes verdwijnt zo het idee dat er moet
worden betaald voor een gedrukte versie. Krantengroepen proberen hierop in te spelen door
een dergelijk format aan te bieden in betalende vorm, maar het is de vraag of dit commercieel
leefbaar is.
Samengevat komt het er dus op neer dat het ontlezen progressief verder gaat naarmate
cohortes zich afwisselen.
Met betrekking tot de mediainhoud begin ik allereerst met het goede nieuws.
We klagen vaak over kranten – dat ze oppervlakkiger worden en in een kleiner formaat
worden aangeboden met grotere foto’s – maar het beschikbare onderzoek wijst niet op een
daling van de inhoud van de kranten. Wel wordt een grotere differentiëring vastgesteld.
Kranten settelen zich meer in een bepaalde niche om een bepaald publiek te bereiken, waarop
ze zich dan volledig positioneren.
Dit is niet meer dan de gewone marktlogica. Dat gebeurde vroeger ook, al was dat eerder op
ideologische grond. Toen las men een bepaalde krant, afhankelijk van zijn ideologie. Nu kiest
men nog steeds voor een welbepaalde krant, maar eerder voor de inhoud, de kwaliteit of het
soort nieuws dat men wil vergaren. Om deze reden kunnen kranten zich meer positioneren.
Dit houdt in dat titels die vroeger uit ideologische overwegingen een product aanboden, zoals
deze van de christelijke arbeidersbeweging, een ander soort logica moeten volgen en hun
vroeger inhoudsgehalte verliezen.
Samengevat komt het erop neer dat de verpulping van de kranten niet bestaat. Daar bestaat
alleszins geen indicatie voor.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Met betrekking tot de televisie daarentegen merken we in longitudinaal onderzoek wel
degelijk een trend naar meer oppervlakkige en kortere informatie, met andere woorden, naar
minder informatie. Het format is meer divers of het aanbod van nieuwsformats is diverser,
maar wat de mensen van de informatie oppikken, vermindert alsmaar.
Een van de mogelijke indicatoren is de soundbite , die gemakkelijk meetbaar is. Hoelang
krijgt een politicus in het nieuws gemiddeld nog het woord? Hiervoor wordt steevast naar
Amerikaans onderzoek verwezen, dat tamelijk spectaculair is. Bij de verkiezingscampagne
van 1964 zag men nog lange interviews, waarbij de gemiddelde quote van een politicus
ongeveer 35 seconden bedroeg, wat ons nu een eeuwigheid lijkt. Alleen bij heel belangrijke
gebeurtenissen of voor een toelichting bij een complexe situatie, zoals de
kiesarrondissementen, mag een politicus nog zo lang aan het woord blijven. Bij de vorige
Amerikaanse verkiezingscampagne was de quote gedaald tot 8 seconden: kort en krachtig,
niet meer dan dat.
Gemakshalve dacht men dat de toestand in de rest van de wereld wel gelijkaardig zou zijn,
maar daarover waren geen gegevens. Uit een recent onderzoek van Peter Van Aelst en Knut
Deswert van de Universiteit Antwerpen blijkt dat de gemiddelde quote in België iets langer is:
12 seconden. Zover we weten, is die tendens ook dalend, maar we kunnen die gegevens niet
projecteren naar het verleden. Daarvoor zouden we onderzoek moeten doen naar de jaren
1960 en 1970. Aan de hand van archiefuitzendingen op televisie hebben we de indruk dat
politici vroeger erg lang mochten spreken, maar eigenlijk doet zich hetzelfde fenomeen voor.
Dat is opnieuw relevant omdat het een tegenargument is voor het optimisme van enkele jaren
geleden, dat wij in Europa de Amerikaanse manier van televisie maken niet zouden volgen. In
vele gevallen volgen wij die trend dus wel, zij het met enige vertraging. Het inhoudsgehalte,
de hoeveelheid informatie die de modale kijker via de televisie krijgt, daalt dus wel.
Bovendien is de keurige afbakening van vroeger tussen de nieuwsdienst, die ernstige,
journalistieke programma’s maakt, en de andere diensten, die meer entertainment brengen,
voor een stuk vervaagd. We krijgen veel meer cross-overs en verschillende formaten worden
door elkaar gebruikt. Dat levert natuurlijk het verwijt op dat ook politiek nieuws leuk wordt
gemaakt. Het onderzoek daarnaar geeft gemengde resultaten. Het toont aan dat deze
programma’s inderdaad weinig inhoud bieden, maar dat ze daardoor juist nieuwe groepen
aanspreken, die anders nooit naar politiek nieuws zouden kijken. De meer
entertainmentachtige programma’s die tijdens de laatste verkiezingscampagne werden
aangeboden, bereikten een publiek dat anders niet zou hebben gekeken. Bovendien blijkt dat
het publiek er ook nog iets van te onthouden. De verkiezingen voorstellen als een wedstrijd
heeft dus een mobiliserend effect. Hoe diep dat allemaal gaat, is natuurlijk een andere vraag.
Voor het volgende element moeten we even teruggaan in de tijd. Al vanaf 1964 wijst het
klassieke communicatieonderzoek op een systematische vertekening. Om het eenvoudig te
zeggen: op de televisie verschijnen blanke mannen van middelbare leeftijd. Vrouwen,
allochtonen, ouderen, jongeren en allerlei andere groepen komen veel minder aan bod. De
diversiteit van de samenleving komt niet tot uiting in de televisiebeelden. Hoe komt dat?
Volgens sommigen verengt de televisie onze kijk op de werkelijkheid en gaat het om een
bijna bewust uitsluiten van bepaalde groepen. Televisiemakers voeren dan weer vaak aan dat
ze wel andere groepen aan het woord willen laten, maar bijvoorbeeld geen vrouwen en
allochtonen vinden die een deskundige uitleg willen geven. Ze schermen dus altijd met een
gebrek aan aanbod.
Om uit te maken welke van de twee verklaringen klopt, maken we gewoon een tijdsreeks. Als
voorbeeld nemen we de vrouwen in de politiek. Zeker in de Senaat is het percentage vrouwen
ontzettend gestegen, van 10% naar 35%. De Senaat is dus meer divers geworden, net zoals we
ook een grotere etnische en culturele diversiteit zien in de samenleving. Als het klopt dat
televisiemakers alleen maar reflecteren, dan zouden zij net dezelfde trend moeten volgen. We
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
zien echter dat er wel lichtjes meer vrouwelijke politici aan het woord komen, maar dat hun
aantal veel langzamer stijgt dan dat van de vrouwen in de politiek. Er is dus een duidelijke
decalage. De media volgen wel de toenemende diversiteit, maar heel traag.
Bovendien zien we een sterke stereotypering. Vrouwelijke politici – zo blijkt uit onderzoek
van 2004-2005 – worden nog altijd vooral aan het woord gelaten over vrouwelijke thema’s en
allochtone politici over allochtone thema’s gaat. Het argument van de pure reflectie gaat dus
helemaal niet op.
Hoe komt het dat die diversiteit niet aan bod komt in de media? Het beroep doen op
stereotiepen vergemakkelijkt de informatieoverdracht. Als een televisiejournalist iets moet
zeggen over ouderschapsverlof, dan is het meest voor de hand liggende bijhorende beeld een
moeder die iets doet met haar kinderen. Het is een herkenbaar beeld. Als het over
ouderschapsverlof gaat, worden in 92% van de gevallen moeders getoond. Als het puur om
efficiënte informatieoverdracht gaat, dan is dat dus ook logisch. Informatie over zorgende
vrouwen en allochtonen in specifieke beroepen wordt gemakkelijk opgenomen. Een man die
een baby een nieuwe luier omdoet, is nog altijd niet voor de hand liggend. Als men dat beeld
gebruikt, is men de kijker gedurende een fractie van een seconde kwijt. Puur
communicatietechnisch is het meer voor de hand liggend om bestaande stereotypen gewoon
over te nemen en te blijven uitspelen.
Het probleem is natuurlijk dat men niet meer de huidige werkelijkheid weergeeft, maar een
werkelijkheid van twintig, dertig jaar geleden. Toen verversten inderdaad alleen de vrouwen
luiers. Het argument om alleen die stereotypen te gebruiken kon dertig à veertig jaar geleden
worden aangevoerd, maar nu niet meer. De samenleving is geëvolueerd, is meer divers
geworden en de media blijven achter.
Als het om mediainhoud en objectiviteit gaat, vergissen we ons wel eens van doel. Meestal
heeft men het over punctuele objectiviteit: komt partij A evenveel aan bod als partij B, belicht
men het Franse standpunt evenveel als het Duitse en het Nederlandse? Daarover zijn relatief
weinig klachten. Het aantal klachten bij de Vlaamse Raad voor de journalistiek blijft tamelijk
beperkt. De professionele deontologie van journalisten is goed. Grove manipulatie komt in
België haast niet voor. Een onderzoek naar de berichtgeving over de oorlog in Irak wijst uit
dat de meeste Westerse televisiezenders objectieve berichtgeving hebben gebracht. Ook de
BBC, die altijd het verwijt kreeg tegen Blair te zijn, was heel neutraal. In tegenstelling tot wat
mediasociologen als Noam Chomsky beweren, lopen de televisiezenders de regeringen niet
achterna. Er is wel een probleem van systematische vertekening, bijvoorbeeld het niet aan bod
laten komen van Arabische stemmen in het conflict en het minder aan bod laten komen van
diversiteit in onze eigen samenleving.
Wat zijn de effecten hiervan?
Politieke kennis is heel moeilijk te meten en moeilijk te vergelijken doorheen de tijd. Uit
onderzoek kunnen we afleiden dat de politieke kennis zeker niet stijgt. In het beste geval blijft
ze stabiel. Dat is vreemd, want het scholingsniveau van de Belgische bevolking is de
afgelopen jaren sterk gestegen.
Een pessimistische stroming vindt dat mensen zoveel tijd besteden aan televisie dat ze geen
sociaal contact met de buren meer hebben of zich niet meer als vrijwilliger engageren. Op
Europees niveau klopt dat niet helemaal.
Er is geen rechtlijnig verband. Een zekere mate van tv-kijken gaat nog perfect samen met
participatie en vrijwilligerswerk. Dat begint wel, en zelfs vrij sterk, te dalen vanaf 20 à 30 uur
tv-kijken per week, het "zware tv-kijken".
Een derde gevolg is vooral onderzocht in de Verenigde Staten en slaat op het effect van de
veranderde stijl en inhoud van journalistiek. Televisieverslaggeving is een stuk cynischer
geworden, een stuk minder respectvol dan een paar decennia geleden. Amerikaanse auteurs
zeggen dat daardoor een zichzelf versterkende spiraal op gang komt. Als alle journalisten
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
insinueren dat politici het louter voor de macht en het geld doen en als ze dat voortdurend in
interviews suggereren, dan gaan de mensen dat op de duur ook geloven. Belangrijke
onderzoekers, zoals Diana Mutz, lijken aan de hand van experimentele settings enigszins te
bevestigen dat een kritische of cynische toon inderdaad zo’n kijk op de politiek tot gevolg
heeft.
Een laatste effect is wat Marc Bovens van de Universiteit van Utrecht ‘een tendens naar een
enclavedemocratie’ noemt. Een normale democratie gaat ervan uit dat alle burgers iets
gemeenschappelijks hebben, dat ze, ondanks hun verschillende achtergrond, geslacht of wat
dan ook, samen een democratische gemeenschap vormen. De media doen steeds meer het
omgekeerde. Ze vinden het algemene publiek een stuk minder interessanter en ze vinden het
veel nuttiger om aparte doelgroepen aan te spreken en die ook apart te houden. De heer
Delruelle beschreef dat fenomeen al: elke adverteerder wil een eigen doelgroep en is niet
geïnteresseerd in de hele bevolking. Daardoor krijgen we een verdere versnippering en
worden mensen steeds minder geconfronteerd met andere burgers en met een andere mening.
De komst van de interactieve televisie, waarbij de kijker zelf kiest wat hij ziet, zal deze
tendens nog versterken. De kijker krijgt dan namelijk alleen nog het nieuws te horen dat hij
zelf kiest. Elke burger krijgt daardoor zijn eigen hokje, zijn eigen eilandje, zonder
communicatie met de buitenwereld.
Een belangrijke scheidingslijn en misschien zelfs het ordenend principe blijft ook dan nog de
kloof tussen laag- en hooggeschoolden. Ze kijken naar andere zenders en naar andere
programma’s. De diversificatie zal zich doorzetten. Deze groepen gaan steeds meer naast
elkaar leven naarmate het aanbod groter wordt. Hier speelt ook de tweedeling tussen openbare
en commerciële omroep een grote rol.
Welke rol precies is onderwerp van een breed debat. Collega Walgrave gaat heel sterk uit van
een inhoudelijk effect: omdat commerciële stations meer items brengen over criminaliteit en
onveiligheid brengen, zullen hun kijkers meer op extreem-rechtse partijen stemmen. Als men
dat iets terughoudender bekijkt, ziet men wel een samenhang, maar ook een vorm van
zelfselectie. Een bepaald soort van mensen stemt extreem-rechts en stemt vaker af op een
commerciële omroep, maar de causaliteit tussen beide blijft een groot vraagteken.
De openbare en de commerciële omroep behouden alleszins, ondanks hun toenemende
gelijkenis, duidelijk elk een eigen inhoud en stijl en trekken daardoor ieder een ander publiek
aan. Dikwijls worden in het debat over de openbare versus commerciële omroep alleen
vergelijkingen gemaakt binnen een land of zelfs binnen een gemeenschap.
Wanneer de omroepen over heel Europa worden vergeleken, zien we dat er een wisselwerking
tussen de omroepen bestaat. In een omroepbestel met een sterke openbare omroep, zoals in
sommige Scandinavische landen en in België, lijken de commerciële stations veel meer op de
openbare omroep en bieden ze een ander soort programma’s aan dan in landen waar de
openbare omroep volledig is verdwenen, zoals in Griekenland of Italië. Om dus het nettoeffect van een openbare omroep te berekenen, moet er niet alleen, zoals in de meeste
onderzoeken tot nu toe is gebeurd, worden gekeken naar welk soort programma’s de openbare
omroep uitzendt en wie ernaar kijkt, maar moet er ook op een ruimer niveau worden gekeken,
namelijk naar hoe een samenleving of een omroepbestel eruit ziet in landen waar een
openbare omroep niet aanwezig is.
De heer Nico Carpentier (KUBrussel en VUB). – Ik breng verslag uit van de studiedag
Mediavorming van 26 april 2005. De aanwezige sprekers waren: Leen d’Haenens,
hoofddocent communicatiewetenschappen; Thierry Desmedt, lid van de Conseil de
l’éducation aux médias; Alex Fordyn, algemeen directeur van de Vlaamse dagbladpers;
Margaret Boribon, secretaris-generaal van de Journaux francophones belges (J.F.B.); Martine
Simonis, nationaal secretaris van Association des journalistes professionnels; Rik Van
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Cauwelaert, hoofdredacteur van Knack; en Jean-Paul Marthoz, internationaal directeur
informatie van Human Rights Watch.
Ik zal trachten de uiteenlopende meningen van dit zevenkoppig meerstemmig koor zo goed
mogelijk weer te geven.
De basisvraag was: Hoe kan de democratie worden versterkt ?
Ik ben zo brutaal geweest er volgende vraag aan toe te voegen: Welke rol kunnen de media
spelen en welke rol speelt de vorming, niet alleen op het vlak van media, maar ook van
democratie ? Alvorens die complexe vragen te beantwoorden, wil ik vanuit mijn perspectief
benadrukken waarom die media zo belangrijk zijn.
Er is al voldoende benadrukt dat de media een heel belangrijke informatiebron zijn. Ik wil
beklemtonen dat ze tegelijkertijd een bron van amusement en plezier zijn. Dat wordt vaak
vergeten. Ze zijn niet meer die oude, paternalistische informatiesystemen die met opgeheven
vinger vertellen wat we moeten doen. Ze zijn onze transmoderne leraars geworden die ons een
veelheid aan beelden, representaties en informatie aanbieden. Ze zijn tevens een ruimte voor
debat, dialoog en discussie. Ze zijn dus het venster op de wereld, alleen het glas van dat
venster is niet zo perfect. Het boek The known world of broadcast news, in 1990 geschreven
door Roger Wallis en Stanley Brannan, geeft een analyse van hoe de Britse audiovisuele
media rapporteren over de wereld en hoe ze ons de wereld anno 1989 aanbieden. Op de
voorpagina van dat boek kun je zien hoe één derde van Afrika in beslag wordt genomen door
het land Starving Africa. Verder ontdek je dat er een land Zeebrugge is ontstaan – het was
periode van het zinken van de Herald of Free Enterprise – , dat in Europa de bedreigende stad
Brussel omgeven wordt door het al even vijandige land European Community, en op de kaart
zijn zowel de grote Falklands als de kleine Malvinas terug te vinden. Dat is een beeld dat
media aan ons aanbieden. Uiteraard geloven we niet in dat soort kaarten. Ik wil benadrukken
dat het publiek een heel grote vrijheid heeft om dat soort beelden te interpreteren om ermee
om te gaan vanuit de eigen kennissystemen. Media zijn geen hypodermische naalden die in
onze hoofden binnendringen en ons wijsmaken wat ze willen. Het publiek heeft een eigen
inbreng.
Het maatschappelijke belang, dat ik niet wil ontkennen, kan wel als vertrekpunt dienen voor
een discussie over verantwoordelijkheid. Maatschappelijk belang roept een maatschappelijke
verantwoordelijkheid op. Ik volg daarin wat Leen d’Haenens tijdens de workshops heeft
gezegd. Zij wijst erop dat er heel wat vormen van verantwoordelijkheid zijn,
marktverantwoordelijkheid en politieke verantwoordelijkheid, maar vooral de professionele
verantwoordelijkheid, die via zelfregulering werkt, en de publieke verantwoordelijkheid via
discussie en dialoog.
We mogen natuurlijk niet vergeten dat de media in een vermarkte context functioneren. Rik
Van Cauwelaert, hoofdredacteur van Knack, zei in onze workshop dat de ontzuiling, de ontideologisering, de markt de vrije hand heeft gegeven. Vandaag heeft de markt een prominente
rol in de media. Die contextuele opmerking mogen we niet uit het oog verliezen.
Ik zal nu ingaan op de heel diverse standpunten en stellingnames die tot uiting kwamen
tijdens onze workshop. Een aantal deelnemers wezen op het belang van educatie. Het
educatieve systeem is deels gericht op burgerschapsvorming, het aanleren van een aantal
concepten over het politieke systeem, en deels op mediaeducatie, namelijk het bespreken van
de verschillende mediacomponenten. Dat zijn twee totaal verschillende discussies, ook al
worden de media bij de burgerschapseducatie vaak gebruikt als vindplaats. Het bespreken van
krantenartikelen is immers een dankbaar uitgangspunt om over politiek te spreken, ook in
lessen.
Daarnaast werd gewezen op het belang van de beelden die de media ons aanreiken. Vanuit
een sociologisch invalshoek wordt vaak de term socialisatie gebruikt. Ik gebruik liever de
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
ruimere term leren: het leren over politiek, het verkrijgen van politieke informatie, maar ook
het blootgesteld worden aan beeldvorming, aan representaties van dat politieke systeem.
Tenslotte vermeld ik nog het belang van mediaparticipatie. De mensen leren immers veel door
te doen, door te handelen. Democratieparticipatie kan ook worden geleerd door te
participeren, door concreet de democratie te beoefenen, ook binnen de media.
De conclusies van onze workshop over de educatieve vorming door de media waren relatief
pessimistisch. Ze worden door Thierry Desmedt als volgt samengevat: "On [de educatieve
vorming door de media] l’utilise comme un moyen de se documenter plus que comme un outil
de réflexion". De media zijn meer een vindplaats, dan een middel voor reflectie.
Jean-Paul Marthoz, die vooral over het educatieve systeem heeft gesproken, benadrukte
vooral dat het verwerven van kritische competenties van absoluut belang is. Volgens hem
moeten leerlingen zo vroeg mogelijk vertrouwd geraken met wat de media ons kunnen
"aandoen". Hij benadrukte ook dat educatie niet alleen via de school verloopt. Hij
beklemtoonde ook dat het belangrijk is álle media te raadplegen.
Televisie is een dominant medium, maar er zijn andere zaken die nauw aansluiten bij de
leefwereld van jongeren, zoals computerspelletjes, het internet en ook alternatieve media. Ook
populaire cultuur is een belangrijke vindplaats van ideologie en van betekeniskaders die
verdienen om geanalyseerd te worden en die ook in dat educatieve proces opgenomen moeten
worden. Het voorbeeld dat Jean-Paul Marthoz gaf, ging over de Rambo-films. Hij zei: ‘Après
la série des Rambos, les jeunes américains ne seraient pas loin de croire que les Etats-Unis ont
gagné la guerre du Vietnam’. Het is een mooie illustratie hoe ook in fictie ideologische
denkkaders aanwezig kunnen zijn en aan bod moeten komen in media-educatie. Mediaeducatie is dus geen neutrale operatie. Het is niet afstandelijk analyseren wie welke persgroep
controleert. Het is een analyse van wat democratie is én van wat de machtsverhoudingen in
een democratie zijn.
Jean-Paul Marthoz waarschuwt ook voor de beperkingen van het educatieve systeem. Hij
beschrijft de illusie als volgt: ‘Si le public savait lire et décoder les médias, les journalistes ne
nous auraient pas menti sur la guerre du Golfe.’ Zelfs al is je publiek mediamondig, dan heb
je nog niet noodzakelijk het hele mediasysteem veranderd. We moeten het mediasysteem en
het educatieve systeem dus op een geïntegreerde manier bekijken.
Ik zal nu een aantal projecten voorstellen met betrekking tot het educatieve denken. Margaret
Boribon stelde het project ‘Journal de bord’ voor. Dat is net zoals ‘Kranten in de klas’, dat
werd vermeld door Alex Fordyn, een project waarbij kranten in de klas worden
binnengebracht, niet om over de media te praten, maar wel over de actualiteit. Dat vind je ook
terug in de bevindingen van het project van de JFB ‘Ouvrir mon quotidien’: de belangrijkste
factor is het bespreken van de actualiteit in de klas, en niet het mediasysteem.
Een ander project van Martine Simonis bestond erin journalisten in de klas uit te nodigen.
Daaraan werkten 177 journalisten mee en bijna 25.000 leerlingen traden met hen in dialoog in
een poging om het functioneren van de media scherper op de agenda te krijgen.
Ook in de alternatieve media bestaan dergelijke projecten. Er is al verwezen naar de projecten
van de Koning Boudewijnstichting. Het mediacircus dat mee door Indymedia is georganiseerd
bestond erin dat vooral allochtone jongeren de kans kregen om zelf videoreportages te maken
om door die hands on experience zelf geconfronteerd te worden met wat de werking van de
media betekende. Ondertussen is dat mediacircus uitgegroeid tot de vzw GetBasic die zich
uitdrukkelijk richt op mediaeducatie.
Op www.getbasic.be worden alternatieve benaderingen van mediaeducatie voorgesteld. Tot
daar het educatieve aspect dat veel aandacht kreeg van de workshop.
In verband met het mediasysteem zijn er twee belangrijke discussies: de participatie aan een
democratische samenleving via de media en de participatie binnen de media. Rik Van
Cauwelaert is hierover niet erg optimistisch: "De mediasector is momenteel niet echt bezig
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
met zijn rol inzake burgerschapsvorming. De meeste actoren zijn vooral bezig met het eigen
behoud."
Voor de participatie via de media is informatie één van de sleutelelementen. Uit de grafiek
van Alex Fordijn blijkt dat bijzonder veel mensen op verschillende momenten worden
blootgesteld aan informatie. Wat is echter de democratische kwaliteit van de informatie? In de
praktijk stellen we vast dat de prachtigste programma’s worden gemaakt, dat de prachtigste
teksten worden geschreven, maar dat de democratische ruimte in het media-aanbod nog veel
kan verbeteren.
Mijn pleidooi omvat een vijftal punten. Yves Desmet wees al op het belang van positieve
informatie. Hij zei dat dit land geen Sodoma en Gomorra is, maar dat er ook vele positieve
zaken gebeuren. Ik heb het belang van positieve informatie ook in mijn typologie opgenomen.
Ik bedoel daarmee niet ik alle negatieve, kritische informatie wil zien verdwijnen. Ik pleit
alleen voor een beter evenwicht tussen een positieve benadering en kritische informatie.
Tegelijk pleit ik voor begrijpelijke en toegankelijke informatie zonder in simplismen te
vervallen en expertkennis te verwaarlozen. Ik onderstreep het belang van contextualisering
waardoor politieke gebeurtenissen in een breder kader worden geplaatst.
Ik pleit ook voor meer informatie die sociale interactie bevordert. Heel wat informatie die we
nu te zien krijgen, is sterk geënt op het politieke systeem in de enge zin. Het middenveld, de
civil society, dreigt van de journalistieke agenda te verdwijnen.
Ik pleit voor meer structurele en kritische informatie, voor onderzoeksjournalistiek. Ik
onderschat het belang niet van human interest en een meer gepersonaliseerde benadering. Het
persoonlijke is soms politiek, om eens een slogan uit de feministische kast te halen.
Representaties van het persoonlijke hebben soms publieke relevantie. De nood aan structurele
informatie over een aantal maatschappelijke processen is en blijft echter een van de
belangrijke vereisten voor democratische kwalitatieve informatie.
Een volgende punt is de politieke beeldvorming. De media hebben de neiging veel te veel op
zichzelf te focussen. Dat geldt zowel voor de commerciële logica als voor de logica inzake
productie. Ze zouden veel meer gericht moeten zijn op het publiek en de gemeenschap, die al
te vaak naar de achtergrond verdwijnen.
De media zouden zich ook veel meer moeten richten op oplossingen. Media hebben de
neiging om het politieke systeem in een conflictkader te plaatsen, terwijl oplossingsgerichte
kaders evenzeer mogelijk zijn. Ook de stereotiepe beeldvorming is een probleem dat kan
worden opgelost door de introductie van een meer pluriforme beeldvorming, waarbij wel
respect wordt opgebracht voor de enorme maatschappelijke diversiteit.
Ten slotte roepen we de media ook op om de absolute neutraliteit tegenover de democratie
niet te radicaliseren. De media moeten een heel duidelijke ondersteunende rol aannemen in
het democratische proces in zijn geheel.
Leen d’ Haenens pleitte in haar betoog voor enkele zeer concrete oplossingen. Ten eerste
onderstreepte ze het belang van mediamonitoring. Ze verwees in dit verband uitdrukkelijk
naar Mediawatch. In mijn zoektocht ben ik op talrijke activistische en academische websites
gestoten die stuk voor stuk de ambitie hebben de media te monitoren. Het zou jammer zijn
mocht alleen het nieuws worden doorgelicht. Ook buiten de journaals zijn er tal van
betekenisvolle beelden.
Een ander idee van Leen d’Haenens was de nood aan publieke reflectie – public hearings – en
mediavisitaties. Hierbij lichten experts de werking van de media zeer concreet door. Ook dit
is een manier om het democratisch en representatief gehalte van de media te bewaken.
Een laatste, belangrijke thema is de mediaparticipatie. Burgerschapsvorming, mediavorming
en democratische vorming zijn ook mogelijk door de media open te stellen en niet enkel voor
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
te behouden voor een elite. In bepaalde programma’s moet gewone leden van de civiele
maatschappij de mogelijkheid worden geboden om te participeren.
Het belang van participatie, zowel in het proces als in het eindproduct, moet worden
benadrukt. In een talkshow als "Jan Publiek" discussieerde een breed publiek, samengesteld
uit verschillende lagen van de bevolking, over maatschappelijk relevante thema’s. Heel wat
van die participanten werden door de mediaprofessionals als partners beschouwd en niet als
vreemde indringers die niets van het mediasysteem afweten.
Heel wat participatieve projecten zijn echter problematisch. Het risico daarbij is dat er
pseudo-participatie ontstaat, waar de betrokken partijen, gewone mensen die aan die projecten
deelnemen, helemaal niets in de pap te brokken hebben en geen enkele impact hebben op die
zelfrepresentatie. Een van de sterkste projecten in het veld van mediaparticipatie in specifieke
programma’s is het project van de BBC, video nation, dat erin bestond om aan een hele reeks
mensen camera’s uit te lenen zodat ze zelf beelden konden opnemen, die dan werden
uitgezonden op BBC 2. Dat is een mooi voorbeeld van mediaparticipatie waar niet alleen de
betrokken actoren zelf de kans kregen om te leren wat het is media te maken, en te leren wat
het is te debatteren in een concrete televisiecontext, maar waar dat ook op het scherm te zien
was. Plotseling waren die gewone mensen wel belangrijk genoeg om op televisie te komen en
om een mening te hebben. Zulke projecten zijn spijtig genoeg schaars.
Tenslotte zijn er ook heel radicale vormen van mediaparticipatie. De zachtste radicale vormen
zijn de media-ombudspersonen die als een bemiddelaar optreden tussen het publiek en de
mediaorganisatie of het programma. Dat is een vorm van structureel en op een geïntegreerde
manier omgaan met feed-back – in tegenstelling tot het beantwoorden van de individuele
lezersbrief of de individuele telefoon. Een andere vorm zijn de media- of de projectspecifieke
adviesraden. Voor het Vlaams landsgedeelte werd verwezen naar de Raad voor de
Journalistiek die deze ombudsfunctie in feite gedeeltelijk uitoefent.
In de sfeer van de alternatieve media zijn er ook de participatieve media die nog heel sterk
basisdemocratisch werken. Radio Centraal bijvoorbeeld is één van de zeldzame radio’s,
community radios, die nog op een heel participatieve manier functioneert en waarvan ook
mainstream media heel veel kunnen leren op het vlak van organisatie van mediaparticipatie.
De meeste participatieve projecten vinden vaak buiten de traditionele media plaats. De nieuwe
media worden gezien als een van die belangrijke plaatsen waar participatie een plaats kan
krijgen. Gedeeltelijk kan ik Thierry Desmedt en Rik Van Cauwelaert hierin bijvallen. Het zijn
ruimtes waar heel veel interactie mogelijk is en waar mensen zelf journalist kunnen worden.
Rik Van Cauwelaert verwees naar processen van eigen nieuwsgaring via de zogenaamde
weblogs of blocks. Het zijn plaatsen waar mensen zelf journalist kunnen zijn en zelf
informatie kunnen aanbieden. Tegelijkertijd ben ik heel voorzichtig om de zogenaamde oude
media op te geven. De traditionele mainstreammedia, zoals televisie, kranten, radio, zijn
eveneens plaatsen waar participatieve projecten kunnen plaatsvinden. Een van de
basisvoorwaarden daarvoor zijn financiële ondersteuning en expertondersteuning. Ook
journalisten moeten leren participatief te werken.
Er zou een fonds voor mediademocratisering moeten komen dat precies als doel heeft een
aantal van dergelijke zeer dure projecten, die vaak wegens redenen van tijd, financiën of
expertise, niet kunnen doorgaan, mee te helpen ondersteunen op die drie vlakken. De media
als organisatie, als instituut kunnen dan een meer democratische en participatieve rol op zich
nemen.
http://64.233.183.104/search?q=cache:CfACymV1uVkJ:www.senatoren.be/event/citizenship/
05-05-10media/nl/report.html+ontzuiling+in+belgi%C3%AB&hl=nl&ct=clnk&cd=11&gl=be
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
5.3 Onderwijs
Sinds haar ontstaan in 1830 beschouwt België het recht op onderwijs als een basisbeginsel,
dat ook in de Grondwet staat. In een hoog geïndustrialiseerde samenleving speelt het
onderwijs een cruciale rol. Er wordt wel eens beweerd dat grijze hersenstof de enige
Belgische grondstof is. Daarom was het na-oorlogse onderwijsbeleid expliciet gericht op de
verhoging van de scholingsgraad van de bevolking en op de democratisering van het
onderwijs. De financiële barrières om school te kunnen volgen, werden weggenomen. Het
lager en secundair onderwijs werden kosteloos en er werd een uitgebreid stelsel van sociale
toelagen en studiebeurzen opgebouwd. De scholingsgraad behoort vandaag tot de hoogsten
van Europa.
De onderwijsbevoegdheid wordt vandaag uitgeoefend door de Gemeenschappen. Het initiatief
daartoe gaat zowel uit van de overheid als van particulieren. Die eerste groep is op haar beurt
samengesteld uit gemeenten, provincies en Gemeenschappen. Er zijn drie grote
onderwijsnetten: het gemeenschapsonderwijs, het vrij gesubsidieerd onderwijs (in hoofdzaak
katholiek) en het officieel gesubsidieerd onderwijs (georganiseerd door de gemeenten en
provincies). De leerplicht beloopt 12 jaar, vanaf de leeftijd van 6 tot die van 18, en kan
voorafgegaan worden door kleuteronderwijs. Het lager onderwijs is net zoals het middelbaar
onderwijs gespreid over zes jaar. Het middelbaar (of secundair) onderwijs bevat drie graden
en vangt aan op de leeftijd van 12. Elke graad omvat twee schooljaren. Het eerste jaar van de
eerste graad is in principe gelijk voor iedereen. Vanaf het tweede jaar wordt de
keuzemogelijkheid groter. Het secundair onderwijs bestaat zowel uit algemeen, technisch,
kunst- als beroepsonderwijs. Het hoger onderwijs ten slotte kan al dan niet universitair zijn.
Door de staatshervorming is het onderwijs sinds 1 januari 1989 een bevoegdheid geworden
van de Gemeenschappen. Tegelijkertijd heeft men de scholen een grotere autonomie verleend.
Sinds het openstellen van de Europese binnengrenzen (de zogenaamde ééngemaakte markt
van 1 januari 1993) gaan ook de Europese overheden zich meer bezighouden met het
onderwijs. Dit wordt trouwens al duidelijk in een aantal sectoren die grensoverschrijdend zijn,
zoals de intrede van nieuwe technologieën, de aangepaste aandacht voor kinderen van
migranten, de gelijke kansen voor jongens en meisjes, de gelijkwaardigheid van de diploma's
en de uitwisselingsprogramma's zoals Erasmus, Comenius, Lingua en Leonardo.
(www.belgium.be)
================
Andere website:
www.ond.vlaanderen.be waaronder (terug te vinden in bijlage onder pdf.bestand)
Een sluitende aanpak voor spijbelen en schoolverzuim
Spijbelactieplan Departement Onderwijs en Vorming
Nederlands, 2006, 115 blz.
Kinderrechten en onderwijs: een driedubbele opdracht
brochure, Nederlands, 1999, 49 blz.
Leerlingenparticipatie nader bekeken
brochure, Nederlands, 2003, 48 blz.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Bijlage onderwijs
175 jaar België
Dagen van het burgerschap
8 mei 2005 Burgerschap door onderwijs en vorming
(fragmenten uit het debat)
De heer Hugo Vanheeswijck. – De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
Frank Vandenbroucke, benadrukte een jaar geleden in zijn beleidsnota het belang van
opvoeden tot burgerschap in onze voortdurend veranderende samenleving die steeds meer
culturen omvat en waarin we moeten leren samenleven. Hij beklemtoonde ook het belang van
opvoeden tot burgerschap in de school. School, opleiding en vorming in het algemeen spelen
een sleutelrol in de opvoeding tot democratisch en actief burgerschap.
We worden immers niet met burgerzin geboren. We worden tot burgers gevormd en we
moeten daartoe zelf ons steentje bijdragen. De Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO)
waar ik momenteel werk, bepaalt de eindtermen of doelstellingen die niet alleen moeten
worden nagestreefd maar ook moeten worden bereikt en bij decreet in het Vlaams parlement
worden goedgekeurd. Opvoeden tot burgerschap gebeurt in Vlaanderen vanaf het
kleuteronderwijs tot en met de derde graad secundair onderwijs.
Zo staat in de eindtermen voor kleuters : " de kleuters kunnen met concrete voorbeelden
aantonen dat mensen die samenleven zich organiseren via regels waaraan iedereen zich moet
houden".
Voor het basisonderwijs geldt : "De leerlingen moeten weten dat Vlaanderen één van de
gemeenschappen van het federale België is en dat België deel uitmaakt van de Europese Unie.
Ze weten daarbij dat elk een eigen bestuur heeft waar beslissingen worden genomen." Even
terzijde. Zouden de politici en zeker de onderhandelaars over Brussel-Halle-Vilvoorde de
eindtermen van het kleuteronderwijs en van het basisonderwijs niet eens opnieuw lezen? Het
gaat immers om burgerzin, beslissingsbevoegdheid, met elkaar leren dialogeren om een
democratische samenleving op te bouwen.
Er is ook veel te zeggen over de vakoverschrijdende eindtermen in het secundair onderwijs.
Zoals senator Leduc heeft gezegd in haar inleiding mag opvoeden tot burgerzin niet besloten
liggen in één vak, bijvoorbeeld geschiedenis, maar moet het onderwijs daar geheel van
doordrongen zijn. Daarom spreken we van vakoverschrijdende eindtermen. Ik kan daar nu
niet verder over uitweiden, maar u vindt daarover meer in de bundel met de toespraken.
Op een dag als vandaag moet zeker worden benadrukt dat het niet bij geschreven eindtermen
mag blijven. Overal in België wordt in het onderwijs heel hard en met veel idealisme gewerkt.
Belangrijk is dat het onderwijs ook goed wordt omkaderd. Zo brengen tal van verenigingen en
organisaties in scholen getuigenissen naar voren zoals we hier vandaag in de Senaat hebben
gehoord. Ze geven een realistisch beeld van wat als theorie in de eindtermen wordt
omschreven.
De Raad van Europa heeft 2005 uitgeroepen tot "Europees jaar van Burgerschap door
Onderwijs". Het departement Onderwijs Vlaanderen plant, naar aanleiding daarvan, samen
met diverse organisaties, in het najaar een aantal studiedagen. Ook daarover vindt u meer in
de bundel waarover ik daarnet sprak.
Het opzet van het Europees jaar van burgerschap en van de werkzaamheden van deze
namiddag is dat iedereen, elke burger, participeert aan de dialoog die op gang wordt gebracht
en dat we samen werken aan de opbouw van een democratische samenleving, waar actief
burgerschap een plaats heeft. Ik raad ook iedereen aan de website die voor het Europees jaar
van burgerschap werd gecreëerd actief te raadplegen.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Mijn belangrijkste boodschap vandaag is dat er in het onderwijs veel aandacht gaat naar
opvoeden tot burgerschap. Belangrijk echter voor elk van ons is: "Hoe leren we met elkaar
samen te leven?"
http://64.233.183.104/search?q=cache:CfACymV1uVkJ:www.senatoren.be/event/citizenship/
05-05-10media/nl/report.html+ontzuiling+in+belgi%C3%AB&hl=nl&ct=clnk&cd=11&gl=be
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
5.4 Milieu
www.milieurapport.be
Inhoud is teveel om op te noemen, maar hieronder staan de voornaamste rubrieken.
-sectoren
-milieuthema’s
-gevolgen voor mens, natuur en economie
-nieuws
Milieuthema’s lijken ideaal om IO uit te werken over milieuproblematieken.
www.emis.vito.be
Eveneens interessante thema’s.
www.wwf.be
Mogelijkheid om ecologische voetafdruk te berekenen.
Info over energiezuinige huishoudtoestellen.
Acties.
DS 5 – 38 - Sociaal-maatschappelijk systeem (cultuur, media, onderwijs, milieu)
Download